Tijdschrift voor Taalbeheersing. Jaargang 17
(1995)– [tijdschrift] Tijdschrift voor Taalbeheersing– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 19]
| |||||||||
Een polyfone analyse van autoriteitsargumentatie
| |||||||||
1 InleidingOm te kunnen bepalen of Ducrot's polyfone analyse van autoriteitsargumentatie een bijdrage levert aan de sinds een tiental jaren vigerende discussie rond autoriteitsargumentatie is het noodzakelijk om vast te stellen welke kwesties in deze discussie centraal staan. Aan de hand van een vergelijking van het dialectische ideaalmodel van Van Eemeren & Grootendorst (Van Eemeren, Grootendorst en Kruiger, 1986), de informeel-logische benadering van Woods & Walton (Woods en Walton, 1982) en de operationele definitie van redelijke argumenatie van Schellens (Schellens, 1985), kunnen de volgende twee discussiepunten worden vastgesteld. Ten eerste blijkt dat er geen overeenstemming bestaat over de vraag welke vormen van autoriteitsargumentatie onredelijk zijn en tot het argumentum ad verecundiam gerekend kunnen worden. Van Eemeren & Grootendorst onderscheiden 4 verschillende soorten autoriteitsdrogredenen, Woods & Walton onderscheiden er 5. Schellens formuleert bij het schema voor autoriteitsargumentatie 8 evaluatievragen. Dit wijst erop dat er volgens hem 8 incorrecte vormen van autoriteitsargumentatie kunnen worden onderscheiden. Het eerste discussiepunt betreft dus de beoordeling van autoriteitsargumentatie. Welke vormen van autoriteitsargumentatie zijn onredelijk en kunnen als een argumentum ad verecundiam bestempeld worden? Het tweede punt van discussie betreft het argumentatieschema dat bij autoriteitsargumentatie in het geding is. Ook hierover bestaat tussen de drie benaderingen geen overeenstemming. Van Eemeren & Grootendorst spreken over een kentekenrelatie; volgens Woods & Walton is autoriteitsargumentatie een vorm van plausibel argumenteren. Schellens geeft aan dat er een hoge correlatie is vast te stellen tussen de uitspraken van de betreffende instantie en de waarheid van die uitspraken. Deze drie verschillende standpunten met betrekking tot het argumentatieschema leveren het volgende discussiepunt op: welk argumentatieschema is er bij autoriteitsargumentatie in het geding? De vraag is nu of Ducrot's polyfone analyse van autoriteitsargumentatie een oplossing levert of iets toevoegt aan deze discussie of wellicht op een of andere manier de discussiepunten verheldert. In de paragrafen 2 en 3 ga ik na hoe Ducrot op basis van zijn polyfone theorie autoriteitsargumentatie analyseert. In paragraaf 4 ga ik in op zijn bijdrage aan de geformuleerde discussiepunten en op de inzichten die Ducrot's analyse oplevert. | |||||||||
[pagina 20]
| |||||||||
2 PolyfonieIn 1984 ontwikkelde Ducrot zijn theorie over polyfonie (meerstemmigheid). De grondslag van de polyfone theorie vormt de opvatting dat er in een taaluiting meerdere ‘stemmen’ kunnen worden onderscheiden aan wie de verantwoordelijkheid voor de taaluiting of een deel van de taaluiting wordt toegeschreven. De empirische spreker, degene die de taaluiting produceert, voert deze stemmen op en laat ze bepaalde standpunten verwoorden. Iedere taaluiting kan worden opgevat als een gesprek tussen verschillende stemmen. Deze stemmen worden toegeschreven aan fictieve gesprekspersonages die al dan niet met elkaar kunnen samenvallen of met de empirische spreker kunnen worden geïdentificeerd. Ducrot onderscheidt twee verschillende soorten gesprekspersonages: locuteurs (sprekers) en énonciateurs (opiniedragers). Ducrot geeft de volgende beschrijving van het gesprekspersonage locuteur: de locuteur is degene die verantwoordelijk is voor de taaluiting en naar wie de kenmerken van de eerste persoon, zoals ‘ik’ ‘me’ ‘mijn’ etc, verwijzen. Dit gesprekspersonage valt in mondeling taalgebruik gewoonlijk samen met de empirische spreker, degene die de taaluiting produceert. Een uitzonderlijke situatie doet zich voor bij het gebruik van de directe rede. Er is dan sprake van twee locuteurs. Bijvoorbeeld:
Dit is één taaluiting met twee kenmerken van de eerste persoon: ‘me’ en ‘ik’ die naar twee verschillende individuen verwijzen. ‘Me’ naar ‘Egbert’ en ‘ik’ naar ‘Christine’. Egbert is de verantwoordelijke van het eerste deel van de taaluiting en Christine de verantwoordelijke van het tweede deel. In deze taaluiting worden dus twee verschillende locuteurs gepresenteerd. Alleen de locuteur van het eerste deel valt samen met de empirische spreker. Naast locuteurs onderscheidt Ducrot énonciateurs (opiniedragers). De stem van een énonciateur verschilt van de stem van een locuteur doordat van de énonciateur alleen de mening of het gezichtspunt wordt weergegeven. Er worden geen woorden aan de énonciateur toegekend. Het begrip énonciateur kan geïllustreerd worden aan de hand van Ducrot's beschrijving van ontkennende taaluitingen. Volgens Ducrot bevatten ontkennende taaluitingen twee tegengestelde gezichtspunten. De taaluiting
bevat de volgende twee tegengestelde standpunten:
Het is duidelijk dat A en B niet toegeschreven kunnen worden aan dezelfde verantwoordelijke, maar dat er hier sprake is van twee verschillende énonciateurs. De énonciateur van B valt samen met de locuteur, die weer geïdentificeerd kan worden met de empirische auteur. De énonciateur van A valt niet samen met de locuteur maar met een ander personage. Mogelijk met degene met wie de empirische spreker het gesprek voert. Een ander voorbeeld waarmee het begrip énonciateur verduidelijkt kan worden is | |||||||||
[pagina 21]
| |||||||||
Ducrot's analyse van ironie. Volgens Ducrot werkt het principe van ironie als volgt. Een locuteur presenteert een taaluiting waarin een absurde mening tot uitdrukking komt die de locuteur toeschrijft aan een énonciateur waarvan hij zich distantieert. De locuteur is wel verantwoordelijk voor de taaluiting maar niet voor de mening die in de taaluiting naar voren wordt gebracht; een énonciateur is verantwoordelijk voor de mening. Bijvoorbeeld: stel dat mijn zus gisteren aan mij vertelde dat ze vandaag langs zou komen en ik geloofde haar niet. Als ze vandaag dan toch bij mij langskomt, kan ze hierbij ‘ironisch’ opmerken:
In dit geval is mijn zus als locuteur verantwoordelijk voor de taaluiting. Zij presenteert de taaluiting echter als de uitdrukking van een absurd standpunt waarvoor niet zij verantwoordelijk is, maar waarvoor een énonciateur verantwoordelijk is waarvan zij zich distantieert. In dit specifieke geval van ironie valt deze énonciateur samen met mij. Kortom, in Ducrot's theorie over polyfonie worden twee soorten gesprekspersonages, locuteurs (sprekers) en énonciateurs (opiniedragers), onderscheiden. In de volgende paragraaf ga ik na hoe Ducrot in dit kader autoriteitsargumentatie analyseert en wat dit voor inzichten met betrekking tot autoriteitsargumentatie oplevert. | |||||||||
3 Een polyfone analyse van autoriteitsargumentatieDucrot formuleert de volgende zeer algemene definitie van autoriteitsargumentatie: Met betrekking tot een propositie P gebruikt men een autoriteitsargument wanneer: Hieruit worden twee soorten autoriteitsargumentatie afgeleid: raisonnement par autorité en autorité polyphonique. Hoewel beide soorten uit dezelfde definitie worden afgeleid zijn ze wezenlijk verschillend van aard. Autorité polyphonique is verankerd in taal; raisonnement par autorité daarentegen ‘(...) est un procédé surajouté: les moyens linguistique auxquels il recourt n'impliquent en rien l'utilisation argumentative qu'il en fait.’ (Ducrot 1984, p.150) Het mechanisme van raisonnement par autorité, ofwel redenering op basis van autoriteit, valt volgens Ducrot uiteen in twee stappen: 1. De locuteur voert een énonciateur op die beweert dat persoon X propositie P heeft beweerd. Volgens Ducrot wordt hierbij gewoonlijk aan de voorwaarde voldaan dat de locuteur zich identificeert met de énonciateurGa naar eind3. Stap 1 kan dan vereenvoudigd worden tot: 1. De locuteur beweert dat persoon X propositie P beweert. Stap 2 luidt als volgt: 2. De locuteur beweert propositie P. De locuteur baseert zich hierbij op het idee dat X zich gezien zijn situatie of zijn capaciteiten waarschijnlijk niet vergist. Een voorbeeld van raisonnement par autorité: | |||||||||
[pagina 22]
| |||||||||
Raisonnement par autorité kan uit de algemene definitie van autoriteitsargumentatie worden afgeleid. Ten eerste wordt de propositie P (in het voorbeeld: ‘dat Nico zal komen’) beweerd; in dit geval niet door een énonciateur maar door een persoon uit de werkelijkheid (Nico's moeder). Ten tweede voldoet raisonnement par autorité aan de voorwaarde dat de bewering van de propositie gepresenteerd wordt alsof P daardoor wordt versterkt, meer aanvaardbaar wordt gemaakt. Door het feit dat iemand met relevante kennis P beweert, wordt P waarschijnlijker. Het is duidelijk dat deze vorm overeenkomt met wat doorgaans onder autoriteitsargumentatie wordt verstaan. De tweede soort autoriteitsargumentatie die Ducrot onderscheidt, autorité polyphonique, is van wezenlijk andere aard. Autorité polyphonique is fundamenteler dan raisonnement par autorité en wijkt sterk af van wat in gangbare argumentatietheorieën onder autoriteitsargumentatie wordt verstaan. Volgens Ducrot is autorité polyphonique verankerd in taal. ‘(...) elle (...) me semble directement inscrite dans la langue.’ (Ducrot 1984, p. 163) Net als bij raisonnement par autorité valt ook het mechanisme van autorité polyphonique uiteen in twee stappen: 1. Een locuteur voert een énonciateur op die propositie P beweert. 2. Op basis van deze bewering beweert de locuteur propositie Q. Een voorbeeld van autorité polyphonique:
In het eerste deel van de taaluiting neemt de locuteur de bewering van de propositie ‘dat het gaat regenen’ niet voor zijn rekening. Door de formulering ‘het schijnt’ (‘il paraît’) te gebruiken, presenteert de locuteur een énonciateur die verantwoordelijk is voor deze propositie. Deze eerste taaluiting rechtvaardigt de tweede ‘we moeten een paraplu meenemen’. Voor het tweede deel van de taaluiting neemt de locuteur wel de verantwoordelijkheid. De locuteur beroept zich hierbij op het logische verband tussen het eerste en het tweede deel van de taaluiting. Ducrot spreekt hier van autoriteitsargumentatie aangezien de énonciateur van propositie P (‘dat het gaat regenen’) hier de rol van autoriteit speelt. Dat wil zeggen: zijn bewering van P is voldoende voor de locuteur om propositie Q (‘dat we een paraplu moeten meenemen’) voor zijn rekening te nemen. Hierbij is wel van belang dat er een bepaalde samenhang tussen P en Q bestaat. Ook autorité polyphonique kan worden afgeleid uit de algemene definitie van autoriteitsargumentatie. Aan het eerste deel van de definitie wordt voldaan, P wordt beweerd; in dit geval door een énonciateur. Ook aan het tweede deel van de definitie wordt voldaan. Het feit dat P beweerd wordt, geeft aan P een toegevoegde waarde. De propositie is namelijk niet meer alleen argumentatief georiënteerd richting Q maar wordt zelfs gebruikt als een effectief argument ten gunste van Q. Hetgeen hierboven is opgemerkt over ‘het schijnt’ geldt, meent Ducrot, eveneens voor modale bepalingen als ‘misschien’ (peut-être).
