| |
| |
| |
Bibliografie ‘Argumentatietheorie’ 1993 E.T. Feteris, R. Grootendorst en P. Houtlosser
Verantwoording
In deze bibliografie wordt een overzicht gegeven van publikaties over argumentatie die in 1993 zijn verschenen (boeken, boekbesprekingen en tijdschriftartikelen). Opgenomen worden theoretische beschouwingen, verslagen van empirisch onderzoek en praktisch gerichte publikaties. Bij de samenstelling is gebruik gemaakt van boekaankondigingen, periodiek verschijnende bibliografieën en tijdschriften waarin regelmatig artikelen over argumentatie worden gepubliceerd. Om een zo groot mogelijk aantal titels te kunnen opnemen, zijn de annotaties beknopt gehouden.
Er is naar gestreefd de bibliografie zo compleet mogelijk te maken. Wie ervan verzekerd wil zijn dat er in toekomstige bibliografieën geen eigen publikaties over argumentatie ontbreken, wordt verzocht per titel een volledige titelbeschrijving plus een korte annotatie, indien mogelijk vergezeld van een origineel exemplaar of een overdruk, te sturen aan P. Houtlosser, Vakgroep Taalbeheersing, Universiteit van Amsterdam, Spuistraat 134, 1012 VB Amsterdam.
Gebruikte afkortingen
AA |
Argumentation and Advocacy |
ARG |
Argumentation |
CM |
Communication Monographs |
CT |
Communication Theory |
IL |
Informal Logic |
PhRh |
Philosophy and Rhetoric |
QJS |
Quarterly Journal of Speech |
TvT |
Tijdschrift voor Taalbeheersing |
* Met een asterisk aangeduide auteurs zijn ook afzonderlijk opgenomen.
Abelen, Eric, Gisela Redeker en Sandra A. Thompson 1993
‘The rhetorical structure of US-American and Dutch fund-raising letters’. In: Text, vol. 13, no. 3, p. 323-350.
In dit artikel wordt verslag gedaan van onderzoek waarin de retorische structuur van 8 Amerikaanse schriftelijke verzoeken om sponsoring werd vergeleken met die van 8 Nederlandse. Er werden drie klassen discourserelaties onderscheiden: interpersonele, ideationele en tekstuele. De ideationele en tekstuele relaties kwamen meer voor in de Nederlandse verzoeken, de interpersonele meer in de Amerikaanse.
Adler, Jonathan E. 1993a
‘Critique of an epistemic account of fallacies’. In: ARG, vol. 7, no. 3, p. 263-272.
De auteur kritiseert de epistemische opvatting van drogredenen aan de hand van een artikel van Fogelin en Duggan (‘Fallacies’, Argumentation 1, 1987, p. 255-262). Zijn voornaamste kritiek is dat deze opvatting tot gevolg heeft dat de traditionele klasse van drogredenen te ver wordt opgerekt en dat drogredenen niet noodzakelijk tot ongefundeerde opvattingen leiden.
Adler, Jonathan E. 1993b
‘Reasonableness, bias, and the untapped power of procedure’. In: Synthese, vol. 94, p. 105-125.
De auteur verdedigt Israel Schefflers opvatting van kritisch redeneren als een vorm van een gebondenheid aan onpartijdige, tweede-orde procedures. Hij betoogt dat deze opvatting een te verwezenlijken, regulatief ideaal verschaft om de oplossing van verschillen van mening te beoordelen.
Allen, Derek 1993
‘Relevance, conduction and Canada's rape-shield decision’. In: IL, vol. 15, no. 2, p. 105-122.
| |
| |
De auteur betoogt dat materiaal uit de beslissing van het Canadese Hooggerechtshof inzake de grondwettigheid van de verkrachtingswetgeving uit 1982 als didactisch middel kan worden gebruikt om de onderwerpen relevantie en conductieve argumentatie te belichten. Vervolgens bespreekt hij, in verband met de beslissing van het Hof, in een theoretische beschouwing over deze twee onderwerpen George Bowles’ theorie over propositionele relevantie en Trudy Goviers opvatting over conductieve argumentatie.
Apothéloz, Denis, Pierre-Yves Brandt en Gustave Quiroz 1993
‘The function of negation in argumentation’. In: Journal of Pragmatics, vol. 19, no. 1, p. 23-38.
De auteurs plaatsen argumentatie in een dialogisch perspectief. Zij onderscheiden vier parameters voor de aanvaardbaarheid van argumentatie: plausibiliteit, relevantie, oriëntatie op de conclusie en voldoendheid, en stellen dat contra-argumentatie altijd tegen een van deze parameters is gericht.
Barnet, Sylvan en Hugo Bedau 1993
Critical thinking, reading and writing. A brief guide to argument.
Boston: St. Martin's/Bedford Books. Praktisch leerboek over kritisch denken, lezen en schrijven. Elk hoofdstuk bevat een inleiding waarin een aantal vaardigheden worden besproken die bij het kritisch denken, lezen en schrijven moeten worden toegepast. Vervolgens wordt de toepassing van die vaardigheden aan de hand van betogende teksten gedemonstreerd. In het eerste hoofdstuk komt kritisch denken aan de orde, in het tweede en derde kritisch lezen en in het vierde, vijfde en zesde kritisch schrijven. In een appendix worden diverse andere benaderingen van kritisch denken, lezen en schrijven besproken.
Becker, Jochen en Aron Kibédi Varga (gastred.) 1993
‘The appeal of images’. ARG, vol. 7, no. 1, p. 1-131.
Themanummer over beeldtaal. Met een voorwoord van J. Becker en A. Kibédi Varga (p. 12) en bijdragen van A. Ouwerkerk*, L. Bosman over de betekenis van architectuur in de Middeleeuwen (p. 13-28), J. Baptist Bedaux over Vélasquez’ Fabel van Arachne (p. 29-43), P. van den Akker over het schilderen van de menselijke gestalte in de Italiaanse renaissancekunst (p. 45-66), J. Becker over de ontvangst van 17e eeuwse Hollandse schilderkunst (p. 67-87), B. Vouilloux over twee soorten benaderingen van schilderijen volgens Diderot (p. 89-101) en J. Stumpel over schilderijen en semiotiek (p. 103-117), en met een discussie tussen M. Cahn, F. Edeline, P. Fresnault-Deruelle, A. Kibédi Varga en O. Reboul over beeld en retorica (p. 119-131).
Benoit, William 1993
AA, vol. 29, no. 3, p. 140-143.
Bespreking van John Burbridge, Within reason: a guide to non-deductive reasoning, Peterborough, Ontario: Broadview Press 1990.
Birdsell, David S. 1993
‘Kenneth Burke at the nexus of argument and trope’. In: AA, vol. 29, no. 4, p. 178-185.
In dit artikel wordt, aan de hand van inzichten van Kenneth Burke, de relatie tussen argumentatie en tropen onderzocht. De auteur geeft een conceptuele analyse van argumenten en tropen en hij laat zien hoe argumenten in tropen kunnen veranderen en omgekeerd.
Bitzer, Lloyd F. 1993
QJS, vol. 79, no 4, p. 511-512.
Bespreking van Eugene E. White, The context of human discourse: a configurational criticism of rhetoric, Columbia: University of South Carolina Press 1992.
Blair, J. Anthony 1993
PhRh, vol. 26, no. 1, p. 48-52.
Bespreking van Douglas N. Walton, Informal logic. A handbook for critical argumentation, Cambridge: Cambridge University Press 1989.
| |
| |
Blinn, Sharon Bracci en Mary Garrett 1953
‘Aristotelian Topoi as a cross-cultural analytical tool’. In: PhRh, vol. 26, no. 2, p. 93-112.
In dit artikel staat het probleem centraal hoe vanuit een Westers perspectief de rationaliteit van de Chinese wijze van redeneren kan worden beoordeeld. De auteurs betogen dat Aristoteles’ taxonomie van topen een universele categorisering van rationele overtuigingsmiddelen biedt. Met behulp van deze taxonomie analyseren zij een klassieke Chinese tekst. Op grond van het voorkomen van een groot aantal Aristotelische topen concluderen zij dat de argumentatie in de tekst niet irrationeel kan worden genoemd.
Bowles, George 1993
‘Professor Fisher on suppositions’. In: ARG, vol. 7, no. 3, p. 237-246.
De auteur betoogt dat Fishers analyse van sup-positionele argumentatie niet adequaat is. Uit die analyse volgt volgens hem namelijk dat sup-positionele premissen niet voor of tegen een conclusie kunnen pleiten, omdat dat alleen mogelijk is als premissen beweerd worden. Vervolgens laat de auteur zien dat impliciete aannames in argumentatie wel altijd de status van beweerde premissen hebben.
Bowles, George en Thomas Gilbert 1993
‘The probabilistic import of illatives’. ARG, vol. 7, no. 3, p. 247-262.
De auteurs betogen dat niet alleen uitdrukkingen als ‘Het is zeker zo dat...’, maar ook connectieven als ‘daarom’ een graad van waarschijnlijkheid van de propositie aanduiden. ‘Daarom’ betekent volgens hen dat de premissen op de conclusie een waarschijnlijkheid overdragen die groter is dan 1/2.
Bybee, Michael D. 1993
‘Logic in rhetoric - and vice versa’. In: PhRh, vol. 26, no. 3, p. 169-190.
De auteur keert zich tegen de conclusie dat logica alledaagse argumentatie (retorica) ‘tiranniseert’. Hij betoogt dat logica en retorica onlosmakelijk met elkaar verbonden zijn en dat beide constituerend zijn voor het contemplatieve leven.
Carr, Thomas M. jr. 1993
‘Some consequences of The New Rhetoric'. a critical study’. In: ARG, vol. 7, no. 4, p. 475-479.
Naar aanleiding van recent verschenen heruitgaven van Perelmans werk worden in dit artikel enkele aspecten van de Nieuwe Retorica besproken.
Charbonnel, Nanine 1993
PhRh, vol. 26, no. 3, p. 248-250.
Bespreking van Manuel Maria Carrilho, Rhétoriques de la Modernité, Parijs: Presses Universitaires de France 1992.
Conley, Thomas 1993
‘Trivial’ matters: some historico-peda gogicalreflections’.In:IL, vol. 15, no. l, p. 5-14.
De auteur bespreekt de aard, de rol en de effectiviteit van voorbeelden en oefeningen in leerboeken van de traditionele artes van het Trivium: grammatica, logica en retorica.
Crosswhite, James 1993
‘Being unreasonable: Perelman and the problem of fallacies’. In: ARG, vol. 7, no. 4, p. 385-402.
De auteur stelt een nieuwe benadering van drogredenen voor op basis van Perelmans onderscheid tussen een specifiek en een universeel auditorium. Een drogreden wordt volgens hem begaan als de spreker een specifiek auditorium ten onrechte voor een universeel auditorium houdt. Hij demonstreert zijn benadering aan de hand van voorbeeldanalyses van het argumentam ad baculum, ambiguïteit en compositie/ divisie.
Dillard, James Price 1993
‘Persuasion past and present: attitudes aren't what they used to be’. In: CM, vol. 60, no. 1, p. 90-97.
De auteur bespreekt nieuwe ontwikkelingen in het attitude-onderzoek en schetst de consequenties daarvan voor het persuasie-onderzoek.
| |
| |
Dunlap, David Douglas 1993
‘The conception of audience in Perelman and Isocrates: locating the ideal in the real’. In: ARG, vol. 7, no. 4, p. 461-474.
De auteur vergelijkt twee opvattingen over een ideaal publiek: die van Perelman en die van Isocrates. Zijn conclusie is dat een conceptie van een ideaal publiek het waardevolst is als het aanhangen van een these minder centraal staat dan de relatie tussen de participanten die in en door het discours wordt opgebouwd.
Eemeren, F.H. van 1993
‘Klassieke invloeden in de moderne argumentatietheorie’. In: E.P. Meijering, G.W. Muller en J.R.T.M. Peters (red.), De moderniteit van de Oudheid. Zes voordrachten over de Klassieke Oudheid en de moderne wetenschap (p. 26-41), Publikaties van de Commissie Geesteswetenschappen no. 2, Assen: Van Gorcum.
De auteur geeft aan hoe de klassieke invloeden in de moderne argumentatietheorie doorwerken. Hij bespreekt het ontstaan van het vak argumentatietheorie, de klassieke dialectica en retorica, en de herleving van de belangstelling voor argumentatie in de jaren vijftig van de 20e eeuw. Hij toont aan dat de auteurs die deze herleving hebben bewerkstelligd voortbouwen op de klassieken: het analysemodel van Toulmin vertoont een sprekende gelijkenis met het retorische epicheireem en Perelmans Nieuwe Retorica stoelt direct op inzichten van Aristoteles.
Eemeren, F.H. van en R. Grootendorst 1993a
‘Argumentatie’. In: A. Braet en J. van de Gein (red.), Taalbeheersing als tekstwetenschap: terreinen en trends (Hoofdstuk 3, p. 57-110), Dordrecht: ICG Publications.
In dit artikel wordt een overzicht gegeven van het vak argumentatietheorie. Eerst wordt de geschiedenis van het vak behandeld. Vervolgens komen de verschillende stromingen aan de orde. Dan worden de specifieke aandachtsgebieden besproken. Tot slot worden theoretische problemen behandeld bij de reconstructie van en het empirisch onderzoek naar argumentatie, en bij de praktische toepassing op speciale gebieden. Het artikel bevat een uitgebreide systematische en analytische bibliografie.
Eemeren, F.H. van en R. Grootendorst 1993b
‘Klassieke invloeden in de moderne argumentatietheorie’. In: Lampas, jrg. 26, nr. 2, p. 167-179.
Bewerkte versie van F.H. van Eemeren 1993.
Eemeren, F.H. van, R. Grootendorst, S. Jackson en S. Jacobs 1993
Reconstructing argumentative discourse. Tuscaloosa/London: University of Alabama Press.
In dit boek worden descriptieve en empirische inzichten in alledaags argumentatief taalgebruik geïntegreerd in een normatief, dialectisch kader voor de bestudering van argumentatie. Eerst wordt een ideaalmodel van een argumentatieve discussie gepresenteerd. Vervolgens wordt aangegeven hoe dit model kan worden gebruikt om een analyse en beoordeling te geven van argumentatie die onder niet-ideale omstandigheden naar voren is gebracht. Het materiaal hiervoor wordt gevormd door argumentatie in een scala van contexten: alledaagse conversaties, evangelisatie-toespraken op een Amerikaanse campus, politieke speeches, ingezonden brieven en ‘mediation’-discussies.
Eemeren F.H. van, E.T. Feteris, R. Grootendorst, T. van Haaften, W. den Harder, H. Kloosterhuis, T. Kruiger en J. Plug 1993
Argumenteren voor juristen. Docentenhandleiding. Groningen: Wolters-Noordhoff.
Docentenhandleiding bij het in 1991 verschenen boek Argumenteren voor juristen. Het analyseren en schrijven van juridische betogen en beleidsteksten.
| |
| |
Enos, Theresa en Stuart C. Brown (red.) 1993
Defining the New Rhetorics. Sage series in written communication volume 7. Newbury Park/Londen: Sage Publications. In dit boek zijn verschillende visies verzameld op de Nieuwe Retorica van I.A. Richards, Kenneth Burke en Richard McKeon. Onder meer komen aan de orde de geschiedenis, de aard en de toepassing van deze retorica in het spreek- en schrijfonderwijs.
Farrell, Thomas B. 1993
Norms of rhetorical culture. New Haven/Londen: Yale University Press.
De auteur betoogt dat een retorisch perspectief redelijkheid niet uitsluit. Hij geeft een herinterpretatie van Aristoteles’ Rhetorica en analyseert traditionele retorische begrippen aan de hand van moderne teksten en filosofische opvattingen.
Feteris, E.T., R. Grootendorst en P. Houtlosser 1993a
‘Bibliografie Argumentatietheorie 1991’. In: TvT, jrg. 15, nr. 2, p. 139-152.
Geannoteerde alfabetische bibliografie van artikelen en boeken over argumentatie die in 1991 zijn gepubliceerd. De bibliografie bevat 106 titels.
Feteris, E.T., R. Grootendorst en P. Houtlosser 1993b
‘Bibliografie Argumentatietheorie 1992’. In: TvT, jrg. 15, nr. 4, p. 303-316.
Geannoteerde alfabetische bibliografie van artikelen en boeken over argumentatie die in 1992 zijn gepubliceerd. De bibliografie bevat 94 titels.
Feteris, E.T., H. Kloosterhuis en J. Plug 1993
‘Modellen voor de rechtvaardiging van rechterlijke beslissingen’ In: Rechtsfilosofie en Rechtstheorie, jrg. 22, nr. 3, p. 220-236.
De auteurs bespreken de opvattingen van de rechtstheoretici Wróblewski, Aarnio, Mac-Cormick en Alexy over het beoordelen van de rechtvaardiging van rechtsbeslissingen. Zij gaan in op eisen van deze rechtstheoretici met betrekking tot de deductieve afleiding van de beslissing uit de feiten van het concrete geval en uit de toepasselijke rechtsregels en met betrekking tot de rechtvaardiging van de keuze van de gebruikte premissen. Zij vergelijken de verschillende benaderingen aan de hand van het Electriciteitsarrest.
Finocchiaro, Maurice A. 1993
ARG, vol. 7, no. 3, p. 373-377.
Bespreking van William A. Wallace, Galileo's logic of discovery and proof: the background content, and use of his appropriated treatise on Aristotle's Posterior Analytics en Galileao's Logical Treatise: a translation, with notes and commentary, of his appropriated Latin questions on Aristotle's Posterior Analytics Boston Studies in the Philosophy of Science, vols. 137 en 138), Dordrecht: Kluwer Academic Publishers 1992.
Frank, David A. 1993
QJS, vol. 79, no. 2, p. 251-253.
Bespreking van F.H. van Eemeren en R. Grootendorst, Argumentation, communication, andfallacies, Hillsdale, NJ: Lawrence Erlbaum Associates 1992.
Freeley, Austin J. 1993
Argumentation and debate. Critical thinking for reasoned decision making.8th ed. Belmont, CA: Wadsworth Publishing Company.
Achtste, herziene versie van dit handboek over debatteren.
Fritch, John E. en Karla K. Leeper 1993
‘Poet logic: the metaphoric form as a foundation for a theory of tropological argument’. AA, vol. 29, no. 4, p. 186-194.
De auteurs bespreken de functie van metaforen in argumentatie. Ze vergelijken Kenneth Burkes visie met die van Paul Ricoeur en concluderen dat deze visies elkaar aanvullen.
| |
| |
Gaonkar, Dilip Parameshwar 1993
‘The revival of rhetoric, the New Rhetoric, and the rhetorical turn: some distinctions’. In: IL, vol. 15, no. 1, p. 53-64.
De auteur betoogt dat in elk van de ‘herontdekkingen’ van de retorica waaraan in de titel van het artikel wordt gerefereerd, een verschillende notie van ‘retorica’ wordt gebruikt. Hij laat zien dat, anders dan in de ‘revival of rhetoric’ en de ‘New Rhetoric’, retorica in de ‘rhetorical turn’ wordt beschouwd als een metadiscipline.
Garrett, Mary M. 1993a
‘Classical Chinese conceptions of argumentation and persuasion’. In: AA, vol. 29, no 3, p. 105-115.
De auteur analyseert de conceptualisering van argumentatie aan de hand van drie termen die gebruikt worden in klassieke Chinese persuasieve teksten. Ze definieert deze termen, onderzoekt welke aannames eraan ten grondslag liggen en gaat na welke waarde ze vertegenwoordigen in de culturele context waarin ze voorkomen.
Garrett, Mary M. 1993b
‘Pathos reconsidered from the perspective of classical Chinese rhetorics’. In: QJS, vol. 79, no. 1, p. 1 -18.
De auteur betoogt dat transcultureel retorisch onderzoek de notie pathos kan verhelderen. Aan de hand van de analyse van het beroep op emoties in een Chinese retorische tekst relativeert zij enkele retorische inzichten die in de Westerse cultuur als fundamenteel worden beschouwd.
Garver, Eugene 1993
‘Point of view, bias, and insight’. In: Metaphilosophy, vol. 24, nos. 1&2, p. 47-60.
De auteur bespreekt de verschillen tussen belang, autoriteit, vooroordeel en vooringenomenheid. Hij betoogt dat vooroordelen moeten worden geïdentificeerd aan de hand van het soort argumentatie dat wordt aangevoerd om beschuldigingen van vooringenomenheid te rechtvaardigen of te weerleggen en aan de hand van de soorten correctieven die worden gebruikt om vooroordelen uit de weg te ruimen.
Golder, Caroline 1993
‘Framed writing of argumentative monologues by sixteen-and seventeen-year-old students’. In: ARG, vol. 7, no. 3, p. 343-358.
De auteur doet verslag van empirisch onderzoek waarin 16- en 17-jarige studenten eerst een betoog ter verdediging van een positie over onderwerp A moesten schrijven en daarna een betoog ter verdediging van een positie over onderwerp B. Het onderzoek wijst uit dat de bekendheid met het onderwerp van invloed is op de kwaliteit van het betoog. De kwaliteit werd met name getoetst op de effectiviteit van de schrijfstrategie en het gebruik van argumentatieve markeringen.
Goodnight, G. Thomas 1993a
‘A “New Rhetoric” for a “New Dialectic”: prolegomena to a responsible public argument’. In: ARG, vol. 7, no. 3, p. 329-342.
Als retorische tegenhanger van de pragma-dialectische benadering van argumentatie wordt in dit artikel een ‘nieuwe retorica’ geschetst. Zo'n retorica komt volgens de auteur tot stand in het discours zelf en de principes die eraan ten grondslag liggen zijn die van een discours- ethiek. De auteur demonstreert zijn inzichten met behulp van een analyse van ethos-argumentatie.
Goodnight, G. Thomas 1993b
‘Legitimation inferences: an additional component for the Toulmin model’. In: IL, vol. 15, no. 1, p. 41-52.
De auteur betoogt dat de stap van Ondersteuning (‘Backing’) naar Rechtvaardiging (‘Warrant’) in het Toulmin-model zelf ook beredeneerd moet kunnen worden. Hiervoor kan een communicatieve legitimering van de afleiding nodig zijn. Hij bespreekt de aard van deze legitimering en demonstreert zijn inzichten aan de hand van een kritische analyse van een debat over een Amerikaanse ministersbenoeming.
| |
| |
Govier, Trudy 1993
‘When logic meets politics: testimony, distrust, and rhetorical disadvantage’. In: IL, vol. 15, no. 2, p. 93-104.
De auteur bespreekt de toepasbaarheid van universele normen in de beoordeling van de betrouwbaarheid van getuigenverklaringen aan de hand van de zaak Anita Hill versus Clarence Thomas. Zij deelt de feministische kritiek dat universele normen problematisch zijn omdat ze selectief kunnen worden toegepast en dus kunnen worden gebruikt om mensen het zwijgen op te leggen. Als oplossing van dit probleem moeten volgens de auteur richtlijnen worden opgesteld voor de interpretatie en toepassing van deze normen.
Grácio, Rui Alexandre Lalanda Martins 1993
‘Perelman's rhetorical foundation of philosophy’. In: ARG, vol. 7, no. 4, p. 439-449. In dit artikel worden Perelmans standpunten tegenover die van Gadamer geplaatst. De auteur bespreekt de beperkingen van Gadamers hermeneutische benadering van filosofie vanuit Perelmans retorische standpunt en geeft aan dat vanuit dit standpunt filosofie als een discussie moet worden gezien waarin criteria gecontrasteerd en met elkaar geconfronteerd worden.
Greene, Ronald Walter 1993
‘Social argumentation and the aporias of state formation: the Palestinian Declaration of Independence’. In: AA, vol. 29, no. 3, p. 124-136.
De auteur onderzoekt de dialectiek van identiteit en verschil in de Palestijnse onafhankelijkheidsverklaring. Hij betoogt dat deze dialectiek in het creëren, instandhouden en transformeren van dominantieverhoudingen de kern is van sociale argumentatie.
Grootendorst, R. 1993
‘A pragma-dialectical approach to argumentation and the fallacies’. In: A. Grinstad (red.), Odense working papers in language and communication, Institute of Language and Communication at Odense University, no. 4, p. 31-57.
In dit artikel wordt een pragma-dialectische benadering van drogredenen geïllustreerd aan de hand van het argumentum ad hominem. Eerst worden de uitgangspunten en componenten van het pragma-dialectisch onderzoeksprogramma uiteengezet. Vervolgens wordt de analyse van Govier van het argumentum ad hominem als relevantiedrogreden besproken. Daarna wordt aangegeven dat het argumentum ad hominem in een pragma-dialectische analyse geen relevan tiedrogreden is, maar een overtreding van een basisregel voor kritische discussie.
Haarscher, G. (red.) 1993
Chaim Perelman et la pensée contemporaine. Brussel: Bruylant.
Bundel met bijdragen aan een symposium over Perelman, bezorgd en ingeleid door G. Haarscher. Specifiek op argumentatie betrekking hebben de bijdragen van: G. Holström-Hintikka over het praktisch redeneren in argumentatie en recht (p. 179-194); M. Pavcnik over de waarde van een argumentatietheorie voor de kwaliteit van het redeneren in het recht (p. 237-244); R. Grootendorst en F.H. van Eemeren over Perelmans relativistische redelijkheids-opvatting en de consequenties daarvan voor de analyse van drogredenen (p. 265-278); G. Brutian over Perelmans opvatting over de rol van logica in argumentatie (p. 293-305); M. Fumaroli over argumentatietheorie en literaire inventio (p. 309-320); G. Goriely over het belang van Perelmans herontdekking van de retorica (p. 321-330); T. Gil over de verschillen tussen Perelmans redelijkheidsopvatting en een ethiek van het discours (p. 331-342); L.J. Wintgens over een interpretatie van Perelmans Nieuwe Retorica in het licht van de opvattingen van G.H. Mead (p. 343-356); L. Couloubaritsis over de metafysische fundamenten van de Nieuwe Retorica (p. 367-379); M. Canivet over de mogelijkheid van universele ethische discussienormen (p. 381-399); A. Pieretti over redelijkheid in filosofische argumentatie (p. 411-425); en R. Koren over objectieve discursiviteit en argumentatie in de Franse pers (p. 469-487).
| |
| |
Hample, Dale 1993
CT, vol. 3, no. 2, p. 178-181.
Bespreking van F.H. van Eemeren en R. Grootendorst, Argumentation, communication, and fallacies, Hillsdale, NJ: Lawrence Erlbaum Associates 1992.
Henket, M.M. 1993
‘Juridisering en rechterlijke argumentatie’. In: A.R.J. Groot en H.J.L.M. van de Luytgaarden (red.), Zonder meer recht, Zwolle: Tjeenk Willink, p. 347-380.
De auteur gaat in op rechterlijke argumentatie bezien tegen de achtergrond van juridisering. In het eerste deel geeft hij aan in hoeverre algemene kenmerken van juridisering terug te vinden zijn in de rechterlijke argumentatie. In het tweede deel gaat hij in op de vraag in hoeverre met het juridiseringsverschijnsel rekening moet worden gehouden bij het opstellen van modellen voor rechterlijke argumentatie.
Herbeck, Dale A. 1993
AA, vol. 29, no. 3, p. 139-140.
Bespreking van Howard Kahane, Logic and contemporary rhetoric: the use of reason in everyday life, Belmont, CA: Wadsworth Publishing Company 1992.
Heysse, Tim 1993
Transcendentie in een niet-normatieve argumentatietheorie. Redelijkheid, objectiviteit en universaliteit in de argumentatieleer en de ethiek. Dissertatie Katholieke Universiteit Leuven.
In deze dissertatie wordt een analyse van transcendentie gegeven in termen van argumentatie en discussie. De auteur betoogt dat transcendentie niet moet worden opgevat als de transcendentie van het objectieve standpunt van een neutrale toeschouwer of een universeel gehoor, maar als die van het standpunt van een luisteraar die een gebondenheid aangaat om de argumenten die hem overtuigd hebben van de aanvaardbaarheid van een bepaald standpunt desgevraagd in een nieuwe discussie tegen kritiek te verdedigen.
Hikins, James W. 1993
QJS, vol. 79, no. 3, p. 365-367.
Bespreking van Herbert w. Simons (red.), The rhetorical turn: invention and persuasion in the conduct of inquiry, Chicago: The University of Chicago Press 1990.
Hoaglund, John 1993
‘Critical thinking: a Socratic model’. In: ARG, vol. 7, no. 3, p. 291-311.
De auteur zet een Socratisch model van critical thinking uiteen. Hij beschrijft en illustreert de kenmerken van dit model en geeft aan wat de voordelen van een dergelijk model zijn.
Hofer, Manfred (gastred.) 1993
‘Arguments in social context’. ARG, vol. 7, no. 2, p. 133-235.
Themanummer over argumentatie in sociale contexten. Met een voorwoord van M. Hofer (p. 133-134) en bijdragen van M. Hofer en B. Pikowsky*, E. Klein-Allermann en M. Kumpf*. F.F. Voss, R. Fincher-Kiefer, J. Wiley en L. Ney Silfies*, N.L. Stein en Chr. A. Miller*, M. Schreier, N. Groeben, U. Christmann, R. Nüse en E. Gauler*, en Th. Spransz-Fogasy en Th. Fleischmann*.
Hofer, Manfred en Birgit Pikowsky 1993
‘Validation of a category system for arguments in conflict discourse’. In: ARG, vol. 7, no. 2, p. 135-148.
In dit artikel wordt verslag gedaan van onderzoek naar de betrouwbaarheid en de validiteit van een classificatie van argumentatie gebaseerd op de functie van taaluitingen in interacties. Object van het onderzoek was argumentatie tussen moeders en dochters. De classificatie blijkt de verschillen in de argumentatie van de moeders en die van de dochters adequaat te representeren.
Hyde, Michael J. 1993
‘Medicine, rhetoric, and euthanasia: a case study in the workings of a postmodern discourse’. In: QJS, vol. 79, no. 2, p. 201-224.
| |
| |
In dit artikel wordt aandacht geschonken aan de retorische aspecten van de euthanasie-discussie, met name van de medisch-professionele bijdragen daaraan. Er wordt een kritische analyse gegeven van een controversieel artikel in de Journal of the American Medical Association.
Ilatov, Zinaida z. 1993
‘Manipulations in argumentation’. In: ARG, vol. 7, no. 3, p. 359-367.
In dit artikel staat manipulatie in de sociale en politieke praktijk centraal. Manipulatie wordt als taalhandeling gekarakteriseerd en als discussiezet geanalyseerd met behulp van inzichten uit de pragma-dialectische argumentatietheorie.
Jacquette, Dale 1993a
‘A dialogue on Zeno's paradox of Achilles and the tortoise’. In: ARG, vol. 7, no. 3, p. 273-290.
In dit artikel wordt door vijf discussianten gediscussieerd over Zeno's paradox van Achilles en de schildpad. Onderwerpen die aan de orde komen zijn het onderscheid tussen schijn en werkelijkheid, Aristoteles’ onderscheid tussen werkelijke en potentiële oneindigheid, Cantors continuümhypothese en, als oplossing van de paradox, het onderscheid tussen oneindige en onbepaalde of onuitputtelijke deelbaarheid.
Jacquette, Dale 1993b
PhRh, vol. 26, no. 1, p. 85-89.
Bespreking van Robert Audi, Practical reasoning, Londen/New York: Routledge 1989.
Jasinski, James 1993
‘(Re)constituting community through narrative argument: Eros and Philia in The Big Chill’. In: QJS, vol. 79, no. 4, p. 467-486.
In dit artikel wordt een narratief-argumentatieve analyse gegeven van de film The Big Chill met behulp van inzichten van Hannah Arendt.
Johnstone, Henry W.jr. (gastred.) 1993
‘Perelman's theory of argumentation: the next generation reflects’. ARG, vol. 7, no. 4, p. 379-479.
Themanummer over hedendaagse visies op het werk van Perelman. Met een voorwoord van Henry W. Johnstone jr. (p. 379-384) en bijdragen van J. Crosswhite*, E. Schiappa*, M. Kienpointner*, R.A.L.M. Grácio*, L.J. Wintgens*, D.D. Dunlap* en Th.M. Carr*.
Kaptein, Hendrik 1993
‘E contrario arguments in law: from interpretation to implicit premises’. International Journal for the Semiotics of Law, vol. VI, no. 18, p. 315-324.
De auteur betoogt dat Henkets standpunt dat juridische normen in e contrario-argumentatie het beste geanalyseerd kunnen worden als equivalentie of replicatie, een simpele en elegante oplossing biedt, maar niet alle problemen oplost die met dit type argumentatie verbonden zijn.
Kienpointner, Manfred 1993a
‘The empirical relevance of Perelman's New Rhetoric’. In: ARG, vol. 7, no. 4, p. 419-437.
De auteur bespreekt de typologie van argumentatieschema's van Perelman en Olbrechts-Tyteca. De typologie is volgens hem níet in alle opzichten adequaat. Specifieke problemen zijn: gebrek aan explicietheid en het ontbreken van duidelijke demarcatiecriteria. Als deze problemen worden opgelost, is de typologie volgens de auteur echter zeer geschikt voor de analyse van empirisch materiaal. Hij ondersteunt deze stelling met behulp van een analyse van argumentatie waarin het deel-geheelschema wordt toegepast.
Kienpointner, Manfred 1993b
PhRh, vol. 26, no. 1, p. 56-60.
Bespreking van Helmut Schanze en Josef Kopperschmidt, Rhetorik und Philosophie, München: Wilhelm Fink Verlag 1989.
| |
| |
Klein-Allermann, Elke en Martin Kumpf 1993
‘Taking visual disability into account: explaining failure to experts and non-experts’. In: ARG, vol. 7, no. 2, p. 149-163.
