Tijdschrift voor Taalbeheersing. Jaargang 17
(1995)– [tijdschrift] Tijdschrift voor Taalbeheersing– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 26]
| |||||||||||||||
Dialogische indicatoren van complexe argumentatie
| |||||||||||||||
1 De reconstructie van de argumentatiestructuurOm een goed beeld te krijgen van de relevante elementen in een betoog in hun onderlinge samenhang, moet er volgens de pragma-dialectische benadering van argumentatie in de regel eerst een reconstructie plaatsvinden. Uitgangspunt bij deze reconstructie is het ideaalmodel van een argumentatieve discussie van Van Eemeren en Grootendorst (1982, 1992). Het ideaalmodel geeft richting aan de reconstructie, maar het is niet zo dat elke reconstructie geslaagd is die overeenkomstig dit model is. De analysator moet zijn reconstructie ook kunnen verantwoorden door te verwijzen naar tekstkenmerken en contextuele gegevens. Een deel van de rechtvaardiging voor een bepaalde reconstructie, is dus empirisch van aard.Ga naar eind1 Belangrijke stappen bij de reconstructie van een betoog zijn het bepalen van de communicatieve functie van uitingen (bijvoorbeeld of het om een argument of om een standpunt gaat) en het karakteriseren van de verbanden tussen de verschillende taalhandelingen in het betoog (bijvoorbeeld de relaties tussen argumenten onderling). Zowel voor het vaststellen van de communicatieve functie als voor het aanwijzen van verbanden kunnen aanwijzingen worden gevonden in de verbale presentatie. Aan aanwijzingen voor de communicatieve functie wordt in de meeste leerboeken op het gebied van argumentatie wel enige aandacht besteed: zo geven de meeste auteurs een lijstje van indicatoren van standpunten en argumentatie. Auteurs die op mogelijke indicatoren van de relaties tussen argumenten wijzen zijn schaarser. Van Eemeren en Grootendorst (1983, 1992) zijn een uitzondering: zij noemen verschillende indicatoren van argumentatiestructuren. Wat tot nu toe ontbreekt, is een systematische verantwoording van de manier waarop de door hen genoemde woorden en uitdrukkingen als indicatoren van de argumentatiestructuur fungeren. Door gebruik te maken van de semantische analyses van verschillende argumentatieve connectoren en operatoren van Franse linguïsten als Ducrot en Anscombre, en Amerikaanse linguïsten als Bennett, Fillmore en Kay, kunnen meer verantwoorde aanwijzingen gegeven worden voor de analyse van de argumentatiestructuur. Ik zal dit in dit artikel laten zien aan de hand van de woordjes trouwens en zelfs. Die woordjes worden zowel in de pragma-dialectische argumentatieleer als in de meer linguïstisch georiënteerde literatuur als voorbeelden van argumentatieve indicatoren genoemd. Van Eemeren en Grootendorst (1983) noemen ‘trouwens’ een duidelijke indicator van onafhanke- | |||||||||||||||
[pagina 27]
| |||||||||||||||
lijke argumenten, oftewel meervoudige argumentatie, en ‘zelfs’ een iets minder duidelijke indicator van, eveneens, meervoudige argumentatie. Voor de typering van de mogelijke verbanden tussen argumenten, baseer ik me op de dialogische karakterisering van argumentatiestructuren die ik in Analysing Complex Argumentation (Snoeck Henkemans 1992) heb gegeven. Omdat ‘trouwens’ en ‘zelfs’ in de literatuur alleen in verband worden gebracht met nevenschikkende en meervoudige argumentatie, zal ik me hier beperken tot deze twee soorten argumentatiestructuren. Ik zal laten zien dat de dialogische karakterisering van deze twee structuren voldoende aanknopingspunten biedt voor een verantwoording van de argumentatieve functie van ‘trouwens’ en ‘zelfs’. | |||||||||||||||
2 Meervoudige en nevenschikkende argumentatie in een argumentatieve discussieIn bijna alle praktische boeken op het gebied van de argumentatieleer wordt onderscheid gemaakt tussen afhankelijke en onafhankelijke argumenten. Wat men precies onder deze termen verstaat is echter niet altijd even duidelijk. Bovendien verschillen de definities van deze termen nogal van auteur tot auteur. In Analysing Complex Argumentation geef ik een dialogische karakterisering van de begrippen ‘afhankelijk’ en ‘onafhankelijk’: argumenten zijn afhankelijk als de spreker probeert mogelijke kritiek op één of meer andere argumenten weg te nemen, en onafhankelijk als de argumenten niet een dergelijke ‘repair’-functie ten opzichte van elkaar vervullen. Als de argumentatie uit een aantal afhankelijke argumenten bestaat die samen het standpunt rechtstreeks ondersteunen, is hij nevenschikkend. Zijn de argumenten onafhankelijk, dan is er sprake van meervoudige argumentatie. In een expliciete discussie kan nevenschikkende argumentatie op twee manieren ontstaan. In beide gevallen is de aanleiding tot het ontstaan de kritiek van een antagonist dat het aangevoerde argument het standpunt onvoldoende ondersteuning biedt. De protagonist kan trachten deze kritiek weg te nemen door één of meer aanvullende argumenten aan te voeren die samen met het eerder gegeven argument voldoende zouden moeten zijn om de antagonist van de aanvaardbaarheid van het standpunt te overtuigen (directe verdediging). Een andere mogelijkheid is dat hij de tegenwerping aanvalt waarmee de antagonist probeert aan te tonen dat het argument onvoldoende gewicht heeft (indirecte verdediging). De directe verdediging resulteert in cumulatief nevenschikkende argumentatie: de argumentatie bestaat dan uit een aantal argumenten die elk afzonderlijk te zwak zijn om voldoende ondersteuning aan het standpunt te bieden, maar die samen een sterkere verdediging vormen. De indirecte verdediging resulteert in complementair nevenschikkende argumentatie: het ene argument vult het andere aan doordat het een poging is een specifieke tegenwerping tegen dit andere argument te ontkrachten. Meervoudige argumentatie wordt aangevoerd als blijkt dat de protagonist van een bepaald standpunt niet in staat is het door hem naar voren gebrachte argument tegen een aanval van de antagonist te verdedigen. Hij kan hij dit argument dan intrekken en een nieuwe verdedigingspoging beginnen. Ook wanneer de antagonist niet gereageerd heeft, maar de protagonist meent te voorzien dat zijn eerste verdedigingspoging niet zal slagen, kan hij een nieuw argument naar voren brengen. In zo'n geval doet hij meer dan één poging om zijn standpunt te verdedigen en daarom is zijn argumentatie meervoudig. De argumenten zijn nu niet van elkaar afhankelijk, want de nieuwe verdedigingspoging is | |||||||||||||||
[pagina 28]
| |||||||||||||||
er niet op gericht een eerder gegeven argument alsnog aanvaardbaar te maken, maar wordt juist ondernomen omdat de eerdere poging òf mislukt is òf zou kunnen mislukken. | |||||||||||||||
3 Een semantische analyse van ‘trouwens’Om te verantwoorden dat het bijwoord trouwens als indicator van meervoudige argumentatie kan fungeren, ga ik uit van de analyse die Ducrot geeft in Les mots du discours (Ducrot et al. 1980) van het Franse d'ailleurs, dat vrijwel equivalent lijkt aan trouwens. Het complete semantische schema van alle gevallen waarin d'ailleurs gebruikt wordt komt volgens Ducrot tot uitdrukking in (1):
D'ailleurs wordt volgens Ducrot altijd in een argumentatieve context gebruikt - en wel om een argument (Q) (hier: die zaal bevalt me niet) te presenteren, dat wordt toegevoegd aan een of meer (al dan niet expliciet gegeven) andere argumenten (P) (hier: hij is te duur).Ga naar eind2 P en Q worden ter ondersteuning van dezelfde conclusie r aangevoerd (in dit voorbeeld: Ik wil die zaal niet huren), maar ze zijn onafhankelijk van elkaar. Ducrot karakteriseert deze onafhankelijkheid als volgt: Il faut que Q apparaisse constituer un argument à lui tout seul, même si l'on ne tient pas compte de l'élément P qu'il accompagne, et inversement (Ducrot et al. 1980: 198). Het argument Q vormt ‘un second mouvement discursif, een nieuwe argumentatieve beweging of reactie. Door d'ailleurs te gebruiken, wekt de spreker de indruk eerst alleen het argument P te hebben willen geven, maar in tweede instantie toch besloten te hebben om ook het argument Q naar voren te brengen.Ga naar eind3 P en Q zijn volgens Ducrot gericht tot verschillende personen, of beter gezegd, tot verschillende constructies van dezelfde persoon. Hij legt dit als volgt uit: Lorsqu'il présente l'argument P, le locuteur se donne un destinataire (...) caractérisé par cette propriété qu'il considère l'argument P comme suffisant pour r. En ajoutant d'ailleurs, il fait comme s'il avait un doute sur la légitimité de sa supposition; il envisage la possibilité que Ie destinataire empirique ne soit pas prêt à conclure à r à partir de P (Ducrot et al. 1980: 217). Uit deze korte samenvatting van de belangrijkste semantische eigenschappen die d'ailleurs volgens Ducrot heeft, valt naar mijn idee af te leiden dat een spreker die zijn argumenten verbindt met behulp van d'ailleurs (of trouwens) duidelijk kan maken dat hij rekening houdt met precies die situatie die, volgens de dialogische karakterisering van complexe argumentatie, aanleiding geeft tot meervoudige argumentatie: de situatie waarin de spreker of schrijver besluit een nieuwe poging te ondernemen om zijn standpunt te verdedigen, omdat hij verwacht dat een eerdere poging wel eens mislukt zou kunnen zijn. Het nieuwe argument wordt als een alternatieve verdediging gepresenteerd, en niet als een toevoeging die het eerdere argument alsnog aanvaardbaar moet maken.Ga naar eind4 Door trouwens te gebruiken, maakt de spreker met terugwerkende kracht duidelijk dat het eerste argument eigenlijk al afdoende zou moeten zijn geweest. Desondanks voegt | |||||||||||||||
[pagina 29]
| |||||||||||||||
hij een nieuw argument toe, waarmee hij te kennen geeft dat hij rekening houdt met de mogelijkheid dat het eerste argument toch niet overtuigend was. | |||||||||||||||
4 Een semantische analyse van ‘zelfs’In de linguïstische literatuur wordt zelfs doorgaans met afhankelijke argumenten geassocieerd. Roulet, die zich baseert op het werk van Anscombre en Ducrot, is bij voorbeeld van mening dat één van de kenmerkende verschillen tussen d'ailleurs en même is dat d'ailleurs onafhankelijke argumenten introduceert, en même afhankelijke argumenten (1985: 129). Door de semantische en pragmatische analyses die door Amerikaanse linguïsten gegeven worden van het min of meer equivalente even en door Franse linguïsten van het Franse même te bestuderen, kan volgens mij op een meer weloverwogen manier worden bepaald of zelfs als indicator van meervoudige of van nevenschikkende argumentatie moet worden beschouwd. In de verschillende analyses van even en même komen steeds dezelfde twee elementen terug, die door Kay als volgt verwoord worden: A (textual) sentence containing even always depends on a contextual sentence (expressed or implied) which is, intuitively speaking, less ‘extreme’ (1990: 92) Een correct gebruik van een zin met zelfs vereist dus altijd de impliciete of expliciete aanwezigheid van een of meer andere zinnen of proposities. Bovendien moet de zin waarin zelfs voorkomt een extremer geval aanduiden dan de andere zinnen of proposities. De opvattingen over wat onder een ‘extremer geval’ moet worden verstaan, verschillen nogal. Voor een aantal auteurs, zoals bijvoorbeeld voor Fillmore (1965), Bennett (1982) en Lycan (1991), is extremer onverwachter of verrassender. Zo zegt Bennett naar aanleiding van de zin ‘Even Max tried on the trousers’: One thinks of this as felicitously said in a situation where Max did try on the trousers, and so did someone else, and it is more surprising that Max did than that the other person did (1982: 404-405). Kay, evenals Anscombre en Ducrot, beschouwt het onverwachtere karakter van de zin met zelfs echter noch als een noodzakelijke, noch als een voldoende voorwaarde voor een correct gebruik van zelfs.Ga naar eind5 Dat de zin met zelfs een extremer geval aanduidt, houdt bij Kay in dat deze zin informatiever is, en dit betekent dat hij de andere zin of zinnen eenzijdig impliceert: In the analysis presented here, the intuition of being more extreme is explicated as greater informativeness, in turn defined by unilateral entailment in a scalar model (1990: 92). Wat Kay hier precies mee bedoelt, blijkt bijvoorbeeld uit zijn analyse van zin (2):
Bij deze zin moet volgens Kay worden aangenomen dat tante Irma het laagst genoteerd staat op de schaal (bijvoorbeeld de schaal van regelmatige bezoekers). Daarom mag uit haar komst a fortiori die van de andere familieleden worden afgeleid.Ga naar eind6 | |||||||||||||||
[pagina 30]
| |||||||||||||||
Ook in de analyse van Anscombre en Ducrot wordt aan zelfs een gradueel karakter toegekend. Ook zij gaan er van uit dat het gebruik van een zin met zelfs afhankelijk is van een andere zin of propositie die op dezelfde schaal gesitueerd moet worden. Voor Anscombre en Ducrot is de zin met zelfs echter niet zozeer informatiever, maar heeft hij een grotere argumentatieve kracht: Notre thèse est [...] que même a fondamentalement une valeur argumentative, que son apparition au cours d'une énonciation présente une proposition p' comme un argument en faveur d'un conclusion r, et un argument plus fort que des propositions p antérieures (1983: 58). De vraag of zelfs werkelijk altijd een argumentatieve functie heeft, is voor mijn doel niet van wezenlijk belang: het is in ieder geval onomstreden dat zelfs in een argumentatieve context gebruikt kan worden, en dat het in dat geval het sterkste argument aanduidt. In dit verband is ook de opmerking van Kay van belang, die, hoewel hij zelf de voorkeur geeft aan een analyse waarin zelfs als indicator van de meest informatieve propositie wordt opgevat, toegeeft dat die grotere informativiteit in bijna alle gevallen ook een grotere argumentatieve kracht inhoudt. Hij verklaart dit verschijnsel als volgt: why would a language ‘bother’ to have a construction that marks the present assertion as more informative than another? The answer appears to be that the rhetorical use to which this linguistic device is most frequently put is that speakers use it to indicate that the present assertion is a still stronger argument for some general conclusion they wish to establish than some proposition already accepted into the context. On this analysis we are not required to postulate an independent argumentative dimension of language in order to explain the fact that pragmatic operators such as even are often used in service of argumentative goals (1990: 91). Wanneer zelfs in een argumentatieve context wordt gebruikt, bevat de zin of propositie met zelfs in het algemeen het sterkste argument. Maar Anscombre en Ducrot wijzen er, evenals Kay, op dat er een uitzondering op deze regel mogelijk is. Er zijn namelijk gevallen waarin zelfs niet alleen op het laatste argument (of de laatste propositie) slaat, maar op het geheel van de aangevoerde argumenten. Een voorbeeld van zo'n geval is (3):
Volgens Kay slaat zelfs hier niet op het meer extreme karakter van het drinken van cognac, maar op het meer extreme karakter van de zin als geheel: The final conjunct is not interpreted as more extreme than the preceding one, rather the whole sentence is seen as more extreme than the initial conjunct (1990: 74). Als zelfs op het geheel van de argumenten slaat, heeft het volgens Kay eenzelfde functie als het Engelse plus. Anscombre en Ducrot spreken in dergelijke gevallen van een ‘totalisation argumentative’: alleen het geheel van de aangevoerde argumenten rechtvaardigt de conclusie en zelfs heeft betrekking op dat geheel (1983: 59) Een voorwaarde voor een dergelijk gebruik van zelfs is volgens hen echter wel dat de verschillende argumenten ook zelfstandig enige ondersteuning aan het standpunt moeten kunnen bieden. Zo lijkt zelfs in een zin als (4) niet goed gebruikt te zijn: | |||||||||||||||
[pagina 31]
| |||||||||||||||
Dit komt volgens Anscombre en Ducrot omdat het standpunt in dergelijke gevallen puur kwantitatief geïnterpreteerd lijkt te moeten worden, en geen van de argumenten op zichzelf genomen een argument is voor het standpunt dat Piet precies drie talen spreekt. Als precies drie vervangen zou worden door een wat vagere en meer kwalitatieve uitdrukking als ‘heel wat’, is het gebruik van ‘zelfs’ wel weer op zijn plaats. Op het eerste gezicht lijkt het voor de hand te liggen dat als zelfs op het geheel van de argumenten terugslaat, de volgorde waarin de argumenten gepresenteerd worden er niet toe doet. Geen van de argumenten op zich zou dan immers doorslaggevend moeten zijn. Bij voorbeeld (3) gaat dit inderdaad op, maar dit is niet altijd zo. Er zijn gevallen waarin alleen het geheel van de aangevoerde argumenten een afdoende verdediging van het standpunt kan vormen, maar waarbij tegelijkertijd het argument dat met zelfs wordt ingeleid het sterkste argument moet zijn, en dus op de laatste plaats in de zin moet staan. Omdat aan deze voorwaarde niet voldaan is, is zin (5a) in een Nederlandse context minder acceptabel dan zin (5b):
Naar aanleiding van dit soort voorbeelden merken Anscombre en Ducrot op dat uitdrukkingen als ‘heel wat’ niet alleen kwantitatieve informatie geven, maar vooral ook een bepaalde waardering tot uitdrukking brengen. In een zin als (5b) verwijst zelfs naar dit waarderende aspect: zelfs geeft aan dat het spreken van Chinees een sterker argument is voor een positief oordeel over Maartjes talenkennis dan het spreken van Frans en Engels. Hoewel geen van de argumenten op zich strikt genomen een afdoende verdediging van het standpunt kan vormen, kan er niet van echte ‘totalisation argumentative’ worden gesproken, omdat zelfs hier wel degelijk ook aangeeft dat het laatste argument het belangrijkste is. Dit betekent volgens Anscombre en Ducrot niet dat de argumenten is een zin als (5b) onafhankelijk zijn. Zij onderscheiden een tussenweg tussen totale afhankelijkheid (of ‘totalisation’) en onafhankelijkheid: Il peut se faire qu'en disant p et même p', je signifie que c'est p' sachant que p - ou encore p' dans l'hypothèse p - qui est plus fort que p, et non pas p' seul (1983: 63). Met andere woorden: ook al wordt het argument dat met zelfs wordt ingeleid als het sterkste gepresenteerd, dan nog kan het zo zijn dat de spreker de combinatie van argumenten als sterker beschouwt dan het sterkste argument op zichzelf. Alle argumenten versterken elkaar, maar het laatste argument legt het meeste gewicht in de schaal.
Naast het kenmerk dat zelfs hetzij het sterkste argument inleidt hetzij op het geheel van de argumenten betrekking heeft, noemen Anscombre en Ducrot net als Kay (1990) het kenmerk dat de argumenten P en Q op eenzelfde schaal gesitueerd moeten worden. Wat dit precies inhoudt wordt door hen voor zelfs niet tot in details uitgewerkt. Wel is duidelijk dat het standpunt een belangrijke factor is om te bepalen op wat voor type schaal de argumenten zich bevinden.Ga naar eind7 Dit kan ik laten zien aan de hand van de voorbeelden 6a en 6b: | |||||||||||||||
[pagina 32]
| |||||||||||||||
In 6a gaat het om gradaties van afschuwelijkheid, waarbij de komst van tante Irma als afschuwelijker wordt gepresenteerd dan de komst van de ouders. In voorbeeld 6b gaat het om gradaties van gezelligheid en de komst van tante Irma is een sterker argument voor de gezelligheid van de bijeenkomst dan het bezoek van de ouders. Maar het hangt natuurlijk ook van de aangevoerde argumenten af welke argumentatieve schaal precies in het geding is. Dit wordt duidelijk als zin (7a) vergeleken wordt met zin (7b):
In voorbeeld 7a gaat het om de hoeveelheid eten als indicatie van de ziekte van de poes, waarbij niets eten een sterker argument is dan bijna niets eten. In voorbeeld 7b gaat om het algehele consumptiegedrag van de poes, en wordt niet-drinken als een sterker argument voor ziekte opgevat dan niet-eten. | |||||||||||||||
5 ConclusieWanneer de verschillende semantische kenmerken van zelfs op een rijtje worden gezet, blijkt volgens mij dat zelfs het beste als een indicator van nevenschikkende argumentatie kan worden beschouwd. Er kunnen twee gevallen worden onderscheiden: | |||||||||||||||
1. Zelfs slaat op het geheel van de argumentenIn dat geval is het duidelijk dat de argumenten samen moeten worden genomen: alleen het geheel van de aangevoerde argumenten kan een afdoende verdediging van het standpunt zijn. Geen van de argumenten is sterker dan de andere, maar het geheel van de aangevoerde argumenten is sterker dan elk van de argumenten afzonderlijk, of dan elke andere combinatie van argumenten. | |||||||||||||||
2. Zelfs slaat op het laatste argumentDit laatste argument is dan het sterkste argument voor het standpunt. In theorie is het mogelijk dat dit argument zo sterk is dat het op zich al afdoende zou kunnen zijn, maar door zelfs te gebruiken geeft de spreker aan dat hij meer argumenten voor zijn standpunt heeft die op dezelfde schaal gesitueerd moeten worden. In tegenstelling tot bij meervoudige argumentatie gaat het hier dus niet om argumenten van verschillende orde of om alternatieve verdedigingspogingen. Zelfs kan een indicator van cumulatief nevenschikkende argumentatie zijn: in dat geval geeft elk van de argumenten op zichzelf genomen enige ondersteuning, maar de argumenten versterken elkaar en het laatste argument legt het meeste gewicht in de schaal. Zelfs kan ook een indicator zijn van complementair | |||||||||||||||
[pagina 33]
| |||||||||||||||
nevenschikkende argumentatie. In dat geval maakt de spreker met het argument dat met zelfs wordt ingeleid duidelijk dat een mogelijke tegenwerping tegen het eerste argument niet opgaat. Zin (8) is een voorbeeld van het gebruik van zelfs als indicator van complementair nevenschikkende argumentatie:
Met het argument dat met zelfs wordt ingeleid, maakt de spreker duidelijk dat een mogelijke tegenwerping als ‘Misschien wist hij hun nummer niet’ niet opgaat.Ga naar eind8 Door semantische analyses van argumentatieve connectoren zoals trouwens en zelfs van Ducrot, Anscombre en anderen in verband te brengen met de pragma-dialectische karakterisering van complexe argumentatie, kan, zoals ik heb laten zien, beter verantwoord worden dat deze woordjes als indicatoren van bepaalde argumentatiestructuren kunnen dienen. Trouwens blijkt inderdaad een indicator te kunnen zijn van meervoudige argumentatie, terwijl zelfs eerder een indicator van (cumulatief of complementair) nevenschikkende argumentatie is dan van meervoudige argumentatie. | |||||||||||||||
[pagina 34]
| |||||||||||||||
Bibliografie
|
|