Oskamp, Paul & Geel, Rudolf (1999). Concreet en beeldend preken. Bussum: Uitgeverij Coutinho. ISBN 9062831648. Prijs: fl. 37,50. (192 pp.).
Dit boek - verschenen als deel 7 in de serie Schrijfgidsen voor communicatieve beroepen - is bedoeld ‘als een doe- en werkboek voor predikanten (in de breedste zin van het woord)’ en behandelt systematisch het voorbereiden en presenteren van preken. Uit de gelukkige combinatie van retorica en taalbeheersing is een boek ontstaan waarin de persoon van de predikant, zijn contact met de hoorders en zijn omgang met de taal centraal staan. De auteurs proberen met behulp van klassieke en moderne theorieën de gebruikers van het boek op creatieve ideeën te brengen.
Het boek heeft negen hoofdstukken. De overzichtelijkheid hiervan, het attenderen op de samenhang tussen de hoofdstukken, de vetgedrukte leerpunten in de kantlijn en een uitgebreid zakenregister maken het boek gemakkelijk hanteerbaar.
In hoofdstuk 1 t/m 4 beschrijven de auteurs de theoretische uitgangspunten van de preek, waarbij zij zich zowel op de regels uit de klassieke retorica als op hedendaagse theorieën baseren. Zij bespreken het schema van de retorische cirkel van de theoloog Gert Otto, die de voorbereiding van de preek ziet als een dynamisch proces met een wisselwerking tussen de bijbeltekst, de liturgie, de hoorders, de situatie, de stijl en de taal en de persoon van de predikant.
De auteurs noemen de toenemende belangstelling voor verhalende preken: deze prikkelen de fantasie en de zelfwerkzaamheid van de luisteraar. Voorwaarde is wel dat de verhalen overtuigen en de visie van de predikant erin naar voren komt. De werking van homilie, spiegelverhalen, anekdotes en legenden wordt met voorbeelden uit bekende bijbelverhalen beschreven. Ook het preken voor kinderen krijgt in dit verband ruime aandacht.
Het beproefde schema uit de klassieke retorica voor de opbouw van een betoog bewijst zijn bruikbaarheid bij betogende preken. De pinksterpreek van Petrus toont aan hoe deze standaardcompositie in de praktijk kan werken. De auteurs onderscheiden drie preekgenres, samenhangend met het preekdoel: onderrichten, overtuigen en behagen en de daarbij passende stijl: docere, movere en delectare. Bij de toepassing en uitwerking van deze preekgenrens laten zij zich leiden door de schema's van Zerfass. In de discussie die gaande is over de functie van de verhalende en de betogende preek, nemen de auteurs het standpunt in dat verhaal en betoog elkaar in een preek voortreffelijk kunnen aanvullen.
Hoofdstuk 5 is een intermezzo, gewijd aan het contact met de hoorders. De auteurs bezinnen zich op de communicatieve aspecten van taal en de rol van de predikant in het communicatieproces. De prediker kan zich persoonlijk geven door uit zijn eigen levensverhaal te putten, eerlijk te zijn over zijn eigen geloofsworsteling en -keuze of door de bijbelse boodschap plaatsvervangend op zichzelf te betrekken.
In hoofdstuk 6 t/m 8 geven de auteurs richtlijnen voor het schrijven, formuleren en presenteren van preken. Zij maken onderscheid tussen twee groepen schrijvers: