Tijdschrift voor Taalbeheersing. Jaargang 16
(1994)– [tijdschrift] Tijdschrift voor Taalbeheersing– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 117]
| |
Méér talen, méér macht: het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen en de meertaligheid van het Gemeenschapsrecht
| |
1 Het talenregime van de Europese GemeenschappenIn 1951 richtten Frankrijk, Duitsland, Italië, Nederland, België en Luxemburg de Europese Gemeenschap voor Kolen en Staal op. Volgens artikel 100 van het EGKS-verdrag is alleen de Franse versie van dit verdrag rechtsgeldig. Weliswaar werden er ook officiële vertalingen in de andere talen vastgesteld, maar de Franse versie is maatgevend als de versies uiteenlopen. In 1957 sloten dezelfde landen het E.E.G.-Verdrag en het Euratom-Verdrag. Voor deze verdragen kozen de oprichters van de Gemeenschappen een heel ander talenregime. De vier talen van de 6 oorspronkelijke ondertekenaars werden alle als authentieke versies aangemerkt. Als gevolg van de toetreding van een aantal nieuwe Lid-staten, is het aantal talen inmiddels uitgebreid tot 10. Het afgeleide Europese recht (dit zijn o.a. de duizenden verordeningen en richtlijnen die op het Verdrag gebaseerd zijn) is uitgedrukt in 9 talen: het Iers (Gaelic) is wel een verdragstaal, maar het afgeleide recht is niet in het Iers vastgelegd.Ga naar eind1 | |
2 Interpretatieproblemen voortkomend uit dit talenregimeDit talenregime leidt tot een interessant soort problemen. Wat te doen als de verschillende versies uiteenlopen en belanghebbende partijen zich op deze versies beroepen?Ga naar eind2 In zaken voor het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen komt dit type problemen herhaaldelijk naar voren.Ga naar eind3 Een voorbeeld van het verschijnsel vinden we in de belangrijke institutionele zaak 13/83, waarin het Europees Parlement en de Raad van Ministers tegenover elkaar stonden.Ga naar eind4 Deze twee instellingen verschillen nogal eens van mening: de Raad, waar de nationale ministers zitting in hebben, is vaak geneigd de nationale belangen te verdedigen, terwijl het Parlement meer oog heeft voor de communautaire belangen. De conflicten die hieruit voortkomen monden slechts zelden uit in rechtzaken. In dit geval werd de ruzie echter wel voor de rechter uitgevochten. Wat was de aanleiding van de rechtzaak? Het Europees Parlement was van mening dat | |
[pagina 118]
| |
de Raad in gebreke was gebleven en zijn verdragsverplichtingen niet nagekomen was. De Raad had namelijk nagelaten een gemeenschappelijk vervoersbeleid in te stellen, hoewel het EEG-verdrag een opdracht hiertoe bevat. Art. 175 van het EG-verdrag geeft de Lidstaten en de EG-instellingen de mogelijkheid dit soort nalatigheid aan de kaak te stellen en het Europees Parlement maakte hier in deze zaak gebruik van.
De actie van het Parlement voor het Hof viel uiteen in 2 stukken. In het eerste gedeelte beschuldigde het Parlement de Raad ervan niet gereageerd te hebben op 16 concrete voorstellen die de Commissie gedaan had. In het tweede gedeelte verweet het Parlement in het algemeen aan de Raad dat deze niet een kader vastgesteld had voor een gemeenschappelijk vervoersbeleid. Met betrekking tot deze laatste claim deed zich een aardig taalkundig probleem voor. Art. 175 van het E.E.G. verdrag, dat de mogelijkheid beschrijft de Raad er op aan te spreken wanneer deze in gebreke blijft, geeft aan dat dit mogelijk is als de Raad nalaat ‘een besluit te nemen’. De Duitse versie heeft het over ‘einen Beschluß zu fassen’. De Raad voerde deze versies aan om te bewijzen dat de klacht ongegrond was: een gemeenschappelijk vervoersbeleid kon immers niet door middel van één enkel besluit ingesteld worden. Artikel 175 zou dan ook niet voor dit soort gevallen bedoeld zijn. Het Parlement haalde daarentegen de Franse versie aan om zijn standpunt te verdedigen. Deze versie gebruikt de term ‘statuer’. Deze term is wat algemener, wat vager dan de uitdrukkingen uit de Nederlands en de Duitse versie. Het gebrek aan actie van de Raad zou heel goed als ‘ne pas statuer’ gekenmerkt kunnen worden. Volgens dit standpunt had de Raad in elk geval iets moeten doen, in welke vorm dan ook.
Uit dit voorbeeld blijkt dat de interpretatie van een tekst volgens de een of de andere taalversie kan leiden tot volkomen tegengestelde uitkomsten. In dit geval zou de Franse versie (of althans de interpretatie die het Parlement er aan gaf) de ene partij in het gelijk stellen en zouden de Nederlandse en de Duitse versie (c.q. de interpretatie die de Raad er aan gaf) de andere partij gelijk geven. | |
3 De houding van het HofHet Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen is verantwoordelijk voor het geven van bindende uitspraken over de interpretatie van het Europese recht. Hoe behandelt deze instelling de problemen die voortkomen uit de meertaligheid van het gemeenschapsrecht? In principe dient het alle taalversies bij de interpretatie te betrekken. Ze zijn immers volgens art.248 EEG allemaal even rechtsgeldig. In het vervolg zal gekeken worden hoe het Hof met de meertaligheids-problematiek omgaat. Een belangrijke bron van informatie zijn de argumenten die het Hof aanvoert in zijn arresten om zijn keuzes met betrekking tot dit soort problemen te rechtvaardigen. Deze zullen in de volgende twee paragrafen onder de loep genomen worden. Deze paragraaf behandelt de gevallen waarin het Hof niet ingaat op de meertaligheidskwesties, terwijl deze wel naar voren gebracht zijn door de partijen of door de Advocaat-Generaal (die een advies schrijft aan het Hof). Deze gevallen zijn vaak net zo interessant als de gevallen waarin het Hof zijn beslissingen expliciet onderbouwt. Zeker als blijkt dat het Hof misschien met opzet een taalkundige beschouwing achterwege heeft gelaten.
Een opvallend voorbeeld van dit laatste is de zaak AETR, waarin de Europese Commissie en de Raad van Ministers tegenover elkaar stonden.Ga naar eind5 In deze zaak speelde de vraag wat nu | |
[pagina 119]
| |
precies een handeling van een gemeenschapsinstelling is een belangrijke rol. De term ‘handeling’ komt voor in artikel 173 van het E.E.G. verdrag. Dit artikel regelt de acties tot nietigverklaring van de handelingen van de Gemeenschapsinstellingen. De Commissie was een dergelijke actie gestart tegen de Raad om de resultaten van een vergadering van de bij een Raadsvergadering aanwezige ministers ongedaan te maken. Kan een vergadering van de Raad en een gemeenschappelijke positie van de bij deze vergadering aanwezige ministers een handeling zijn? De Commissie vond van wel, de Raad vond van niet. Ook in dit geval werden de verschillende taalversies aangehaald om de uiteenlopende standpunten kracht bij te zetten. De Raad beriep zich op de Franse versie van art. 173. Deze versie heeft het over ‘actes’ van de Raad die aangevallen kunnen worden. De term ‘actes’ lijkt niet te kunnen slaan op een vergadering. De Commissie verwees daarentegen naar de Nederlandse en naar de Duitse versie. Zowel het Nederlandse ‘handelingen’ als het Duitse ‘Handeln’ zouden ruimer uitgelegd kunnen worden en gebruikt kunnen worden om een vergadering aan te duiden. De Advocaat-Generaal voerde onder andere een taalkundig argument aan om aan te tonen dat de vergadering geen ‘handeling’ kon zijn: het mag in taalkundig opzicht waar zijn dat de term in de Duitse tekst ‘Handeln” (...), en misschien vooral het woord ‘handelingen” in de Nederlandse tekst in sommige gevallen wellicht een ruimere betekenis hebben dan ‘actes” in de Franse tekst en ‘atti” in de Italiaanse, maar volgens mijn gegevens hebben de in het Verdrag gebruikte woorden in de Nederlandse, respectievelijk de Duitse rechtstaal praktisch dezelfde betekenis als ‘atti” in het Italiaans en ‘actes” in het Frans.Ga naar eind6 Het Hof besloot echter anders. Zonder het meertaligheids-vraagstuk ook maar aan te roeren stelde het dat: het beroep tot nietigverklaring... open dient te staan m.b.t. alle door de instellingen getroffen bepalingen die beogen rechtsgevolgen teweeg te brengen.Ga naar eind7 Het koos dus voor een ruime interpretatie van de termen en zette in dit geval het advies van de Advocaat Generaal opzij. Het Hof zweeg in alle talen over de taalkundige argumenten van de Advocaat Generaal, die niet bij de gekozen interpretatie pasten. Het lijkt erop dat het Hof deze argumenten expres buiten beschouwing liet. Dit zou betekenen dat het Hof selectief te werk gaat bij het beargumenteren van zijn keuzes m.b.t. de meertaligheids-problematiek.
Andere arresten lijken dit vermoeden te bevestigen. Het arrest van het Hof in de zaak CharmassonGa naar eind8 laat bijvoorbeeld zien dat de houding van het Hof in de zaak AETR niet eenmalig is. Ook hier ging de taalkundige redenering van de Advocaat Generaal in tegen de beslissing die het Hof voor ogen had en ook hier schonk het Hof geen aandacht aan het meertaligheidsvraagstuk. Ook op een andere manier ontwijkt het Hof soms op handige wijze de meertaligheidsproblematiek. Het geeft dan terloops aan dat er zich een meertaligheidsprobleem heeft voorgedaan, maar beargumenteert zijn keuze m.b.t. het probleem niet. Het stelt dan simpelweg dat ‘uit de verschillende taalversies blijkt dat....’.Ga naar eind9 Het geeft alleen aan dat voor een bepaalde interpretatie gekozen is, niet waarom nu juist deze interpretatie de voorkeur heeft gekregen. | |
[pagina 120]
| |
De manier waarop het Hof in sommige gevallen de meertaligheidsproblematiek ontwijkt, wijst op een pragmatische of zelfs op een opportunistische houding ten aanzien van de verschillende taalversies. Deze indruk wordt versterkt door de nogal uiteenlopende argumenten die het Hof gebruikt wanneer het wél dieper ingaat op de meertaligheids-kwesties. Deze argumenten komen in de volgende paragraaf aan de orde. | |
4 De argumenten van het HofWanneer het Hof de meertaligheidsvraagstukken wél expliciet behandelt, gebruikt het meestal teleologische en systematische argumenten om zijn keuze kracht bij te zetten. Teleologische argumenten verwijzen naar het doel dat de communautaire wetgever beoogd heeft. Het kan hierbij gaan om het doel van de bepaling in kwestie, om het doel van de regeling in zijn geheel, of nog algemener om het doel dat de stichters van de Europese Gemeenschappen voor ogen hadden. Systematische argumenten kunnen onder andere verwijzen naar de rol van een omstreden bepaling binnen een regeling of naar de samenhang met andere EG-normen. Het Hof gebruikt dus meestal geen taalkundige argumenten. De taalkundige overwegingen leggen het af tegen criteria die geacht worden boven de tekst te staan. Het Hof lijkt de lijn te volgen dat, wanneer de tekst geen uitsluitsel geeft als gevolg van de verschillen tussen de versies, er naar andere middelen gegrepen moet worden. Enkele van de vele voorbeelden, waarin voor deze oplossing gekozen werd zijn de zaken Mij P.P.W., Dufour en Moulijn.Ga naar eind10 Soms kiest het Hof daarentegen wél voor een taalkundige argumentatie. Een van de argumenten die het dan aanvoert is de keuze voor één van de teksten, omdat deze duidelijker zou zijn dan de andere. De vage versies worden dus terzijde geschoven ten gunste van de versie die wél duidelijk is. Het Hof hanteerde deze overweging bijvoorbeeld in het arrest Folci.Ga naar eind11 Soms ook negeert het Hof de duidelijkste versie, met het argument dat deze afwijkt van de ander versies. Het kiest dan voor de meerderheid van teksten en laat overwegingen over de duidelijkheid van de versies niet de doorslag geven. Dit was bijvoorbeeld het geval in de zaak Universität München.Ga naar eind12 In deze zaak kwam de interpretatie van de termen ‘instrumenten’ en ‘apparaten’ aan de orde. Volgens een EG-verordening mogen instrumenten en apparaten voor wetenschappelijke doeleinden zonder invoerrechten ingevoerd worden. De vraag kwam naar voren of de hulpstukken die bij de instrumenten en apparaten hoorden ook tot de instrumenten en apparaten gerekend moesten worden of niet. De Duitse tekst is hier heel duidelijk over en geeft als enige aan dat naast de instrumenten en apparaten ook de ‘Geräte’ (gereedschappen of hulpstukken) zonder invoerrechten ingevoerd mogen worden. De Ludwig-Maximilians Universiteit uit München had een aantal apparaten met hulpstukken ingevoerd en werd aangeslagen om over de hulpstukken invoerrechten te betalen. De universiteit was hier niet erg gelukkig mee en beriep zich op de Duitse versie van de EG-verordening om de niet verwachte kosten te ontlopen. Het Hof besloot echter de Duitse versie terzijde te schuiven met het argument dat deze versie afweek van de overige: De omstandigheid dat de Duitse versie van de verordening behalve van ‘instrumenten” en ‘apparaten” ook spreekt van ‘Geräte” verleent haar geen ruimere strekking dan de overige taalversies, die deze term niet kennen. Aan de term ‘Geräte” in de Duitse versie dient derhalve geen bijzondere betekenis te worden toegekend.Ga naar eind13 | |
[pagina 121]
| |
Er is dus een zekere inconsistentie te bespeuren in de argumenten die het Hof aanvoert. De ene keer wordt voor de ene versie gekozen omdat deze duidelijker zou zijn. De volgende keer wordt voor de meerderheid gekozen, ten koste van de meest volledige tekst. Nu eens gebruikt het Hof taalkundige argumenten om zijn keuze te staven, dan weer worden de linguistische aspecten opzij gezet en voeren teleologische en systematische argumenten de boventoon. Ook hier blijkt weer dat het Hof uiterst pragmatisch omspringt met de verschillende versies. | |
5 De materiële inhoud van de uitsprakenDe inconsistentie in de argumenten van het Hof wijst weliswaar op een zeker pragmatisme van het Hof, maar het bewijst op zich nog niet dat het Hof de meertaligheid gebruikt bij het voeren van een beleid. Om hier uitspraken over te kunnen doen is het nodig ook de materiële inhoud van de beslissingen bij het oordeel te betrekken. Deze inhoud bevat nogal wat aanwijzingen dat het Hof de meertaligheid inderdaad gebruikt. Met name de keuzes van het Hof met betrekking tot zaken waarbij Lid-staten betrokken zijn, wijzen hierop. Bij het interpreteren van een tekst waarbij zich een verschil tussen de versies voordoet, kiest het vrijwel altijd partij tegen de Lid-staten. Het kiest partij voor de communautaire instellingen en de individuele burgers tegen deze Lid-staten. Dit laatste was bijvoorbeeld het geval in de zaak Bouchereau.Ga naar eind14 Deze zaak ging over de al dan niet terechte uitwijzing van een Fransman uit het Verenigd Koninkrijk. De Britse autoriteiten baseerden hun redenering die de uitwijzing ondersteunde op de Engelse versie van een EEG-richtlijn. Deze week echter af van de meeste andere versies. Het Hof interpreteerde de uiteenlopende taalversies zó dat de Fransman niet uitgewezen mocht worden. Het gebruikte hierbij teleologische en systematische argumenten. Het koos dus voor de vrijheden van het individu tegen de macht van de Lid-staat en voor het vrij verkeer van personen ten koste van de discretionaire bevoegdheden van de Lid-staten.
De keuze van het Hof voor de communautaire belangen en tegen de Lid-staten komt nog duidelijker naar voren uit de zaken die de Commissie aanspant tegen de Lid-staten, wegens niet nakoming van de verdragsverplichtingen. In alle zaken van dit type, waar de verschillen tussen de versies expliciet door het Hof behandeld werden, kreeg de interpretatie van de Commissie de voorkeur. Ook in dit type zaken gebruikt het Hof uiteenlopende argumenten, waarbij de teleologische en systematische argumenten het meest frequent zijn. Zoals bijv. in de zaak Commissie tegen het Verenigd Koninkrijk.Ga naar eind15 In deze zaak verweet de Commissie de Britse overheid geen invoerrechten geheven te hebben op bepaalde operaties van Britse vissers. De vissers hadden samen met Poolse collega's vis uit de Poolse territoriale wateren opgehaald. Dat was als volgt gebeurd: de Britse vissers hadden in internationale wateren hun netten overgegeven aan de Polen, die deze in de Poolse territoriale wateren gevuld hadden. Vervolgens hadden de Poolse vissers de buit teruggesleept naar de internationale wateren, waar de Britten de vis aan boord gehesen hadden. Wat was nu het meertaligheidsprobleem in dit geval? De voor deze zaak relevante EG-verordening 802/68 geeft aan wat de herkomst is van bepaalde visserijprodukten. Deze definitie is belangrijk, omdat over produkten die uit niet-communautaire landen komen invoerrechten geheven moeten worden. Art. 4.2.f van de verordening geeft aan dat vis die door niet communautaire schepen gevangen is, geacht wordt uit het land te komen waar het schip geregistreerd is. De Duitse versie stemt overeen met de Nederlandse en heeft het | |
[pagina 122]
| |
over vis die ‘gefangen’ is. De Engelse versie gebruikt daarentegen de uitdrukking ‘taken from the sea’. Zoals we hierboven hebben gezien, was de vis door de Polen gevangen, maar door de Britse vissers uit het water gehaald (taken from the sea). Moesten er nu wel of niet invoerrechten betaald worden? De Britse regering beriep zich op de Engelse versie om zijn standpunt te verdedigen, terwijl de Commissie o.a. de Nederlandse, Duitse en Franse versie als bewijs voor zijn interpretatie inriep. Het Hof besloot de Commissie gelijk te geven. Het rechtvaardigde dit besluit onder andere met een verwijzing naar de bedoeling die de communautaire wetgever had toen deze de term gebruikte.
In dit geval was de taalkundige verdediging van de betrokken Lid-staat misschien wel wat erg gezocht. Dit was niet zo in de zaak Commissie/Denemarken,Ga naar eind16 waar het Hof wederom teleologische argumenten gebruikte om een interpretatie ten nadele van een Lid-staat te verdedigen. De Europese Commissie had Denemarken aangeklaagd omdat de Deense autoriteiten de belastingvrije invoer van brandstoffen beperkt hadden tot 10 liter. Het ging hierbij om alle door particulieren ingevoerde brandstof die de 10 liter te boven ging. De Commissie was van mening dat de beperking slechts gold voor motorbrandstoffen. Alle andere brandstoffen mochten onbeperkt belastingvrij ingevoerd worden. Denemarken had zich naar eigen mening keurig aan de communautaire regels gehouden. Beide partijen beriepen zich op de tekst van EG-richtlijn 69/169 die de invoer van bagage regelt. In de Nederlandse versie van art. 3.3 van deze richtlijn staat het volgende: Draagbare reservoirs die brandstof bevatten, worden niet als persoonlijke bagage beschouwd. Voor elk motorvoertuig wordt evenwel vrijstelling van rechten verleend voor de zich in een dergelijk reservoir bevindende brandstof tot een hoeveelheid van maximaal tien liter... De discussie omtrent de betekenis van deze passage spitste zich toe op het woord ‘brandstof’. De Deense versie van de richtlijn gebruikt het woord ‘braendstoffer’, hetgeen vrijwel overeenkomt met de Nederlandse term. De Commissie baseerde zijn standpunt op de Franse versie van de richtlijn, waar gesproken wordt over ‘carburants’ (motorbrandstoffen) en niet over ‘combustibles’ (brandstoffen).
Hoewel de positie van de Deense regering niet onredelijk lijkt en gebaseerd is op een normale interpretatie van de Deense versie van de richtlijn in kwestie, koos het Hof toch voor het standpunt van de Commissie. Het onderzocht eerst de specifieke bedoeling die de communautaire wetgever gehad kon hebben met de bepaling in kwestie. Deze bedoeling gaf geen uitsluitsel. Daarom greep het Hof terug op een algemene doelstelling van het EG-Verdrag, nl. de bevordering van het vrije verkeer van goederen. Aangezien de oplossing van de Commissie het meest aansloot bij deze doelstelling werd deze gekozen en werd Denemarken veroordeeld wegens niet nakoming van zijn verdragsverplichtingen.
Een ander opmerkelijk geval is de zaak Commissie tegen Duitsland.Ga naar eind17 In deze zaak verweet de Europese Commissie Duitsland geen belasting te heffen op bepaalde economische activiteiten, nl. activiteiten verricht voor de postdiensten. Hierdoor zou concurrentievervalsing ontstaan. De Duitse regering beriep zich op een communautaire richtlijn die ontheffing van belastingen voorziet voor ‘de door openbare postdiensten verrichte diensten’. De taalkundige controverse ging in dit geval over de betekenis van de term ‘openbare | |
[pagina 123]
| |
postdiensten’ en de corresponderende termen in de andere talen. De Franse versie ‘les services publics postaux’ zou ruimer geïnterpreteerd kunnen worden en het geheel van postactiviteiten kunnen aanduiden, dus ook de activiteiten verricht vóór de postdiensten en niet door de postdiensten zelf. Andere versies, zoals de Nederlandse, geven hier minder ruimte toe. De Duitse regering voerde aan dat, in het licht van de verschillen tussen de versies, gekeken moest worden naar het doel van de tekst. Deze gang van zaken zou aansluiten bij eerdere uitspraken van het Hof over meertaligheidskwesties. Op grond van het doel dat de wetgever voor ogen had zou Duitsland gelijk krijgen. Het Hof besloot echter anders en gaf ook in dit geval de Commissie gelijk. Het gaf hier de volgende verklaring voor: Weliswaar kan de term ‘openbare postdiensten’’ op zichzelf beschouwd in sommige taalversies een materiële betekenis hebben en dan het geheel van postactiviteiten aanduiden, doch uit de opbouw van de gehele zin blijkt duidelijk dat deze term verwijst naar de uitvoerende instanties die de vrij te stellen diensten verichten. De letter van deze bepaling dekt derhalve slechts diensten verricht door een instantie die kan worden aangemerkt als ‘openbare postdienst” in de organieke zin van het woord. En het ging als volgt verder: Een zo duidelijke tekst laat niet toe, dat de voorziene vrijstelling wordt uitgebreid tot activiteiten die wel hetzelfde doel hebben, doch verricht worden door instellingen die niet als ‘openbare postdiensten” in organieke zin kunnen worden aangemerkt, behoudens indien er andere dwingende redenen zouden bestaan om de bepaling een ruime uitlegging te geven die de letter ervan overstijgt.Ga naar eind18 Volgens het Hof is de tekst dus zo duidelijk dat er geen ruimte is voor een teleologische interpretatie. Het legt de Duitse suggestie een tekstoverschrijdende oplossing te kiezen naast zich neer. Het lijkt erop dat het Hof in deze zaak een taalspelletje speelt. Het argument dat het zelf doorgaans gebruikt wanneer de versies uiteenlopen wordt nu genegeerd.
De materiële inhoud van de beslissingen van het Hof versterkt dus het vermoeden dat het Hof de aanwezigheid van meer taalversies gebruikt bij het voeren van het beleid. Één element is namelijk constant: de teksten worden altijd uitgelegd in het nadeel van de Lidstaten. Het Hof gebruikt de uitgebreide argumentatiemogelijkheden die de verschillende versies bieden om deze keuzes te rechtvaardigen. | |
6 Communautaire begrippenDe pragmatische/opportunistische houding van het Hof blijkt niet slechts uit zijn beslissingen met betrekking tot geschillen over de verschillen tussen de versies. Het Hof gebruikt de meertaligheid tevens als argument voor het invoeren van gemeenschapsbegrippen. Dat gaat ongeveer als volgt: het Hof constateert dat er mogelijk verschillen zijn tussen de betekenissen die de termen in de Lid-staten hebben. Het stelt vervolgens dat deze betekenissen dus niet bruikbaar zijn in het Gemeenschapsrecht. Daarom dient er gekozen te worden voor communautaire begrippen. Een voorbeeld van een dergelijk | |
[pagina 124]
| |
communautair begrip is aan de term ‘werknemer’ verbonden, die voorkomt in artikel 48 van het EEG-Verdrag.Ga naar eind19 Het Hof legt dus een duidelijk causaal verband tussen de meertaligheid en de daaruit voortvloeiende aanwezigheid van verschillen tussen de versies enerzijds en de noodzaak communautaire begrippen in te voeren anderzijds. De aanwezigheid van communautaire begrippen geeft het Hof de nodige speelruimte. Het kan immers zelf in de zaken die zich aandienen bepalen wat de inhoud is van deze begrippen, zonder zich te storen aan andere - nationale - betekenissen, die de termen kunnen hebben. Het Hof creëert zo voor zichzelf de ruimte, die het kan gebruiken - en die het gebruikt - bij het voeren van een beleid. Het Hof gaat overigens systematisch uit van de aanwezigheid van communautaire begrippen, die de nationale betekenissen overstijgen. Het heeft verschillende malen aangegeven dat de termen die voorkomen in de communautaire teksten ook een communautaire invulling moeten krijgen en niet verwijzen naar de nationale rechtssystemen. Dit komt bijvoorbeeld heel duidelijk naar voren in het arrest Ekro. In dit arrest verwoordde het Hof zijn standpunt als volgt: Met het oog op de eenvormige toepassing van het gemeenschapsrecht en het beginsel van gelijke behandeling is het als algemene regel noodzakelijk dat de termen van een gemeenschapsrechtelijke bepaling die voor de vaststelling van haar betekenis en draagwijdte niet uitdrukkelijk naar het recht van de Lid-Staten verwijst, in de gehele Gemeenschap autonoom en op eenvormige wijze worden uitgelegd, waarbij rekening moet worden gehouden met de context van de bepaling en met het doel van de betrokken regeling.Ga naar eind20 Door uit te gaan van de aanwezigheid van communautaire begrippen, creëert het Hof niet slechts de nodige speelruimte voor zichzelf, maar geeft het ook een duidelijk signaal in de richting van de nationale gerechtshoven die het communautaire recht op nationaal niveau moeten toepassen. Het lijkt te zeggen: ‘Pas op, dit is mijn domein. Jullie moeten het communautaire recht toepassen volgens de interpretatie die ik er aan gegeven heb”. Dit element komt ook duidelijk naar voren in de volgende paragraaf, waarin getoond wordt hoe het Hof de meertaligheid gebruikt om nationale instanties die in opstand komen weer in het gareel te brengen. | |
7 De ‘acte clair’-theorieIn het voorgaande hebben we gezien dat het Hof op verschillende manieren de meertaligheid van het communautaire recht gebruikt om zijn positie te versterken. Deze paragraaf laat zien hoe het Hof naar aanleiding van de controverse rond de ‘acte clair’- theorie de meertaligheid aangrijpt om de nationale gerechtshoven hun plaats te wijzen. De controverse over de ‘acte clair” (duidelijke handeling/duidelijke tekst), dient geplaatst te worden in de volgende context. Artikel 177 van het EEG-Verdrag stelt dat nationale gerechtelijke instanties die het communautaire recht toepassen een interpretatie kunnen vragen aan het HvJEG als zich een probleem van Europees recht voordoet. Gerechtelijke instanties die beslissingen nemen waartegen geen beroep mogelijk is, moeten zelfs een dergelijke interpretatie vragen. Sommige nationale instanties hebben geprobeerd deze regel te omzeilen. De Franse Conseil d'Etat is hiervan het duidelijkste voorbeeld. Deze instantie beriep zich op de theorie van de ‘acte clair’ om het Hof van Justitie van de EG buiten de deur te | |
[pagina 125]
| |
houden. Op grond van deze theorie hoeft de nationale instantie namelijk slechts naar het HvJEG te verwijzen als er zich een échte interpretatiemoeilijkheid voordoet. Als de tekst duidelijk is hoeft het niet. De Conseil d'Etat heeft deze theorie onder andere gebruikt om af te wijken van de interpretatie die het HvJEG aan een aantal bepalingen uit het communautaire recht gegeven heeft. Zo verwierp de Conseil in de zaak Cohn-BenditGa naar eind21 de rechtstreekse toepasselijkheid van richtlijn 64/221. De Conseil d'Etat beriep zich op artikel 189 van het EG-verdrag, dat duidelijk aangeeft dat richtlijnen niet rechtstreeks toepasselijk kunnen zijn. Het ging hiermee regelrecht in tegen de constante jurisprudentie van het HvJEG, dat herhaaldelijk aangegeven had dat richtlijn 64/221 wél rechtstreeks toepasselijk was. Om een eind te maken aan deze praktijen, deed het Hof in het arrest CILFIT een uitspraak over de ‘acte clair’-theorie.Ga naar eind22 Het lijkt de theorie te accepteren, maar stelt dusdanig strenge eisen, dat het in feite om een veroordeling gaat. De eisen hebben onder andere te maken met de meertaligheid: een nationale instantie moet bij het inroepen van de ‘acte clair’ rekening houden met de verschillende versies en mag zich niet op de eigen taal beroepen: Vooreerst moet in aanmerking worden genomen, dat de teksten van gemeenschapsrecht in verscheidene talen zijn opgesteld en dat de verschillende taalversies gelijkelijk authentiek zijn; de uitlegging van en bepaling van gemeenschapsrecht vereist dan ook een vergelijking van de verschillende taalversies.Ga naar eind23 Het Hof geeft daarnaast aan dat rekening gehouden moet worden met de terminologie die eigen is aan het communautaire recht en de mogelijkheid dat de rechtsbegrippen in het gemeenschapsrecht niet altijd de zelfde inhoud hebben als in het nationale recht. Het Hof lijkt met dit arrest een succesvolle campagne ingezet te hebben tegen het hanteren van de ‘acte clair’-theorie door nationale rechters. De meertaligheid van het gemeenschapsrecht heeft hierbij als machtig wapen dienst gedaan om de nationale instanties op de knieën te dwingen. | |
8 ConclusiesHet voorgaande wijst erop dat het Hof inderdaad de meertaligheid van het gemeenschapsrecht gebruikt bij het voeren van een beleid. Dit blijkt in de eerste plaats uit de wijze waarop het Hof de argumentatiemogelijkheden die de meertaligheid biedt uitbuit om zijn interpretaties kracht bij te zetten. Het blijkt ook uit de selectieve manier waarop het Hof met de meertaligheidsproblematiek omgaat: soms behandelt het meertaligheidsvraagstukken wel, maar als dit zo uit komt negeert het ze. Het Hof gebruikt de meertaligheid van het gemeenschapsrecht voorts voor het invoeren van gemeenschapsbegrippen. De aanwezigheid van dergelijke begrippen geeft het Hof de mogelijkheid deze in te vullen zoals het zelf wil, zonder gebonden te zijn aan nationale betekenissen. Tenslotte hanteert het de meertaligheid als een wapen tegen de nationale gerechtelijke instanties die het gemeenschapsrecht moeten toepassen. Het wijst ze er op dat ze niet eigenzinnig te werk mogen gaan en niet blindelings op hun nationale versie mogen vertrouwen. Ze kunnen immers niet, net als het Hof, het hele scala van taalversies overzien en kunnen misleid worden, wanneer de verschillende versies uiteenlopen. |
|