| |
| |
| |
De retorisch-argumentatieve functie van connectoren W. van Belle
Samenvatting
Connectoren drukken het betekenisverband uit tussen tekstdelen en geven specifieke instructies voor hun interpretatie. Deze bijdrage gaat over enkele ‘tegen-argumentatieve’ connectoren: maar, toch, nochtans en alleen. Speciale aandacht gaat daarbij naar de informatie over argumentatiestrategieën (vooral weerlegging en toegeving) die ze bevatten.
| |
1 Probleemstelling
In deze paper stel ik enkele aspecten voor van een onderzoeksproject over de functie en het gebruik van Nederlandse connectoren. Het onderzoek is gebaseerd op een omvangrijk computerbestand van journalistieke en (populariserend) wetenschappelijke teksten uit Vlaanderen en Nederland.
Connectoren zijn woorden en uitdrukkingen die het betekenisverband aangeven tussen tekstdelen. Die tekstdelen kunnen van verschillende omvang zijn: proposities, zinnen, taalhandelingen en grotere onderdelen zoals alinea's. Gewoonlijk worden twee klassen van connectoren onderscheiden:
1. | nevenschikkende en onderschikkende voegwoorden (bijv. maar, want, hoewel, indien); |
2. | voegwoordelijke bijwoorden en uitdrukkingen (bijv. niettemin, bijgevolg, in feite, al met al, hoe dan ook). |
Daarnaast kan het betekenisverband tussen tekstonderdelen ook expliciet verwoord worden door het gebruik van bepaalde substantieven en werkwoorden (bijv. de oorzaak daarvan is..., dat betekent dat...). Dergelijke zinswendingen noem ik ‘connecterende zinswendingen’. Voor een overzicht van Nederlandse connectoren, zie Smedts & Van Belle (1993, p. 304-311).
In het schrijfonderwijs genieten de connectoren wegens hun tekststructurerende functie al langer belangstelling (zie bijv. Braet 1979). Die belangstelling heeft zich echter nog maar weinig vertaald in systematisch taalkundig onderzoek naar de betekenis van de Nederlandse connectoren. De schaarse en soms onjuiste informatie over connectoren die in Van Dale12 en de ANS te vinden is, getuigt daarvan. In het vreemde-talenonderwijs blijkt anderzijds dat het correcte gebruik van connectoren één van de moeilijkste onderdelen is bij het aanleren van een andere taal (zie Kielhoefer & Poli 1991, Lamiroy 1994). Een nauwkeurige beschrijving van de betekenis en het gebruik van de Nederlandse connectoren lijkt me dan ook een conditio sine qua non voor het onderwijs Nederlands aan anderstaligen (zie ook Beheydt 1994).
De argumentatieleer toont de laatste decennia meer en meer belangstelling voor het argumenteren in de omgangstaal. Ook connectoren delen in die aandacht: het zijn immers indicatoren van de argumentatiestructuur, die bij de interpretatie en analyse van argumentaties dan ook veel dienst kunnen bewijzen. Het is echter opvallend dat in veel recente handboeken argumentatieleer slechts argumentatieve connectoren als dus, bij-
| |
| |
gevolg, derhalve, want, omdat, aangezien vermeld worden (zie bijv. Fisher 1988, Dauer 1989). Een dergelijk lijstje van connectoren wekt de indruk dat de bewijsvoering als het prototype van de argumentatie wordt gezien. De omgangstaal is echter veel rijker aan argumentatieve strategieën. Die rijkdom wordt ook door de connectoren getoond. In wat volgt, zal ik enkele connectoren (toch, nochtans, alleen) in dat licht bespreken. Die analyse toont ook aan dat connectoren ook een retorische functie kunnen hebben: ze maken niet alleen het betekenisverband tussen tekstdelen duidelijk (bijvoorbeeld als indicatoren van wat argument en standpunt is), maar kunnen de inhoud van een tekstdeel ook op een bepaalde manier presenteren, bijvoorbeeld als een reeds bekend of vanzelfsprekend gegeven, als de mening van iemand anders.
In die analyse gebruik ik enkele termen uit de pragmalinguïstiek, vooral uit de argumentatieve theorie van J.-Cl. Anscombre en O. Ducrot. Er volgt dan ook eerst een korte, niet-technische uitleg over die termen.
| |
2 Een pragmalinguïstische benadering
Ook in de pragmalinguïstiek is er al geruime tijd veel interesse voor de studie van connectoren, vooral in het kader van het onderzoek naar inferentieverschijnselen. Ik verwijs hier in de eerste plaats naar de argumentatieve theorie van Jean-Claude Anscombre en Oswald Ducrot (zie onder meer Anscombre en Ducrot 1983, Ducrot et al. 1980) en ook naar het werk van Diane Blakemore (Blakemore 1987) in het kader van de relevantietheorie.
Inferenties of gevolgtrekkingen zijn een wezenlijk bestanddeel van de interpretatie van een uiting (en, a fortiori, van grotere textuele of discursieve fragmenten). Ze zijn gebaseerd op de interactie van de uiting met de talige en niet-talige context. Ik geef een eenvoudig voorbeeld ter illustratie. Stel dat Wim tot zijn vader zegt: ‘Ook de vader van Piet is gestopt met roken.’ In de context dat de vader overtuigd is van de schadelijkheid van het roken, maar toch het roken niet laat en dat daarover al discussies met zijn zoon geweest zijn, is het heel normaal dat de vader de uiting interpreteert als een aansporing om een voorbeeld aan de vader van Piet te nemen en dus ook met roken te stoppen. Dat zijn gevolgtrekkingen die de vader uit de uiting in de gegeven context kan maken. In een andere context kunnen andere gevolgtrekkingen voor de hand liggen. In de context waarin de vader een fervent anti-roker is en een vereniging van gelijkgezinden heeft opgericht, kan de vader uit de uiting een gevolgtrekking halen als: de vader van Piet wordt misschien lid van mijn vereniging. In al deze gevallen gaat het om interpretaties gebaseerd op gevolgtrekkingen waarvan de interpretator redelijkerwijs mag veronderstellen dat ze door de spreker ook bedoeld zijn.
In de argumentatieve theorie van Anscombre en Ducrot wordt voor de beschrijving van inferentieverschijnselen het concept ‘argumentatieve oriëntering’ gebruikt. De argumentatieve oriëntering van een uiting U bepaalt welke (soort) uitingen op U kunnen volgen en welke (soort) gevolgtrekkingen uit U afgeleid kunnen worden. Ik verduidelijk dit met een voorbeeld.
(1) |
Het is acht uur. |
|
(2)a |
We moeten ons haasten. |
(2)b |
Het is tijd om te vertrekken. |
(2)c |
Onze invités kunnen elk ogenblik arriveren. |
| |
| |
(3) |
a We hoeven ons niet te haasten. |
(3) |
b We kunnen nog rustig ontbijten. |
(3) |
c Onze invités zijn veel te vroeg. |
Uiting (1) kan zowel gevolgd worden door een van de uitingen (2) als door een van de uitingen (3). (2) en (3) hoeven echter niet noodzakelijk als uitingen op (1) te volgen: ze kunnen ook als mogelijke gevolgtrekkingen uit (1) opgevat worden. De uitingen (gevolgtrekkingen) (2) en (3) staan in feite voor twee types van inhouden die als kenmerk hebben dat ze elkaar, in een gegeven situatie, als mogelijk vervolg op of als mogelijke gevolgtrekking uit (1) uitsluiten: wie (2a) laat volgen op of afleidt uit (1), kan niet ook (3a) laten volgen of afleiden zonder zichzelf tegen te spreken. Welke uiting als vervolg op of als gevolgtrekking uit (1) gekozen wordt, hangt natuurlijk van de situatie af.
Uit uiting (1) zelf is de argumentatieve oriëntering naar (2) of (3) niet af te leiden: ze bevat geen expliciete indicator voor een argumentatieve oriëntering. Als we in (1) de bijwoorden al of nog maar invoegen, krijgt de uiting echter een specifieke argumentatieve oriëntering.
(4) |
Het is al acht uur. |
(5) |
Het is nog maar acht uur. |
Na (4) kan normalerwijze (zie echter Van Belle en Devroy 1992:8) enkel een uiting van type (2) volgen, na (5) alleen een uiting van type (3). Bijwoorden zoals al, nog maar, bijna, slechts zijn indicatoren van de argumentatieve oriëntering van een uiting. In de argumentatieve theorie worden ze argumentatieve operatoren genoemd.
Connectoren verbinden twee of meer tekstonderdelen en geven instructies hoe die tekstonderdelen ten opzichte van elkaar geïnterpreteerd dienen te worden. Dat laatste gebeurt onder meer door de mogelijke argumentatieve oriëntering van een uiting te specificeren en op die manier de mogelijke inferenties uit een uiting in te perken.
Tekstdelen die door een connector verbonden worden, worden in het vervolg voorgesteld door de symbolen p, q, r, s... Zoals boven reeds vermeld is, kunnen tekstdelen verschillen in aard en omvang: proposities, zinnen, taalhandelingen, alinea's.
Ter illustratie neem ik opnieuw de bovenstaande voorbeelden. Ik heb gezegd dat (3a) normalerwijze geen gevolgtrekking uit (4) kan zijn. De combinatie Het is al acht uur. We hoeven ons niet te haasten. vergt immers een speciale context om aanvaardbaar te zijn. Als we (4) en (3a) met elkaar verbinden door middel van de connector maar, krijgen we echter een heel acceptabele tekst:
(6) |
Het is al acht uur. Maar we hoeven ons niet te haasten. |
Maar geeft de volgende instructie voor de interpretatie van (6): p is juist (ik geef toe dat p), de normale gevolgtrekking uit p (namelijk niet-q ‘zich haasten’) geldt echter niet. Maar leidt dus een conclusie in die tegengesteld is aan de conclusie die op basis van p verwacht wordt. Deze p, maar q-constructie kan dan ook gevolgd worden door een verantwoording van conclusie q. Bijvoorbeeld:
(6)a |
Het is al acht uur. Maar we hoeven ons niet te haasten. Er is vandaag immers een spoorstaking met als gevolg dat bijna iedereen op het werk te laat zal komen. |
| |
| |
We merken dat een connector als maar argumentatief en tekststructureel gezien zowel een regressieve als een progressieve werking heeft: een regressieve werking omdat hij aan p - als dat mogelijk is - een interpretatie geeft waarbij p argumentatief georiënteerd is naar een conclusie die tegengesteld is aan q; een progressieve werking omdat hij, als de vermelde betekenisrelatie mogelijk is, q tot conclusie maakt.
Het bovenstaande geeft natuurlijk maar één gebruiksmogelijkheid van maar. De connector maar (en zijn pendanten in het Frans, Duits en Engels) is al het voorwerp van heel wat linguïstisch onderzoek geweest (zie onder meer Spooren 1989, Van Belle & Devroy 1992, Fooien 1993), maar dat onderzoek heeft vooralsnog niet geleid tot een descriptie van de betekenis van maar die in ruime kring geaccepteerd wordt. Duidelijk is dat maar voor diverse vormen van tegen-argumentatie gebruikt kan worden. Aangezien de connectoren die in de volgende paragrafen besproken worden, gevallen van tegen-argumentatie tonen, wil ik toch twee andere vormen van tegen-argumentatief gebruik van maar vermelden.
Naast het toegevend gebruik van maar zoals in (6) en (6)a, is er nog een andere toegevende maar-constructie waarvan (7) een voorbeeld geeft.
(7) |
Zij is de beste kandidate voor die betrekking, maar zij is geen lid van onze partij. |
Uiting (7) kan moeilijk zo geïnterpreteerd worden dat p argumentatief georiënteerd is op de conclusie niet-q (zij is een lid van onze partij). Maar leidt hier geen conclusie in, maar een argument voor een conclusie die tegengesteld is aan de conclusie uit p. Vergelijk:
(7)a |
Zij is de beste kandidate voor die betrekking, maar zij is geen lid van onze partij. We kunnen haar dus niet in dienst nemen. |
De maar-constructies in (6) en (7) hebben gemeen dat ze toegevend zijn: in beide gevallen wordt p als waar erkend, maar niet de mogelijke gevolgtrekkingen uit p. Het verschil is dat maar in (7) de instructie geeft dat p een argumentatieve oriëntering heeft die tegengesteld is aan de argumentatieve oriëntering van q en dat de hele p, maar q-constructie dezelfde argumentatieve oriëntering heeft als q. Anders gezegd: q wordt gepresenteerd als een sterker of relevanter argument dan p of als een noodzakelijke voorwaarde die vervuld moet zijn om de normale conclusie uit p te kunnen aanvaarden. Dat is een effect van de maar-constructie; de inhoud van p en q lijkt in dat verband geen rol te spelen. Vergelijk:
(7)b |
Zij is geen lid van onze partij, maar zij is de beste kandidate voor die betrekking. We nemen haar dus in dienst. (?* We kunnen haar dus niet in dienst nemen.) |
De twee toegevende maar-constructies noemen we respectievelijk ‘directe toegeving’ (6) en ‘indirecte toegeving’ (7). We stellen ze voor door de volgende notaties waarin mogelijke gevolgtrekkingen tussen vierkante haken staan en mogelijke vervolguitingen tussen ronde haken.
directe toegeving |
p [=> niet-q], maar q (want r) |
indirecte toegeving |
p [=> r], maar q [=> niet-r] (dus niet-r) |
In de directe toegeving kan maar versterkt of vervangen worden door niettemin of door het beklemtoonde toch (zie 3 infra).
| |
| |
De derde maar-constructie die ik hier vermeld, is niet toegevend: de waarheid van p wordt niet erkend, maar integendeel weerlegd. Vergelijk de dialoog in (8)a en de monologische weergave ervan in de indirecte rede in (8)b:
(8)a |
A: Ik ben gisteren de hele avond thuisgebleven. |
|
B: Maar ik heb je op de Oude Markt gezien. |
(8)b |
Hij beweert dat hij gisteren de hele avond is thuisgebleven, maar ik heb hem op de Oude |
|
Markt gezien. |
(8)c |
Hij beweert dat hij gisteren de hele avond is thuisgebleven, (maar) *niettemin/*toch heb |
|
ik hem op de Oude Markt gezien. |
In (8) brengt maar q een gegeven aan dat een argument is voor niet-p. Merk op dat maar in deze constructie niet versterkt of vervangen kan worden door niettemin of door het beklemtoonde toch (zie (8)c). Voor deze maar-constructie gebruiken we de term ‘indirecte weerlegging’ en we geven ze weer door de volgende notatie:
indirecte weerlegging |
p, maar q [=> niet-p] |
Tegen de analyse van (8)b als een weerleggende structuur kan ingebracht worden dat het eerste lid van de nevenschikking in zekere zin ook een toegevend karakter heeft. De spreker van (8)b geeft toe dat de andere iets beweerd heeft, maar niet dat de inhoud van de bewering waar is. Misschien ligt er hier een mogelijkheid om het toegevend en weerleggend gebruik van maar met elkaar te verbinden. Voor de analyse van de connectoren die nu volgt, baseer ik me echter op de drie vermelde tegen-argumentatieve patronen.
| |
3 Toch versus nochtans
De connector toch kan gebruikt worden ter versterking of ter vervanging van maar in een directe toegeving.
(9) |
Het is al acht uur. (Maar) toch hoeven we ons niet te haasten. |
(10) |
De melk was zuur, (maar) toch dronk hij het glas helemaal leeg. |
De connector nochtans wordt in Nederland nog weinig gebruikt: blijkbaar wordt hij als verouderd ervaren. In het onderzochte NRC-corpus (de kranten van 11 tot 16 mei 1992) bijvoorbeeld komt nochtans slechts eenmaal voor. Het Stijlboek van de Volkskrant vermeldt het woord echter zonder enige negatieve kwalificering. In de schrijf- en spreektaal in Vlaanderen wordt nochtans courant gebruikt. De connector kan gebruikt worden met de waarde van maar in de directe toegeving (cf. toch). Een combinatie met maar lijkt echter minder acceptabel.
(11) |
De melk was zuur. (?* Maar) nochtans dronk hij het glas helemaal leeg. |
(12) |
De onderwijs- en bestuurstaal in de universiteiten is het Nederlands. Nochtans mogen volgende onderwijsactiviteiten in een andere taal worden gegeven: (...). (campus 9117.907) |
In de p, nochtans q-constructies in (11) en (12) is p argumentatief georiënteerd naar niet-q: in beide gevallen bevat p een goede reden voor niet-q.
| |
| |
Toch en nochtans kunnen echter elk nog op een andere, specifieke manier gebruikt worden. Ik verwijs hier naar het onbeklemtoonde toch dat reeds beschreven is in Pander Maat & Sauer (1986).
(13) |
En toen zegt hij: ‘Wat verlangt u?’ Nou beviel me dat al meteen niet. Ik kwam toch niet voor m'n eigen? Ik kwam om iemand te helpen, (parts 08.448) |
(14) |
De spreiding van kunst betekent, in Van der Louws visie, dat iedereen kunst moet kunnen maken. Maar de spreiding van inkomens betekent toch ook niet dat iedereen zijn eigen geld moet gaan drukken? (parts 13.386) |
(15) |
(...) en Louise wou niets gebruiken omdat ze geen dorst had. Wat Aline vreselijk flauw vond, want men hoeft toch geen dorst te hebben om een glaasje likeur te drinken, (parts 07.333) |
In Van Belle & Devroy (1992:23) hebben we toch q in (13) (ik kwam toch niet voor m'n eigen) beschreven als een verantwoording van p (nou beviel me dat al meteen niet) met als speciale nuance dat toch als het ware een appel richt tot de lezer of toegesprokene om q als bekend of vanzelfsprekend te erkennen. In combinatie met maar zoals in (14) drukt dit ‘vragende-appellerende’ toch een argument uit tegen p. Die analyse, waarbij toch van q een argument maakt voor p (en in combinatie met maar een tegenargument), lijkt me echter niet correct omdat ze geen rekening houdt met de overeenkomsten en verschillen in discursieve organisatie tussen (13) en (14). Als we ook (15) bij de analyse betrekken, is het duidelijk dat toch hier niet de waarde heeft van want of immers. De bovenstaande tekstfragmenten kunnen alle drie geanalyseerd worden als de weergave van een dialoog die bestaat uit: a. (=p) de weergave van een uiting of een opinie van iemand anders, eventueel in de vorm van een directe, indirecte of semi-directe rede, b. (optioneel) een negatief oordeel over (een kritiek op) die uiting of opinie (cf. Nou beviel me dat al meteen niet, Wat Aline vreselijk flauw vond), c. (= q) een verwijzing naar de onaanvaardbare of absurde consequenties die met de uiting of opinie in a. verbonden zijn, waarbij (cf. toch) een beroep gedaan wordt op de instemming van de lezer. Als het negatieve oordeel is uitgedrukt, geeft q een argument bij dat oordeel en kan het ingeleid worden door want of een soortgelijke connector. Als het negatieve oordeel impliciet gelaten is zoals in (14), wordt q ingeleid door maar.
Uit de analyse volgt dat we de tekstfragmenten (13), (14) en (15) zien als voorbeelden van een indirecte of directe weerlegging (in het laatste geval is het negatieve oordeel uitgedrukt), die de volgende structuren hebben:
indirecte weerlegging |
p [=> q], maar toch niet-q |
directe weerlegging |
p [=> q], niet-p, want toch niet-q |
‘Weerlegging’ is hier wel misschien niet de meest geschikte term, want, zoals uit de voorbeelden blijkt, kan de kritiek zowel slaan op de waarheid of zinvolheid van de inhoud van p, als op de gepastheid van de door p gerealiseerde taalhandeling.
De connector nochtans kan ook in een weerleggende constructie worden gebruikt, die overeenkomsten heeft met de voorafgaande, maar toch een specifieke nuance uitdrukt. Alleszins in Vlaanderen komt dit gebruik van nochtans frequent voor. Enkele voorbeelden:
| |
| |
(16) |
Leopold schreef, ten onrechte, helemaal niets over de componisten van bij ons. Luik, waar hij slechts op doorreis was, was in die jaren nochtans (...) een beroemd muzikaal centrum, (parts 23.181) |
(17) |
De Oosteuropese problematiek wordt vandaag naar de achtergrond verschoven. Nochtans zijn de gevolgen van deze onomkeerbare veranderingen van niet te onderschatten belang, (campus 9103.1963) |
(18) |
De mini-koningskwestie (de weigering van koning Boudewijn om zijn handtekening te plaatsen onder de abortuswet) is een zwart gat in het De Ridder-epos. Nochtans, wie de pretentie heeft om onderzoeksjournalistiek te bedrijven, zou geen ontzag mogen koesteren voor een anachronistische code die zegt dat je de kroon niet mag ontbloten, (markant 43.20) |
De voorbeelden (16)-(18) zijn zeker niet op te vatten als directe toegevingen: p is geen goede reden voor niet-q. Het zijn indirecte weerleggingen waarin nochtans q een reden geeft voor kritiek op p, voor niet-p. Het verschil met de toch-constructie is dat nochtans de inhoud van q als een feit voorstelt.
In Van Dale12 wordt als enig voorbeeld bij het lemma nochtans de volgende zin gegeven:
(19) |
Men heeft er meer dan eens aan herinnerd; het heeft nochtans niet gebaat. |
Zin (19) is een duidelijk voorbeeld van een directe toegeving: het meer dan eens aan iets herinneren wekt de verwachting dat die handeling iets zou opleveren. Als we echter de leden van de nevenschikking in (19) van plaats verwisselen, krijgen we een voorbeeld van de weerleggende nochtans-constructie:
(20) |
Het heeft niet gebaat; nochtans heeft men er meer dan eens aan herinnerd. |
In (20) geeft nochtans q kritiek op het feit dat het niet gebaat heeft. Merk ook op dat in (20) nochtans niet kan vervangen worden door niettemin, in (19) is die vervanging wel mogelijk.
| |
4 Alleen versus maar
De connector alleen wordt weinig gebruikt: in het gehele corpus waarop dit onderzoek gebaseerd is, zijn maar enkele voorbeelden te vinden. De bespreking moet dan ook als zeer tentatief opgevat worden. Enkele voorbeelden:
(21) |
Nee, vrijhandel is geen bedreiging voor Europa, maar juist een uitdaging in die zin dat ervoor gezorgd moet worden dat internationale handel zo veel mogelijk wordt geliberaliseerd en gestimuleerd. Europese produkten zijn goed, en de vraag naar onze produkten is ook aanwezig. Alleen het blijkt nogal eens moeilijk te zijn om bepaalde markten te penetreren, juist door een gebrek aan vrijhandel. Als landen buiten de EG import van Europese produkten verhinderen of belemmeren is er een probleem. De oplossing van dat probleem moet niet worden gezocht in het construeren van een ‘Fort Europa’, maar in het opruimen van de handelsbarrières, (nrc 920512. 1154) |
(22) |
De sprekers van het Gongduk geven helemaal niet toe dat ze een eigen taal hebben. Ze zeggen, onze taal is eigenlijk hetzelfde als het Dronkha, alleen de tongval is iets anders. Ze doen er erg verlegen over, waarschijnlijk vanuit de ervaring dat het nooit voordelig is om tot een etnische of taalkundige minderheid te behoren, (nrc 920514. 10471) |
| |
| |
Het bijwoord alleen kan zowel een hele zin als een bepaalde constituent in de zin binnen zijn bereik hebben. Slechts in het eerste geval is het een voegwoordelijk bijwoord of een connector. Als connector staat alleen (gewoonlijk) helemaal vooraan met of zonder inversie in de constructie. In (22) waar alleen als connector en als bepaling in de nominale constituent opgevat kan worden, beschouw ik alleen toch als een connector omdat de structurele ambiguïteit hier geen betekenisverschil lijkt op te leveren.
Van Dale12 geeft als betekenisomschrijving van het voegwoordelijk bijwoord alleen dat het een beperking of een uitzondering uitdrukt (cf. (23)), en dat het in een sterkere opvatting de betekenis heeft van maar, doch (cf. (24)).
(23) |
Ik vind dit opstel goed, alleen is het wat langdradig. |
(24) |
Het middel zou goed zijn, alleen: het is te duur. |
Volgens deze betekenisomschrijving drukt p in de p, alleen q-structuur in (23) een evaluatie of mening uit die door alleen q wordt afgezwakt (de inferentie dat het opstel niet langdradig zou zijn, gaat niet op) zonder p of andere inferenties uit p (bijvoorbeeld: het opstel is geschikt voor publikatie) te ontkennen. Deze structuur lijkt me ook aanwezig in voorbeeld (22): dat de tongval iets anders is, ontkent volgens de sprekers van het Gongduk niet dat de twee talen hetzelfde zijn, noch de conclusies die daaruit volgen.
De p, alleen q-structuur in (24), waarin maar in de plaats van alleen kan komen, is dan een voorbeeld van een indirecte toegeving: de prijs van het middel wordt voorgesteld als een sterker argument dan zijn kwaliteit met als gevolg dat de conclusie uit p (het middel kopen) niet aanvaard wordt.
Het is niet duidelijk waaraan het verschil in betekenisnuance tussen die twee gebruiksgevallen van alleen moet worden toegeschreven. Misschien is het voorkomen van een dubbele punt na alleen in (24) veelzeggend: de sterkere betekenis van alleen lijkt me in gesproken taal gepaard te gaan met een beklemtoning en een korte pauze na alleen, waardoor ook het niet voorkomen van inversie te verklaren is. Belangrijk voor het onderscheid is waarschijnlijk ook de graad van de negatieve kwalificatie in q: vergelijk wat langdradig met te duur. Tekstfragment (21) lijkt me hoe dan ook een voorbeeld van het ‘sterkere’ alleen te bevatten: alleen is hier gemakkelijk vervangbaar door maar. In dit geval vermeldt alleen q een probleem en vervolgens de noodzakelijke voorwaarde om het op te lossen (vrijhandel) om de conclusie uit het voorafgaande (grote export van Europese produkten) mogelijk te maken.
In de beperkende alleen-constructie geeft alleen wel een specifieke instructie voor de aard van p en q. P dient een positief oordeel te bevatten of een inhoud die door de spreker als positief ervaren wordt. Vergelijk de onderstaande voorbeelden waaruit ook blijkt dat maar die restrictie niet kent.
