Tijdschrift voor Taalbeheersing. Jaargang 17
(1995)– [tijdschrift] Tijdschrift voor Taalbeheersing– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 12]
| |||||||||||||||
Opvattingen over argumentatie en argumentativiteit in de geïntegreerde pragmatiek van Anscombre en Ducrot
| |||||||||||||||
1 InleidingDe geïntegreerde pragmatiek, een semantisch-pragmatische taaltheorie, van Jean-Claude Anscombre en Oswald Ducrot is een bijzondere taaltheorie. Bijzonder in twee opzichten. Ten eerste is de theorie een combinatie van een betekenistheorie en een theorie van taal-in-gebruik. In de taalwetenschap komt het niet zo vaak voor dat deze verschillende disciplines gecombineerd worden tot één onderzoeksterrein. Anscombre & Ducrot baseren volgens eigen zeggen hun taaltheorie op een syntagmatische visie van de semantische beschrijving van talen, die rond 1960 werd ontwikkeld. Deze visie heeft als uitgangspunt de observatie dat een beschrijving van woorden op zichzelf zelden voldoende is om de betekenis van de gehele taaluiting te begrijpen. De beschrijving van een woord moet volgens de syntagmatici bestaan uit het aanduiden van een regel die het effect van het woord kan beschrijven wanneer dit woord in een tekst wordt gebruikt (Ducrot 1984:49). Het tweede bijzondere kenmerk van de geïntegreerde pragmatiek van Anscombre & Ducrot is dat deze theorie ook wel een argumentatietheorie genoemd wordt. In dit artikel zal ik de vraag trachten te beantwoorden: wat verstaan Anscombre & Ducrot onder argumentatie? | |||||||||||||||
2 Argumentatie en argumentativiteitBij hun beschrijving van argumentatie in 1983 nemen Anscombre & Ducrot bestaande opvattingen van argumentatie onder de loep. Als eerste komt het syllogisme aan de orde, de redeneervorm waarbij logisch geredeneerd wordt op basis van premissen die waar of onwaar kunnen zijn. Als beschrijving van natuurlijke taal verwerpen Anscombre & Ducrot deze redeneervorm, omdat zij het uitgangspunt van waarheidswaarde van taaluitingen niet adequaat vinden. De tweede vorm van argumentatie die zij onderzoeken, is argumenteren als overtuigingspoging; de argumentatievorm waarin een standpunt duidelijk gemaakt wordt door toevoeging van een argument, zoals in het voorbeeld: | |||||||||||||||
[pagina 13]
| |||||||||||||||
Taaluiting B (‘ik zet mijn paraplu op’), wordt geïnterpreteerd als conclusie van taaluiting A (‘het regent’), met of zonder verbindingswoord ‘dus’. Tot zover wijken Anscombre & Ducrot niet af van bestaande argumentatietheorieën, maar zij ontwikkelen geen theorie over deze vorm van argumentatie. Zij nemen voor hun eigen opvatting wel begrippen over uit bestaande argumentatietheorieën, zoals de begrippen ‘argument’ en ‘conclusie’, maar zij kennen hieraan een andere waarde toe; hun eigen opvatting van argumentatie wijkt sterk af van gangbare opvattingen. Volgens Anscombre & Ducrot is elke taaluiting in wezen een argument (Anscombre 1989:19). Een voorbeeld: ik roep vanuit de keuken:
Het gezelschap dat zich in de kamer bevindt, begeeft zich na deze taaluiting aan tafel. Mijn uitroep ‘de soep is heet’ stuurt hen - in dit geval letterlijk en figuurlijk - in de richting van een conclusie als ‘we gaan eten’. In een andere situatie zou de conclusie kunnen zijn ‘we wachten nog met eten’, waarbij ‘de soep is heet’ een waarschuwing zou kunnen zijn om je mond niet te branden. De betekenis van de taaluiting ‘de soep is heet’ bevat een verwijzing naar een bepaald type taaluiting dat er eventueel op kan volgen. Deze verwijzing bevindt zich al op het niveau van het taalbouwsel. Dit begrip behoeft enige uitleg. Anscombre & Ducrot maken een onderscheid tussen de énoncé (hier vertaald als taaluiting) en de phrase (vertaald als taalbouwsel).Ga naar eind1 De taaluiting is het mogelijke gebruik in de werkelijkheid van het abstracte taalbouwsel. Het taalbouwsel is dus slechts een theoretisch begrip, dat Anscombre & Ducrot in staat stelt om te verklaren dat bepaalde aanwijzingen voor het gebruik van een taaluiting deel uitmaken van de taal zelf en als het ware ingebakken zitten in de taalstructuur. De bewering van Anscombre & Ducrot dat elke taaluiting een argument is, wil dus zeggen dat elke taaluiting al in zijn bouwsel - en dus ook in zijn gebruik - argumentatieve indicaties bevat die sturen in de richting van een klasse van conclusies. Wanneer het taalbouwsel in gebruik wordt genomen bewerkstelligen de argumentatieve indicaties dat een interpretator in de richting van een mogelijk vervolg, of van mogelijke conclusies wordt gestuurd. Deze sturing noemen Anscombre & Ducrot argumentatieve oriëntatie. | |||||||||||||||
3 Argumentatieve indicatiesWelke argumentatieve indicaties zijn er zoal? Anscombre en Ducrot onderscheiden twee groepen van argumentatieve indicaties. De eerste groep wordt gevormd door topen, de tweede door argumentatieve variabelen. Volgens Anscombre & Ducrot liggen aan de basis van elk taalbouwsel topen ten grondslag, die zichtbaar worden in de predikaten. Hun opvatting van topiek is terug te voeren op Aristoteles. Topen zijn algemene principes, gemeenplaatsen (‘lieux communs’ in het Frans), vergelijkbaar met wat mij ertoe brengt om aspirine te slikken als ik hoofdpijn heb. Dit doe ik niet omdat ik precies weet hoe het verminderen van hoofdpijn na het slikken van aspirine fysiologisch in elkaar steekt, maar omdat ik een regel toepas, namelijk de regel dat aspirine hoofdpijn doet verminderen. Volgens Anscombre & | |||||||||||||||
[pagina 14]
| |||||||||||||||
Ducrot vormt het predikaat het kernidee van een taaluiting. Topen worden dan ook voornamelijk zichtbaar in het predikaat. In het geval van ‘de soep is heet’, is heet het kernidee, gebaseerd op een toop. De toop die aan de taaluiting ‘de soep is heet’ ten grondslag ligt, zal zoiets kunnen zijn als: ‘wanneer voedsel de juiste temperatuur heeft, dien je het te eten’. Deze topen kennen leden van een taalgemeenschap allemaal. Zij maken deel uit van hun cultuurgoed, van het collectief bewustzijn. Topen kunnen wel individueel verschillend zijn en afhankelijk van de gesprekssituatie (Anscombre en Ducrot 1983:89). Topen zijn volgens Anscombre & Ducrot gradueel. Als voedsel in meerdere mate de juiste temperatuur heeft, komt het des te meer in aanmerking om gegeten te worden. Het omgekeerde geldt ook: als voedsel in mindere mate de juiste temperatuur heeft, komt het ook minder in aanmerking om gegeten te worden. Elke gradatie van een eigenschap staat in relatie met een verzameling gradaties van andere eigenschappen. Zo zal bijvoorbeeld de mate van ‘werken’ in relatie staan met de mate van ‘succes’, ‘vermoeidheid’, ‘kennis’ enz. Zo gezien is er sprake van een netwerk van topen. Neem bijvoorbeeld:
Waaraan een toop als: ‘hoe harder je werkt, hoe meer succes je zult hebben’ ten grondslag zou kunnen liggen. Of:
Waarin een toop als: ‘hoe harder je werkt, hoe vermoeider je zult raken’ zichtbaar wordt. Deze voorbeelden laten topen van het type ‘hoe meer P, hoe meer Q’ zien. Anscombre en Ducrot onderscheiden vier basisvormen van topen:
I en III zijn directe topen (topoï directes), II en IV zijn omgekeerde topen (topoï converses).Ga naar eind2 Een directe toop impliceert altijd een omgekeerde toop. Een voorbeeld: ik heb een afspraak met een vriend die voor de zoveelste keer te laat komt:
De toop die hierin doorklinkt is mogelijk iets als: ‘hoe meer smoesjes, hoe minder geloofwaardig’ (+P, -Q). Tegelijkertijd klinkt echter de omkering mee, namelijk: ‘hoe minder smoesjes, hoe meer geloofwaardig’ (-P, +Q). Dit ‘meeklinken’ van de omgekeerde topen vatten Anscombre en Ducrot op als het innemen van verschillende standpunten door verschillende stemmen, die doorklinken in een taaluiting. Elk taalbouwsel bevat deze meerstemmigheid, deze polyfonie. De stemmen moeten niet worden opgevat als menselijke stemmen van sprekers, maar als abstracte stemmen, als ‘opiniedragers’, die een standpunt voor hun rekening nemen ten opzichte van de betekenis van een taalbouwsel. | |||||||||||||||
[pagina 15]
| |||||||||||||||
De tweede groep argumentatieve indicaties wordt gevormd door de argumentatieve variabelen. Binnen deze verzamelterm onderscheiden Anscombre & Ducrot operatoren en connectoren. Operatoren zijn woorden als ‘tenminste’ en ‘weinig’, connectoren zijn verbindingswoorden als ‘maar’ en ‘dus’. De werking van een paar van deze woorden hebben Anscombre & Ducrot zelf zeer gedetailleerd beschreven. Wat voor een semantiek geen bezwaar is, lijkt voor de beschrijving van het argumentatieve gehalte van taal minder gelukkig: tot nu toe moest van elke variabele afzonderlijk worden vastgesteld wat diens bijdrage is aan de argumentatieve richting en kracht van de taaluiting waarin hij voorkomt en is een algemene beschrijving nog niet mogelijk gebleken. Toch zal ik bij wijze van voorbeeld aan de argumentatieve variabele ‘maar’ het belang van zulke analyses voor de opvatting van argumentativiteit van taal laten zien. Uit het eerste deel van het voorbeeld van:
kan een conclusie volgen als ‘het is moeilijk om er te komen’. Deze conclusie duidt Ducrot aan met de letter ‘r’. Het tweede deel (‘er gaat een bus naartoe’), voorafgegaan door de argumentatieve variabele ‘maar’, kan echter leiden tot een conclusie als ‘het is niet moeilijk om er te komen’. Deze conclusie wordt ‘non-r'genoemd. De taaluiting als geheel (‘het is ver, maar er gaat een bus naartoe’), leidt in de richting van een conclusie non-r, en wel op grond van het tweede deel, ingeleid door ‘maar’. ‘Maar’ bewerkstelligt dat dit deel van de taaluiting het sterkst is, als het ware wint (Ducrot 1980:12). In het algemeen kan worden gesteld dat een taaluiting van het type ‘p maar q’ leidt tot een conclusie die gebaseerd is op het deel van de taaluiting dat volgt op ‘maar’. Beide delen van de taaluiting dragen al bepaalde argumentatieve bewegingen in zich. Bij beschouwing van de zin in zijn geheel zie je dat beide delen naar tegenovergestelde conclusies neigen. Pas na het zien of horen van het woordje ‘maar’ is de interpretator in staat de zin in zijn geheel te interpreteren.