In het artikel wordt verslag gedaan van onderzoek naar de manier waarop visueel gehandicapte studenten zich tegenover een visueel gehandicapte ondervrager en een niet-visueel ondervrager verantwoorden voor het feit dat ze een tekst niet adequaat kunnen begrijpen. Tegenover een niet-visueel gehandicapte ondervrager, zo was de hypothese, zouden de studenten een ‘handicap-bonus’ voor zichzelf opeisen en minder defensief zijn dan tegenover een visueel gehandicapte ondervrager. De gegevens ondersteunden deze hypothese.
Kline, Susan L. en Dee Oseroff-Varnell 1993
‘The development of argument analysis skills in children’. In: AA, vol. 30, no. 1, p. 1-15
De auteur doet verslag van empirisch onderzoek naar de vaardigheden van kinderen in het analyseren van argumentatie. In het onderzoek werd nagegaan in hoeverre kinderen van 8, 10 en 12 jaar argumentatie met behulp van argumentatieve criteria beoordelen.
Kloosterhuis, H. en H.J. Plug (red.) 1993
Het redelijke debat. Argumentatie in juridische, politieke en maatschappelijke discussies. Amsterdam: Waterland van Wezel.
In deze bundel wordt een overzicht gegeven van de gezichtspunten en analyses van specialisten die zich bezighouden met argumentatie en retorica. De bundel wordt ingeleid door H. Kloosterhuis en J. Plug (p. 7-11) en bevat bijdragen over klassieke retorica van A. Braet (p. 15-26) en A.D. Leeman (p. 27-38), over politieke en maatschappelijke discussies van R. Grootendorst (p. 41-57), A.R. Edwards (p. 58-69) en P.J. Schellens (p. 70-82) en over juridische discussies van W.J. Witteveen (p. 85-96), Th. Holterman (p. 97-109) en E.T. Feteris (p. 110-123).
Klumpp, James F. 1993
‘A rapprochement between dramatism and argumentation’. In: AA, vol. 29, no. 4, p. 148-163.
De auteur betoogt dat dramatistische studies in de retorica en argumentatietheorie nader tot elkaar dienen te worden gebracht. Dit kan volgens hem gebeuren door uit te gaan van Kenneth Burkes dramatistische en contextualistische perspectief. Een en ander wordt gedemonstreerd aan de zaak Anita Hill versus Clarence Thomas.
Koetsenruijter, Willem 1993
Meningsverschillen. Analytisch en empirisch onderzoek naar de reconstructie en interpretatie van de confrontatiefase in discussies. Dissertatie Universiteit van Amsterdam. Studies in language and language use 2. Amsterdam: IFOTT.
Centraal in dit proefschrift staat de vraag hoe op een beredeneerde wijze kan worden vastgesteld of een geschil waarin een protagonist en een antagonist proberen een verschil van mening op te lossen als een gemengd of een niet-gemengd geschil moet worden gereconstrueerd. In het eerste, analytisch-normatieve deel bespreekt de auteur linguïstische en contextuele aanwijzingen en dialectische strategieën die kunnen worden gebruikt om een keuze voor een van de twee reconstructies te verantwoorden. Tevens stelt hij vast dat antagonisten uit beleefdheidsoverwegingen een tegengesteld standpunt vaak als een uiting van twijfel presenteren en gaat hij na met welke middelen zij desondanks duidelijk maken dat zij een tegengesteld standpunt innemen. In het tweede deel worden verschillende hypothesen over het effect van deze middelen empirisch getoetst.
Koetsenruijter, W. en E. Martens 1993
‘Argumentatie als aanwijzing voor de typering van meningsverschillen’. In: TvT, jrg. 15, nr. 3, p. 235-242.
In dit artikel wordt verslag gedaan van empirisch onderzoek naar de typering van meningsverschillen. Door middel van een pencil-and-paper-test is nagegaan in hoeverre argumenta- | |
| |
tieve toevoegingen bij een uiting van twijfel bepalend zijn voor de typering van meningsverschillen. Er zijn twee typen argumentatieve toevoegingen gemanipuleerd: toevoegingen waarmee impliciet een tegengesteld standpunt wordt ondersteund en toevoegingen waarmee een ondersteuning wordt gegeven voor het feit dat de spreker geen standpunt over de kwestie kan innemen. Uit de resultaten blijkt dat taalgebruikers inderdaad onderscheid maken tussen deze beide typen toevoegingen en dat de toevoegingen in belangrijke mate bepalend zijn voor de typering van meningsverschillen.
Krabbe, E.C.W. 1993
TvT, jrg. 15, nr. 3, p. 243-246.
Bespreking van A.F. Snoeck Henkemans, Analysing complex argumentation. The reconstruction of multiple and coordinatively compound argumentation in a critical discussion, Amsterdam: Sic Sat 1992.
Krabbe, Erik C.W. en Douglas Walton 1993
‘It's all very well for you to talk! Situationally disqualifying ad hominem attacks’. In: IL, vol. 15, no. 2, p.79-91.
De auteurs bespreken voorbeelden van situationeel diskwalificerende ad hominem-argumenten. Daaronder verstaan zij argumenten waarin de ene discussiant wijst op bepaalde feiten in de persoonlijke omstandigheden van de andere discussiant die het voor die discussiant ongepast zouden maken een standpunt, argumentatie of kritiek naar voren te brengen. Met behulp van het ‘Houtlosser Dilemma’ bespreken zij problemen bij de identificatie van een situationeel diskwalificerende ad hominem. Ten slotte stellen zij een classificatie van ad hominem-argumentenvoor en betogen zij dat deze niet altijd drogredenen zijn.
Krabbe, Erik C.W., Renée José Dalitz en Pier A. Smit (red.) 1993
Empirical logic and public debate. Essays in honour of Else M. Barth. Amsterdam: Rodopi Editions.
Bundel ter gelegenheid van het emeritaat van Else M. Barth. Met een inleiding van de bezorgers. In deel 1, ‘Interpersonal reasoning: conflicts and fallacies’, staan bijdragen van Trudy Govier over het vertrouwen op getuigenverklaringen (p. 13-26), John Woods over de drogreden secundum quid (p. 27-36), Gabriël Nuchelmans over de klassieke en middeleeuwse geschiedenis van het argumentum ad hominem (p. 37-48), Frans H. van Eemeren en Rob Grootendorst over de geschiedenis van dit argument vanaf de 17e eeuw (p. 49-68), L. Sara van Epenhuysen over discussies in de medische ethiek (p. 69-80) en Erik C.W. Krabbe over redelijkheid en onredelijkheid in het debat tussen Stekelenburg en Kok uit 1991 (p. 81-101). In deel 2, ‘Linguistic and conceptual tools’, staan bijdragen van John D. North over The great chain of being van Lovejoy (p. 105-120), Arne Naess over de rol van kwalificerende uitdrukkingen in het wetenschapsbedrijf (p. 121-132), Rob Wiche over negatie bij Mannoury (p. 133-140), Jaap Hoepelman en Toine van Hoof over default-redeneringen in dialogen (p. 141-158), Charles Goossens over de logica van niet-morele gebondenheden (p. 159-168), Witold Marciszewski over argumentatie gebaseerd op creatieve definities (p. 169-182)en René Jorna over cognitieve wetenschappen en connectionisme (p. 183-197). In deel 3, ‘Dialectical climats and tempests’, staan bijdragen van Ralph H. Johnson over dialectische ‘velden’ en manifeste rationaliteit (201-210), Peter du Preez over het redeneren in openbare discussies (p. 211-226), Maurice A. Finocchiaro over de verhouding tussen logica en democratie volgens Gaetano Mosca (p. 227-238), Pier A. Smit over de logische relatie tussen deugd en terreur (p. 239-252), Godfried van Benthem van den Bergh over twee hinderpalen bij het verbeteren van openbare discussies (p. 252-262) en Jean-Paul van Bendegem over de verhouding tussen reële en geïdealiseerde wiskunde (p. 263-272). In deel 4, ‘The disempowerment of women: strategies and counter-moves’, staan bijdragen van Vigdis Songe-Møller over een gedicht van Parmenides (p. 275-290), Renée J. Dalitz over Hobbes’ theorie over overeenstemming (p. 291-304), Hannelore | |
| |
Schröder over anti-semitisme en anti-feminisme (p. 305-318) en Janet Radcliffe Richards over de logica van redeneringen over de scheiding tussen mannen en vrouwen (p. 319-338).
Langsdorf, Lenore 1993
PhRh, vol. 26, no. 1, p. 80-85.
Bespreking van Maurice A. Finocchiaro, Gramsci and the history of dialectical thought, Cambridge: Cambridge University Press 1988.
Leff, Michael 1993
‘The uses of Aristotle's Rhetoric in contemporary American scholarship’. In: ARG, vol. 7, no. 3, p. 313-327.