(25)a |
* Ik vind dit artikel niet goed, alleen bevat het een aantal interessante voorbeelden. |
(25)b |
Ik vind dit artikel niet goed, maar het bevat een aantal interessante voorbeelden. |
(26)a |
* Hij is een schurk, alleen is hij een goed manager. |
(26)b |
Hij is een schurk, maar hij is een goed manager. |
Ten tweede, door alleen wordt gesuggereerd dat q het enige is dat het volledig positieve oordeel in de weg staat. Als de spreker er nog andere negatieve elementen aan toevoegt, krijgt men een ironisch effect.
| |
| |
| |
5 Tot besluit
Aan de hand van enkele voorbeelden heb ik proberen te laten zien dat connectoren heel wat informatie bevatten over hoe in de omgangstaal geargumenteerd wordt en een mening nuancerend naar voren wordt gebracht. De hier voorgestelde analyses blijven echter zeer tentatief, aangezien een accurate beschrijving van een connector slechts mogelijk is als alle connectoren die tot hetzelfde betekenisveld behoren, bij de analyse betrokken worden. Dit artikel wil dan ook een aansporing zijn om met die analyse te beginnen.
| |
Bibliografie
ANS (1984). G. Geerts, W. Haeseryn, J. de Rooij & M.C. van den Toom (Red.) Algemene Nederlandse Spraakkunst. Groningen: Wolters-Noordhoff, Leuven: Wolters. |
Anscombre, J.-Cl. & Ducrot, O. (1983). L'argumentation dans la langue. Brussel: Pierre Mardaga. |
Beheydt, L. (1994). Immers, trouwens, overigens, toch. Onze Taal, 63, 75. |
Blakemore, D. (1987). Semantic constraints on relevance. Oxford: Basil Blackwell. |
Braet, A. (1979). Taaldaden: Een leergang schriftelijke taalbeheersing voor de bovenbouw havo/vwo. Groningen: Wolters-Noordhoff. |
Dauer, F.W. (1989). Critical thinking: an introduction to reasoning. Oxford: Oxford University Press. |
Ducrot, O. et al. (1980). Les mots du discours. Parijs: Minuit. |
Fisher, A. (1988). The logic of real arguments. Cambridge: Cambridge University Press. |
Foolen, A. (1993). De betekenis van partikels. Een dokumentatie van de stand van het onderzoek met bijzondere aandacht voor MAAR. (Proefschrift K.U. Nijmegen). |
Geerts, G. & Heestermans, H. (1992). Van Dale. Groot woordenboek der Nederlandse taal. 12e, herziene druk. Utrecht/Antwerpen: Van Dale Lexicografie. |
Kielhoefer, B. & Poli, M. (1991). L'anglais est plus simple, pourtant Ie français est plus beau. Neusprachliche Mitteilungen aus Wissenschaft und Praxis, 45, 2, 100-110. |
Lamiroy, B. (1994). Pragmatic connectives and L2 acquisition: the case of French and Dutch. Pragmatics 4, 183-201. |
Pander Maat, H. & Sauer, Chr. (1986). Betekenissen van Toch. Een exploratie aan de hand van rechtszaal-interacties. TTT 6, 195-208. |
Smedts, W. & Van Belle, W. (1993). Taalboek Nederlands. Kapellen: DNB/Pelckmans. |
Spooren, W.P.M.S. (1989). Some aspects of the form and interpretation of global contrastive coherence relations. (Proefschrift K.U. Nijmegen). |
Van Belle, W. (1989). Want, omdat en aangezien. Leuvense Bijdragen 78, 435-456. |
Van Belle, W. & Devroy, G. (1992). Tegenstellende en toegevende connectoren. Een argumentatieve beschrijving. (Preprint 143, departement linguïstiek K.U. Leuven). |
Van Eemeren, F.H., Grootendorst, R. & Kruiger, T. (1986). Argumentatietheorie. Leiden: Martinus Nijhoff. |
Van Gessel, H. e.a. (red.) (1992). De Volkskrant. Stijlboek, 's Gravenhage: SDU Uitgeverij. |
|
|