In een bepaald stadium van de ontwikkeling van de geïntegreerde pragmatiek waren Anscombre en Ducrot van mening dat argumentativiteit enkel en alleen berustte op de argumentatieve variabelen. Nu zijn zij van mening dat elke taaluiting argumentatief is. Argumentativiteit hangt niet langer af van het al of niet voorkomen van argumentatieve variabelen in een taaluiting, maar van de topische relaties waarop een taaluiting is gebaseerd. Argumentatieve variabelen blijven echter nog steeds een rol spelen in de huidige opvattingen van Anscombre & Ducrot. Zij dienen namelijk om te specificeren hoe de topen aangewend moeten worden. Zo kan ik op de vraag of ik mee ga iets drinken, antwoorden dat ik niet mee ga, met de zin:
of met de zin:
De toop waarnaar in beide antwoorden (7) en (8) verwezen wordt, is zoiets als: | |||||||||||||||
[pagina 16]
| |||||||||||||||
‘hoe minder je iets afhebt, hoe minder je iets leuks kan doen’. Beide antwoorden hebben dezelfde argumentatieve oriëntatie: zij sturen allebei in de richting van ‘niet af zijn’ en geven allebei een graad van ‘weinigheid’ aan. De argumenten (7) en (8) zijn in een rangorde van doeltreffendheid te plaatsen ten opzichte van de conclusie. Zo'n rangorde noemen Anscombre en Ducrot een argumentatieve schaal (échelle argumentative). De argumentatieve variabelen specificeren het predikaat, voor wat betreft de argumentatieve oriëntatie en de argumentatieve kracht. Argumentatieve kracht wil dus zeggen dat taaluitingen die in de richting van dezelfde klasse van conclusies wijzen in meer of mindere mate doeltreffend zijn voor die conclusies. In dit geval is (8) ‘Mijn lezing is nog helemaal niet af’ een krachtiger argument om de uitnodiging om mee naar de kroeg te gaan af te slaan dan (7) ‘Mijn lezing is nog niet helemaal af’.
Een voor de hand liggende tegenwerping is dat het talige predikaat beschouwd lijkt te kunnen worden als een kwantificeerbare beschrijving van de werkelijkheid: hard werken, aardigheid, intelligentie enz. kunnen als descripties opgevat worden. Er zijn woorden die heel kwantificerend en dus heel descriptief lijken. Dat zijn woorden die zelfs heel precies een numerieke waarde aanduiden, zoals getallen en meeteenheden, door Anscombre en Ducrot numerieke operatoren genoemd. Deze numerieke operatoren lijken nog objectiever en dus meer beschrijvend dan andere operatoren. Vergelijk:
en
‘Twee uur’ lijkt puur beschrijvend. Anscombre & Ducrot houden vol dat ook ‘twee uur’ in principe en fundamenteel een argumentatieve functie heeft. Hun uitleg gaat als volgt. Numerieke operatoren heffen volgens Anscombre & Ducrot dwingende voorschriften op die het taalbouwsel bevat met betrekking tot het gebruik van topen, waardoor numerieke operatoren objectiever lijken dan gewone operatoren (Anscombre en Ducrot 1986:85). Om dit te verduidelijken gebruik ik het voorbeeld van Anscombre en Ducrot dat zij zelf geven in een artikel uit 1986 dat handelt over de vraag of de betekenis van taaluitingen als argumentatief of als informatief beschouwd moet worden. Stel dat ik niet weet of het hebben van twee of drie kinderen noodzakelijk is om in aanmerking te komen voor kinderbijslag. Zeker is: om kinderbijslag te krijgen moet je kinderen hebben. Ik kan dan zeggen:
De toop die hierin zichtbaar wordt, luidt zoiets als: ‘hoe meer kinderen, hoe meer in aanmerking voor kinderbijslag’. Bizar klinkt echter:
Bij ‘een paar’ kinderen blijft de toop in de richting wijzen van wel in aanmerking komen voor kinderbijslag. Vergelijk de volgende voorbeelden: | |||||||||||||||
[pagina 17]
| |||||||||||||||
Bizar klinkt echter weer:
Het fenomeen doet zich nu voor dat bij ‘twee’ kinderen, een numerieke operator, die richting wordt opgeheven: Annelies kan wel én niet in aanmerking komen voor kinderbijslag.