De auteur constateert dat de interpretatie van Aristoteles’ Rhetorica in de hedendaagse Amerikaanse wetenschapsbeoefening tot veel controverse aanleiding heeft gegeven. Aan de interpretatie worden verschillende visies op retorica opgehangen. De auteur bespreekt drie centrale thema's in de controverse: de verhouding tussen Aristotelische en Platoonse opvattingen over retorica, de verhouding tussen retorica, ethiek en epistemologie in Aristoteles’ werk en de situering van retorica in Aristoteles’ indeling van kunsten en wetenschappen.
Levasseur, David G. 1993
‘Edifying arguments and perspective by incongruity: the perplexing argumentation method of Kenneth Burke’. In: AA, vol. 29, no. 4, p. 195-203.
De auteur onderzoekt de argumentatiestijl van Kenneth Burke. Hij stelt vast dat het niet het correcte gebruik van algemeen aanvaarde argumentatiestrategieën is dat verklaart waarom Burkes argumentatie zo krachtig is. Hij zoekt de verklaring in een toepassing van inzichten over het opbouwen van betogen van Richard Rorty en van Burke zelf.
Levin, Michael 1993
IL, vol. 15, no. 2, p. 157-159.
Bespreking van Robert J. Fogelin en Walter Sinnot-Armstrong, Understanding arguments: an introduction to informal logic,4th rev. ed., New York: Harcourt Brace College Publishers 1990.
Lucaites, John Louis en Charles A. Taylor 1993
‘Theorizing the grounds of rhetorical judgement’. In: IL, vol. 15, no. 1, p. 29-40.
In het artikel wordt prudentia (verstand) opgevat als een ideologische constructie. Deze opvatting wordt toegepast in een case study van een Amerikaans senaatsdebat over militair ingrijpen in de Perzische Golf in 1991.
Madsen, Arnie J. 1993
‘The comic frame as a corrective to bureaucratization: a dramatistic perspective on argumentation’. In: AA, vol. 29, no. 4, p. 164-177.
De auteur laat zien hoe een dramatistisch perspectief op argumentatie kan voorkomen dat een bureaucratische attitude de basis voor constructieve argumentatie aantast.
McKerrow, Raymie E. et al. (red.) 1993
Argument and the postmodern challenge. Proceedings of the Eigth SCA/AFA Conference on Argumentation. Annandale, VA: Speech Communication Association.
Bundel met bijdragen aan het achtste SCA/AFA-congres over argumentatie. De bundel bestaat uit zes delen. Deel 1, ‘Argument and the postmodern challenge: setting the agenda’, bevat de keynote speech van Joseph W. Wenzel (‘Cultivating practical reason: argumentation theory in postmodernity’) en de reacties daarop van J. Robert Cox en Lenore Langsdorf. Deel 2, ‘Perspectives on debate’, bevat bijdragen over de theorie en praktijk van het debatteren in een postmodern tijdsgewricht. Deel 3, ‘Modernist postmodernist argument’, bevat bijdragen over de relatie tussen moderne en post-moderne visies op argumentatie, en over de relatie tussen post-moderne visies op argumentatie en feminisme. Deel 4, ‘Recent developments in fallacy theory’, bevat bijdragen over communicatietheoretische, informeel-logische en pragmadialectische perspectieven op drogredenen. Deel 5, ‘Studies of argument purpose and performance’, bevat bijdragen over argumentatie in organisaties en in interpersoonlijke relaties. Deel 6, ‘Argument: political philosophy | |
| |
and practice’, is het meest uitgebreid. Het beslaat nagenoeg de halve bundel. Hierin staan bijdragen over argumentatie en politiek en politieke theorie, argumentatie en geschiedenis, argumentatie en de openbare discussie, argumentatie en presidentiële campagnes, argumentatie en de rechten van homosexuelen, argumentatie en racisme, en argumentatie in specifieke contexten.
Mennsen, Sandra 1993
‘Do women and men use different logics? A reply to Carol Cilligan and Deborah Orr’. In: IL, vol. 15, no. 2, p. 123-138.
In het eerste deel van dit artikel betoogt de auteur dat het werk van Carol Cilligan niet, zoals Deborah Orr veronderstelt, aantoont dat vrouwen een andere logica zouden gebruiken dan mannen, noch dat vrouwen minder (of minder goed) gebruik zouden maken van logica, noch dat ze minder rationeel zouden zijn dan mannen. In het tweede deel betoogt ze dat de eigenschappen die Cilligan aan vrouwen toekent, net zo goed aan mannen kunnen worden toegekend. In het derde deel gaat ze na met behulp van welk model het vrouwelijk redeneren adequaat kan weergeven.
Nemeth, Thomas 1993
PhRh, vol. 26, no. 1, p. 63-65.
Bespreking van A.P. Alekseev, Argumentacija. Poznanie. Obscenie, Moskou: Izdatelstvo Moskovskogo Universiteta 1991.
Nosich, Gerald 1993
IL, vol. 15, no. 2, p. 149-156.
Bespreking van Jaakko Hintikka en James Bachman, What if?...Towards excellence in reasoning, Mountain View, CA: Mayfield 1991.
Okshevsky, Walter C. 1993
IL, vol. 15, no. 2, p. 139-147.
Bespreking van Stephen P. Norris (red.), The generalizability of critical thinking: multiple perspectives on an educational ideal, New York: Teacher's College Press 1992.
Ouwerkerk, Annemiek 1993
‘Helping hands: some basic remarks on argumentation in the visual arts’. In: ARG, vol. 7, no. 1, p. 3-11.
De auteur laat zien dat in 17e eeuwse beeldende kunst dezelfde overtuigingsstrategieën worden gehanteerd als in de retorica. Op schilderijen, etsen en tekeningen blijken volgens haar met name de handen een cruciale rol te spelen in de retorische overdracht van emoties.
Palczewski, Catherine Helen en Arnie J. Madsen 1993
‘The divisiveness of diversity: president Bush's University of Michigan Commencement Speech as an example of the linguistic turnaround’. In: AA, vol. 30, no. 1, p. 16-27.
De auteurs onderzoeken de functie van een ‘turnaround’ (plotselinge verandering van mening) in politieke toespraken. Aan de hand van een toespraak van oud-president Bush vergelijken zij dergelijke ‘turnarounds’ met die in debatten en stellen zij dat voor de beoordeling van deze argumentatievorm specifieke toetsingsmiddelen nodig zijn.
Parson, Donn W. (gastred.) 1993
‘Dramatism and argumentation’. AA, vol. 29, no. 4, p. 145-194.
Themanummer over dramatisme en argumentatie. Met een inleiding van D.W. Parson (p. 145-147) en bijdragen van J.F. Klumpp*, A.J. Madsen*, D.S. Birdsell*, J.E. Fritch en K.L. Leeper*, en D.G. Levasseur*.
Pinto, Robert C. en J. Anthony Blair 1993
Reasoning. A practical guide. Englewood Cliffs, NJ: Prentice Hall.
Praktisch leerboek over redeneren. Deel I gaat over het bepalen van de geloofwaardigheid van een claim. Er worden begrippen geïntroduceerd die nodig zijn om de aard van claims te verhelderen en er wordt aandacht besteed aan de betrouwbaarheid van informatiebronnen, in het bijzonder die van de massamedia. In deel II worden de aard en structuur van de afleiding van | |
| |
conclusies uit al bekende informatie besproken. Ook komt de beoordeling van de afleidingen aan de orde. In deel III wordt het redeneren in specifieke contexten, zoals opiniepeilingen, besproken, wordt aandacht geschonken aan causale redeneringen en de toepassing daarvan in de wetenschap en worden adviezen gegeven voor het redeneren bij het nemen van beslissingen. Er zijn bijlagen over elementaire logica, redeneerfouten, de gebruikte terminologie en het diagrammeren van argumentatiestructuren. Elk hoofdstuk wordt afgesloten met oefeningen, waarop in de vijfde bijlage voorbeeldantwoorden worden gegeven.
Prakken, Henry 1993a
Logical tools for modelling legal argument. Dissertatie Vrije Universiteit, Amsterdam.
De auteur geeft een logische analyse van twee in het recht vaak voorkomende redeneervormen: redeneren met uitzonderingen (‘defeasible reasoning’) en redeneren met inconsistente gegevens. Het onderzoek wordt geplaatst in het kader van onderzoek naar de rol van logica en redeneerprocessen in de kunstmatige intelligentie.
Prakken, Henry 1993b
‘Logica en recht: wat heeft de kunstmatige intelligentie ons geleerd?’ In: Rechtsfilosofie en Rechtstheorie, jrg. 22, nr. 3, p. 198-219.