Ook hier is de locuteur alleen verantwoordelijk voor het tweede deel van de taaluiting. | |||||||||
[pagina 23]
| |||||||||
De verantwoordelijkheid voor het eerste deel wordt toegeschreven aan een énonciateur waarvan de locuteur zich distantieert. Echter, in (5) ging het om een énonciateur die geïdentificeerd kon worden met een reëel persoon. In (6) valt de énonciateur samen met een virtueel personage. ‘(...) l'énonciateur serait identiflé à un personnage virtuel, peut-être d'ailleurs à une certaine virtualité de L (=locuteur).’ (Ducrot 1984, p. 156) De notie autorité polyphonique kan volgens Ducrot nog ruimer worden opgevat. Bijvoorbeeld:
In (7) neemt evenals in (5) en (6) de locuteur de verantwoordelijkheid voor het tweede deel van de taaluiting en wordt de verantwoordelijkheid voor het eerste deel toegeschreven aan een énonciateur. Er is hier echter iets bijzonders aan de hand. De énonciateur van het eerste deel van de taaluiting valt hier namelijk samen met de locuteur ervanGa naar eind4. Deze ruime opvatting van autorité polyphonique (waarbij de locuteur samenvalt met de énonciateur van het eerste deel) heeft een bijzondere status. De locuteur van propositie Q beroept zich hier op zijn eigen bewering van propositie P om propositie Q te bevestigen. Als ook deze vorm onder autorité polyphonique wordt gerekend, betekent dit een aanzienlijke uitbreiding van het begrip autorité polyphonique. Alle concluderende verbanden vallen dan onder autorité polyphonique. Volgens Ducrot gaat het niet meer om een specifiek gevolgtrekkende vorm maar om het fundament van het gevolgtrekkend verband. ‘Il ne s'agit plus alors d'une forme discursive particulière, mais du fondement même de l'enchaînement discursif.’ (Ducrot 1984, p. 167) | |||||||||
4 ConclusieOp basis van een polyfone analyse onderscheidt Ducrot twee soorten autoriteitsargumentatie: autorité polyhonique en raisonnement par autorité. Wat draagt Ducrot's analyse bij aan de in de eerste paragraaf geformuleerde discussiepunten:
Aan het eerste punt draagt noch de analyse van raisonnement par autorité noch de analyse van autorité polyphonique iets bij. Dit vloeit voort uit het verschil tussen Ducrot's benadering van argumentatie en de theorieën op grond waarvan de discussiepunten werden vastgesteld. De theorieën van Van Eemeren & Grootendorst, Woods & Walton en Schellens zijn normatief; Ducrot's theorie daarentegen is louter beschrijvend van aard. Hij is niet geïnteresseerd in de vraag welke vormen van argumentatie onredelijk zijn. Aan het tweede punt draagt Ducrot wel iets bij. Hij maakt een aantal terloopse opmerkingen in verband met het argumentatieschema van raisonnement par autorité. Volgens hem gaat het om een soort experimenteel redeneren. Het is mogelijk dat Ducrot hier hetzelfde mee bedoelt als plausibel argumenteren. Dit is dan een raakpunt met Woods & Walton. Er is tevens een raakpunt met Van Eemeren & Grootendorst. Volgens Van | |||||||||
[pagina 24]
| |||||||||
Eemeren & Grootendorst is autoriteitsargumentatie een specifieke invulling van een kentekenrelatie. Ducrot beweert dit ook min of meer wanneer hij schrijft dat het feit dat autoriteit X propositie P beweert gezien wordt als een teken dat P aanvaardbaar is. Ducrot's analyse van autorité polyphonique levert geen bijdrage aan het tweede discussiepunt. Dit wordt veroorzaakt door het feit dat deze vorm van argumentatie inherent is aan taal. Het gaat hier om een vorm van autoriteitsargumentatie die zich op betekenisniveau bevindt. Dat is een fundamenteler niveau dan dat van de vormen van autoriteitsargumentatie waarop de discussiepunten betrekking hebben. Kortom, Ducrot's rechtstreekse bijdrage aan de geformuleerde discussiepunten blijkt gering. Enerzijds komt dit doordat Ducrot's theorie descriptief van aard is. Anderzijds doordat zijn analyse van autoriteitsargumentatie zich afspeelt op een ander niveau. Ducrot's polyfone analyse van autoriteitsargumentatie vergroot echter wel degelijk het inzicht in autoriteitsargumentatie. Naast raisonnement par autorité onderscheidt Ducrot immers autorité polyphonique, een fundamentelere vorm van autoriteitsargumentatie. Het onderscheiden van autorité polyphonique naast raisonnement par autorité vergroot het onderzoeksgebied doordat bij autorité polyphonique een uiting eerder als een autoriteitsargument wordt gezien dan in de gangbare analyses. Wellicht kan deze vorm van autoriteitsargumentatie binnen andere theorieën weer de grondslag vormen voor beoordeling. | |||||||||
[pagina 25]
| |||||||||
Bibliografie
|
|