en
Dit lijkt dus objectiever en beschrijvender, maar een numerieke operator doet niets anders dan het opheffen van de dwingende argumentatieve richting. Deze illusie van objectiviteit is volgens Anscombre & Ducrot het informatieve aspect van taaluitingen. Dit informatieve aspect moet beschouwd worden als een afgeleid produkt. | |||||||||||||||
4 ConclusieTerug nu naar de vraag: wat verstaan Anscombre en Ducrot onder argumentatie? Zij verstaan onder argumentatie het volgende: op een theoretisch niveau van taal bevat het taalbouwsel argumentatieve indicaties voor gebruik, topen die zichtbaar worden in de predikaten en argumentatieve variabelen. De argumentatieve indicaties hebben een stuwende kracht in de richting van een bepaald vervolg. Deze stuwende kracht wordt door Anscombre en Ducrot argumentativiteit genoemd. Dit is de reden dat de geïntegreerde pragmatiek door hen ook wel een argumentatietheorie wordt genoemd. Hierbij dient nog eens expliciet opgemerkt te worden dat met argumentatie geenszins een redeneervorm wordt bedoeld. Argumentativiteit moet worden opgevat als het betekenisfundament van taaluitingen. De geïntegreerde pragmatiek is dus geen argumentatietheorie te noemen, hooguit een theorie met als onderzoeksobject argumentativiteit. Achteraf vindt Anscombre de term argumentatie niet erg gelukkig gekozen. In 1989 stelt hij voor te spreken van de dynamiek van taal (‘dynamique discursive’) (Anscombre 1989:15). Deze term geeft inderdaad de stuwende werking van taaluitingen goed weer en schept minder verwarring dan de term argumentatie. De geïntegreerde pragmatiek is echter vanaf de beginjaren opgebouwd rond de begrippen argumentativiteit, argument en conclusie. Simpelweg vervangen van het woord argumentatie door het woord dynamiek zou nogal wat ingrijpende gevolgen met zich meebrengen. Anscombre & Ducrot blijven daarom de termen argumentatie en argumentativiteit gebruiken.
Na deze weergave van de opvatting van argumentativiteit binnen de geïntegreerde pragmatiek rijst de vraag wat deze opvatting kan bijdragen aan het denken over argumentatie. Allereerst moet worden opgemerkt dat de geïntegreerde pragmatiek al veel betekend heeft voor het denken over taal en taalgebruik. Met name in de Frans- en Spaanstalige | |||||||||||||||
[pagina 18]
| |||||||||||||||
landen zijn de ideeën van Anscombre & Ducrot met enthousiasme ontvangen en hebben als een geweldige inspiratiebron gediend. Ook in andere landen zijn hun ideeën aangeslagen, zoals blijkt uit een aantal artikelen van Nϕlke en Verbiest. De enthousiasmerende werking die uitgaat van de geïntegreerde pragmatiek en de radicale omwenteling in het denken over de betekenis van taal (taal is niet in de eerste plaats beschrijvend of informatief maar argumentatief) zijn mijns inziens ook de grote kracht ervan. Het begrip argumentativiteit lijkt recht te doen aan de intuïties die wij hebben over de enorme intrinsieke kracht en dynamiek van de taal zelf (zie ook het artikel van Verbiest in dit nummer). De geïntegreerde pragmatiek is echter geen theorie met afgeronde denkbeelden, die zo overgenomen of ingepast kunnen worden in meer traditionele opvattingen van argumentatie. | |||||||||||||||
Bibliografie
|
|