De auteur bespreekt de toepassing van niet-monotone logica's in de analyse van (met name juridische) redeneervormen die buiten het bereik van de standaardlogica vallen. Als illustratie van het instrumentele karakter van de logica schetst hij de betekenis van de nieuwe ontwikkelingen voor de spelregels van rationele discussies. Ten slotte bespreekt hij enkele beperkingen van de toepassing van niet-monotone logica's in het recht.
Pröpper, I.M.A.M. 1993
‘Sound arguments and power in evaluation research and policy-making. A measuring instrument and its application’. In:Knowledge: Creation, Diffusion, Utilization, vol. 15, no. 1, p. 78-105.
In dit artikel wordt een meetinstrument gepresenteerd om vast te stellen in hoeverre in wetenschappelijke en politieke discussies sprake is van deugdelijke argumentatie, dan wel van machtsuitoefening. Ter illustratie wordt een verantwoording gegeven van een onderzoeksproject waarin de relatie werd onderzocht tussen de kwaliteit van evaluatie-onderzoek en de kwaliteit van discussies in beleidsvormings-processen waarin van dit evaluatie-onderzoek gebruik werd gemaakt.
Schiappa, Edward 1993
‘Arguing about definitions’. In: ARG, vol. 7, no. 4, p. 403-417.
De auteur gaat na wat de implicaties zijn van Perelmans uitspraak dat definities retorische middelen zijn. Hij betoogt dat reële definities niet functioneel zijn, omdat ze ten onrechte discussies over pseudo-feitelijke standpunten initiëren, terwijl discussies eigenlijk zouden moeten gaan over normatieve standpunten over hoe woorden gebruikt moeten worden. In dat geval zou volgens de auteur duidelijk worden dat de keuze voor een bepaalde definitie een pragmatische kwestie is.
Schreier, Margrit, Norbert Groeben, Ursula Christmann, Ralf Nüse en Eva Gauler 1993
Indicators of argumentational integrity in everyday communication’. In: ARG, vol. 7, no. 2, p. 205-219.
De auteurs specificeren wat er verkeerd gaat in een argumentatieve discussie waarin één partij op een bepaald moment zijn machtspositie doet gelden, ofwel zijn argumentatieve integriteit opgeeft. Eerst definiëren de auteurs wat zij onder argumentatieve integriteit verstaan. Vervolgens toetsen zij een empirische hypothese over de manier waarop discussianten de conclusie trekken dat de andere partij deze integriteit heeft opgegeven. De resultaten van deze toetsing worden toegepast in een pragma-linguïstische analyse van een discussie.
| |
| |
Sellnow, Timothy L. 1993
‘Scientific argument in organizational crisis communication: the case of Exxon’. In: AA, vol. 30, no. 1, p. 28-42.
De auteur analyseert het ethische gehalte van de wetenschappelijke argumentatie van Exxon na de olieramp met de Exxon Valdez en stelt normen voor wetenschappelijke argumentatie in crisisgevallen voor.
Slot, Pauline 1993
How can you say that? Rhetorical questions in argumentative texts. Dissertatie Universiteit van Amsterdam. Studies in language and language use 1. Amsterdam: IFOTT.
In dit proefschrift staan twee vragen centraal: 1) hoe kunnen retorische vragen die als argument of standpunt fungeren in een schriftelijk betoog herkend en geïnterpreteerd worden en 2) welke signalen kan een schrijver geven om de herkenning en interpretatie van dergelijke retorische vragen te vergemakkelijken? De eerste vraag beantwoordt de auteur door vanuit een pragma-dialectisch kader een model op te stellen voor de afleiding van de bedoelde strekking en inhoud van retorische vragen. De tweede vraag beantwoordt zij door eerst de verschillende functies van retorische vragen te bespreken en vervolgens een inventarisatie te geven van presentatieve en contextuele aanwijzingen die ertoe kunnen bijdragen dat die functies optimaal worden vervuld.
Smith, Robin 1993
‘Aristotle on the uses of dialectic’. In Synthese, vol. 96, p. 335-358.
De auteur betoogt dat argumenteren op basis van endoxa (door de opponent geaccepteerde opvattingen) volgens Aristoteles niet het essentiële kenmerk vormt van dialectica, maar dat het vinden van de juiste endoxa (met behulp van topoï) een essentiële dialectische vaardigheid is. De auteur is van mening dat Aristoteles dialectica niet ziet als een middel om objectieve uitgangspunten voor de wetenschappen te bepalen, maar als een methode om eenmaal vastgestelde uitgangspunten kritisch te onderzoeken.
Speech Communication and Argumentation 1993
Eerste aflevering van een tweetalig (Russisch en Engels) tijdschrift over argumentatie. Met een voorwoord van de redactie (p. 6-13) en bijdragen van F.H. van Eemeren en R. Grooten- dorst (‘The pragma-dialectical approach to fallacies’, p. 14-29), I.V. Sentenberg en V.I Karasik (‘Pseudo-argumentation: some types of speech manipulations’, p. 30-39), V.I. Karaban (‘Argumentation for requests in complex directives’, p. 39-46), J. Woods (‘Charity: can we find it at home?’, p. 46-60), V.F. Berkov (‘Argumentation and questions’, p. 61-67), S.S. Gusev (‘Citation as a method of argumentation’, p. 68-75), B.V. Markov (‘Philosophy and argumentation’, p. 76-86), V.I. Czueshov (‘Speech communication reality and theories of argumentation’, p. 86-93), Y.S.Yaskevich (‘Scientific argumentation: logical and communicative aspects’, p. 93-102) en L.P. Chachoyan (Review of A.F. Snoeck Henkemans, Analysing complex argumentation, Amsterdam: Sic Sat 1992, p. 103-108). De bijdrage van Van Eemeren en Grootendorst en die van Woods zijn in het Engels geschreven en gaan vergezeld van een samenvatting in het Russisch, de andere bijdragen zijn in het Russisch geschreven en gaan vergezeld van een samenvatting in het Engels.
Spies, Marijke en Kees Meerhoff 1993
Rhetorica. Strategie en creativiteit. Amsterdam: Amsterdam University Press.
In deze dubbeloratie wordt ingegaan op de rol van retorica in het literaire, wetenschappelijke en maatschappelijke leven in de 15e, 16e en 17e eeuw in de Nederlanden en in Frankrijk.
Spranz-Fogasyi, Thomas en Thomas Fleischmann 1993
‘Types of dispute courses in family interaction’. In: ARG, vol. 7, no. 2, p. 221-235. In dit artikel worden geschillen in gezinsinteracties geanalyseerd. De auteurs onderscheiden in het materiaal zes typen geschilverloop en geven een kwantitatieve beoordeling van deze typen.
| |
| |
Starmans, Richard 1993
‘Logische aspecten van ampliatief redeneren’. In: W. van Dooren en T. Hoff (red.), Aktueel filosoferen (p. 46-52), Delft: Uitgeverij Eburon.
In het artikel wordt het begrip ‘ampliatief redeneren’ (redeneren waarbij de conclusie meer informatie bevat dan de premissen) gekarakteriseerd met behulp van eigenschappen uit de klassieke logica. Vervolgens wordt een aantal ampliatieve formalismen besproken. Tot slot worden enkele kanttekeningen geplaatst bij de status van het begrip in een algemene theorie over redeneren.
Stein, Nancy L. en Christopher A. Miller 1993
‘A theory of argumentative understanding: relationships among position preference, judgments of goodness, memory and reasoning’. In: ARG, vol. 7, no. 2, p. 183-204.
Verslag van empirisch onderzoek naar de aard en ontwikkeling van argumentatief redeneren. Het onderzoek wijst uit dat zelfs 7-jarige kinderen de basiscomponenten van argumentatie kunnen identificeren en dat ze die kunnen gebruiken ter ondersteuning van hun eigen standpunten. De aard van de argumenten die ze voor die standpunten gaven, wijkt niet veel af van die van de argumenten van volwassenen (studenten).
Sullivan, Dale 1993
‘The ethos of epideictic encounter’. In: PhRh, vol. 26, no. 2, p. 113-133.
Centraal in dit artikel staat de vraag welke vorm van ethos het meest geschikt is voor epideictische retorica. Eerst geeft de auteur het belang aan van ethos in epideictische retorica. Vervolgens beschrijft hij de eigenschappen van een ethos die passend is in een epideictische context en definieert hij ethos in die context als ‘een consubstantiële ruimte die de participanten omhult’.
Timmerman, David M. 1993
‘Ancient Greek origins of argumentation theory: Plato's transformation of Dialegesthai to Dialectic’. In: AA, vol. 29, no. 3, p. 116-123.
De auteur tracht de oorsprong van de hedendaagse argumentatietheorie te verhelderen door een beschrijving te geven van het concept en de praktijk van de filosofische discussie. Hij bespreekt het pre-Platoonse gebruik van de term dialegesthai en de Platoonse transformatie van die term in dialectiek, waarbij consensus wordt ingeruild voor waarheid.
Tindale, Christopher W. 1993
IL, vol. 15, no. 1, p. 69-71.
Bespreking van Drew E. Hinderer, Building arguments, Belmont, CA: Wadsworth Publishing Company 1992.
Tracy, Karen en Sheryl Baratz 1993
‘Intellectual discussion in the academy as situated discourse’. In: CM, vol. 60, no. 1, p. 300-320.
In het eerste deel van dit artikel worden interviews met studenten en docenten geanalyseerd. In het tweede deel wordt een model opgesteld van de manier waarop deelnemers aan een intellectuele discussie op elkaars bijdragen reageren. In het derde deel worden verschillende communicatietheorieën gekritiseerd die weinig aandacht schenken aan de context van het object van studie. Het artikel eindigt met implicaties voor de studie van intellectuele discussies en voor de praktijk van academische discussies.
Verene, Donald 1993
‘The limits of argument: argument and autobiography’. In: PhRh, vol. 26, no. 1, p. 1-8.
De auteur betoogt dat hedendaagse filosofie ten onrechte uitsluitend uit argumentatie bestaat. Hij houdt een pleidooi voor een op de klassieken geïnspireerde filosofie waarin met name (liefde voor) wijsheid centraal staat en argumentatie slechts een van de onderdelen zou zijn van verhandelingen over wijsheid.
| |
| |
Voss, James F., Rebecca Fincher-Kiefer, Jennifer Wiley en Laurie Ney Silfies 1993
On the processing of arguments’. In: ARG, vol. 7, no. 2, p. 165-181.
In dit artikel staat het verwerken van informele argumentatie (waarin volgens de auteurs niet waarheid, maar waarschijnlijkheid op de conclusie wordt overgedragen) centraal. Er wordt een verwerkingsmodel gepresenteerd dat is gebaseerd op Hamples uitwerking van het Toulmin-model. Het model postuleert dat een claim een attitude activeert, dat het complex van claim en attitude redenen activeert, en dat deze redenen (mogelijk samen met de claim) op hun beurt waarden activeren. Er worden drie experimenten beschreven die de validiteit van het model ondersteunen.
Vreeswijk, Gerard 1993
Studies in defeasible argumentation. Dissertatie Vrije Universiteit, Amsterdam.
Het proefschrift is een bundeling van acht studies over de regels van het ‘defeasible’ argumenteren, het niet-strikt logisch redeneren, en vormt het voorwerk voor de implementatie van die regels in computerprogramma's.
Walton, Douglas N. 1993a
‘Alethic, epistemic, and dialectical modes of argument’. In: PhRh, vol. 26, no. 4, p. 302-310.
De auteur betoogt dat de informele logicus Ralph Johnson de drogredentheoreticus Hamblin er ten onrechte van beschuldigt epistemische en aletische criteria voor de beoordeling van argumentatie in te willen wisselen voor dialectische criteria. Vervolgens betoogt hij dat de keuze voor een van deze typen criteria afhangt van de hoeveelheid voorhanden zijnde kennis in de situatie waarin wordt geargumenteerd.
Walton, Douglas N. 1993b
‘The speech act of presumption’. In: Pragmatics and Cognition, vol. 1, no. 1, p. 125-148.
In dit artikel wordt een analyse gegeven van de taalhandeling ‘veronderstellen’, gesitueerd in de context van een dialoog waarin twee partijen gezamenlijk redeneren. De auteur betoogt dat veronderstellingen, anders dan beweringen, geen bewijslast voor de proponent impliceren, maar een weerleggingsplicht voor de opponent. Vervolgens legt hij een verband tussen deze analyse, het niet-monotone redeneren en informele drogredenen in argumentatie.
Walton, Douglas N. 1993c
‘The normative structure of case study argumentation’. In: Metaphilosophy, vol. 24, no. 3, p. 207-226.
In dit artikel wordt het gebruik van case studies als onderzoeksmethode verdedigd. De auteur laat met behulp van recente inzichten uit de argumentatietheorie en de informele logica zien dat case studies een normatieve structuur vertonen, dat ze een doel hebben en dat ze een eigen methode of ‘logica’ bezitten waarmee dat doel kan worden bereikt.
Weiler, Michael 1993
‘Ideology, rhetoric and argument’. In: IL, vol. 15, no. 1, p. 15-28.
De auteur onderzoekt de waarde van een retorisch perspectief bij het uitoefenen van ideologie-kritiek. Zo'n perspectief is volgens hem het meest produktief als ideologie wordt gezien als strategische argumentatie.
Weinstein, Mark 1993
ARG, vol. 7, no. 3, p. 369-373.
Bespreking van Stephen P. Norris,The generalizabilty of critical thinking: multiple perspectives on an educational ideal, New York: Teacher's College Press 1992.
Wenzel, Joseph W. (gastred.) 1993
‘Rhetoric and argumentation’. IL, vol. 15, no. 1, p. 1-64.
Themanummer over argumentatie en retorica. Met een inleiding van J.W. Wenzel (p. 1-3) en bijdragen van Th. Conley*, M. Weiler*, J.L. Lucaites en Ch.A. Taylor*, G.Th. Goodnight* en D.P. Groankar*.
| |
| |
Whitson, Steve en John Poulakos 1993
‘Nietzsche and the aesthetics of rhetoric’. In: QJS, vol. 79, no. 2, p. 131-145.
De auteur bespreekt de discussie over de epistemische status van retorica in termen van Nietzsches epistemologische kritiek. Hij betoogt dat Nietzsches esthetische opvatting een alternatief standpunt in deze discussie vertegenwoordigt. Vervolgens bespreekt hij de verschillen tussen een epistemisch en een esthetisch georiënteerde retorica.
Wintgens, Luc J. 1993
‘Rhetoric, reasonableness and ethics: an essay on Perelman’. In: ARG, vol. 7, no. 4, p. 451-460.
De auteur bespreekt een interpretatie van het werk van Perelman. Hij tracht vast te stellen wat redelijkheid inhoudt in een hermeneutisch en een antropologisch perspectief. Vervolgens plaatst hij het werk van Perelman in het kader van het symbolisch interactionisme van George Herbert Mead.
Woods, John 1993
‘Dialectical blindspots’. In: PhRh, vol. 26, no. 4, p.251-265.
De auteur behandelt de structuur van tu quoque drogredenen. Hij betoogt dat in dialectische situaties een tu quoque van de vorm ‘Jij zegt dat ik A niet moet doen, maar je doet A zelf onder de volgende voorwaarden de bewijslast bij de protagonist van (T) ‘Doe A niet’ legt: a) de inhoud van de tu quoque is waar en b) het gedrag van de protagonist van T is ‘pragmatisch onverenigbaar’ met het naar voren brengen van T. De auteur geeft een presuppositionele definitie van ‘pragmatische onverenigbaarheid’.
Wreen, Michael 1993
‘Jump with common spirits: is an ad populum argument fallacious’. In: Metaphilosophy, vol. 24, no. 1&2, p. 61-75.
De auteur bespreekt het argumentum ad populum. Hij definieert het als een argument waarin geappelleerd wordt aan een wijdverbreid geloof of sentiment dat wordt aangehangen door een groot aantal mensen. Dit geloof of sentiment komt volgens hem impliciet of expliciet in de premissen van de argumentatie tot uitdrukking of impliciet in de afleidingsregel waarop de argumentatie is gebaseerd. Uitgaand van deze definitie onderscheidt hij vier typen ad populum. Hij bespreekt die vier typen, gaat na wanneer ze een drogreden vormen en legt een relatie met andere drogredenen.
Yrjönsuuri, Mikko 1993
‘Aritotle's Topics and medieval obligational disputes’. In: Synthese, vol. 96, p. 59-82.
De auteur bespreekt de relatie tussen de Aritotelische dialectiek en Middeleeuwse obligationele discussies waarin de opponent aan de respondent een verzameling ware en onware proposities opgeeft waarvan de interne logische structuur (en volgens sommige Middeleeuwse auteurs ook die van de proposities die uit de initiële verzameling volgen) door middel van vraag en antwoord moet worden onderzocht.
Zappen, James P. 1993
‘The logic and rhetoric of John Stuart Mill’. In: PhRh, vol. 26, no. 3, p. 191-200.
De auteur betoogt dat John Stuart Mills Logic en diens retorisch georiënteerde On liberty als een geïntegreerd geheel moeten worden gezien. Deze werken verschaffen zijns inziens geen logica enerzijds en een retorica anderzijds, maar een logisch-retorische oplossing van een fundamenteel probleem in de inductieve logica.
|
|