Tijdschrift voor Taalbeheersing. Jaargang 16
(1994)– [tijdschrift] Tijdschrift voor Taalbeheersing– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 127]
| |||||||
Argumentatie in literaire dagbladrecensies: een ideaalmodel
| |||||||
1 Inleiding‘Vele critici moeten in het water geworpen worden’, zegt Harry Mulisch in Voer voor psychologen. Ik zou het, iets minder drastisch, willen laten bij de bewering dat vele recensies slecht zijn. Critici beargumenteren hun waardeoordeel vaak niet of nauwelijks of ze vervallen in een specialistisch jargon. Het is moeilijk om een gefundeerd oordeel over recensies te vellen omdat er geen vaste normen voor bestaan. In de prescriptieve literatuur over recenseren worden doorgaans hooguit wat schrijfadviezen gegeven. Om toch systematisch een oordeel te kunnen formuleren heb ik, uitgaande van inzichten uit de argumentatietheorie, een ideaalmodel ontwikkeld. Ik heb mij daarbij beperkt tot literaire recensies in dagbladen. In het ideaalmodel wordt aangegeven uit welke onderdelen een literaire dagbladrecensie dient te bestaan en welke eisen aan die onderdelen gesteld mogen wordenGa naar eind1. | |||||||
2 De literaire dagbladrecensie als betogende tekstDe argumentatietheorie en met name het ideaalmodel voor redelijke discussies dat ontwikkeld is door Van Eemeren en Grootendorst (1982, 1992) bieden mijns inziens bruikbare aanknopingspunten om systematisch eisen voor literaire dagbladrecensies op te stellen. Mijn uitgangspunt hierbij is dat een literaire dagbladrecensie een specifiek type argumentatieve tekst, een betoog is: in een literaire recensie is sprake van een nietgemengd verschil van mening tussen de criticus en de lezer, die de criticus met zijn recensie beoogt op te lossen (zie bijvoorbeeld Van Eemeren, Grootendorst en Kruiger 1983, p. 43). Een literaire recensie bevat doorgaans zowel informatieve als betogende gedeelten. Als een criticus bijvoorbeeld schrijft over de literaire stroming waartoe het boek gerekend kan worden of over de biografie van de auteur, gaat hij informatief te werk. Ik zal mij concentreren op het betogende aspect. Het geven van een oordeel en het verantwoorden daarvan door middel van argumenten, is naar mijn mening het hoofddoel van een literaire recensie. En niet alleen naar mijn mening, blijkens de woorden van de literatuurwetenschapper Praamstra: ‘Met het schrijven van een kritiek beoogt de criticus om met behulp van argumenten de lezer ertoe over te halen zijn visie op een kunstwerk over te nemen’ (Praamstra 1984, p. 243).Ga naar eind2 | |||||||
[pagina 128]
| |||||||
Op zichzelf lijkt het nogal voor de hand te liggen om aan te nemen dat een criticus de lezer probeert te overtuigen en dus persuasieve bedoelingen heeft, maar toch lijkt niet iedereen die mening toegedaan te zijn. Schellens en Verhoeven (1988) en Verhoeven (1988) menen bijvoorbeeld dat recensenten vaak geen persuasieve, maar louter informatieve bedoelingen hebben. De recensent zou volgens hen vaak slechts aannemelijk of althans begrijpelijk willen maken dat hij het kunstwerk positief of juist negatief heeft ervaren (Schellens en Verhoeven 1988, p. 179). Schellens en Verhoeven wijzen erop dat er nauwelijks overeenstemming te bereiken valt over de kwaliteitsbeoordeling van een kunstwerk. Er bestaat in de kunst immers geen consensus over de ‘waarderingsregels’ oftewel de beoordelingscriteria. Hier zou volgens hen uit volgen dat de bedoeling van de recensent niet meer kan zijn dan zijn oordeel te rechtvaardigen: ‘Het hoeft hem [de recensent, EB] er niet om te gaan de lezer te overtuigen door als het ware te bewijzen dat een bepaald werk goed of slecht is. Hij zal eerder erop uit zijn te laten zien dat zijn opvatting aanvaardbaar is of toch minstens zinnig en het bespreken waard.’ (Schellens en Verhoeven 1988, p. 178)Ga naar eind3 Het argument van Schellens en Verhoeven dat de beoordelingscriteria in de kunst (hier: de literatuur) niet vastliggen, vind ik niet erg sterk. Dat de literaire waarderingsregels niet eenduidig zijn, is een feit: een recensent velt (en beargumenteert) zijn oordeel vanuit zijn eigen literatuuropvatting, die per definitie niet objectief is. Dit is een van de kenmerken die de recensie tot een eigen type betoog maken. Maar dat wil niet automatisch zeggen dat de recensent ook zijn persuasieve bedoeling meteen maar helemaal opgeeft. Die intentie blijkt alleen al uit het feit dat hij zijn oordeel openbaar maakt in de krant. De recensent richt zich daarmee expliciet tot de (principieel twijfelende) lezer. En wat voor zin zou het hebben om als recensent aan al die lezers slechts een gevoel mee te delen en verder niets? Het is de journalistieke en daardoor tevens de dialogische context die in belangrijke mate de persuasieve functie van recensies bepaalt. Als Schellens en Verhoeven beweren dat een criticus zijn oordeel slechts ‘rechtvaardigt’, lijkt het erop dat zij dit woord gebruiken omdat zij onder ‘overtuigen’ verstaan dat ook de psychologische staat van het overtuigd zijn bereikt moet worden. Van Eemeren en Grootendorst gaan er echter vanuit dat het minimale interactionele doel van argumentatie bereikt is als de andere partij zijn twijfel aan het standpunt moet opgeven, als gevolg van de overtuigingskracht van de aangevoerde argumenten. Of die ander zich dan ook werkelijk overtuigd voelt, wordt daarbij buiten beschouwing gelaten. In de visie van Van Eemeren en Grootendorst is overtuigen dus niet exclusief gekoppeld aan het in absolute zin bewijzen van de waarheid van een standpunt, maar aan het aanvaardbaar maken daarvan, hetgeen in mindere of meerdere mate kan lukken. Voor een deel lijkt de visie van Schellens en Verhoeven dus voort te komen uit een andere betekenis die zij aan de term ‘overtuigen’ toekennen. Van den Hoven (1984) stelt voor dat de schrijver van een betoog zwakke of sterke persuasieve pretenties kan hebben. Wat ik in zijn visie aantrekkelijk vind, is dat het doel van een betoog altijd persuasief is, ook al varieert de persuasieve pretentie. Bij Van den Hovens voorstel sluit de opvatting van Praamstra (1984) aan, die de argumenten in literaire recensies minder kracht toekent. Hij motiveert dit als volgt: ‘Omdat die visie [op een kunstwerk, EB], bepaald als zij is door een aan veranderingen onderhevige literatuuropvatting, geen aanspraak kan maken op een objectieve geldigheid, zal er bij de argumenten waarmee getracht wordt haar aannemelijk te maken, eerder sprake zijn van overredings- dan van bewijskracht’ (Praamstra 1984, p. 243). | |||||||
[pagina 129]
| |||||||
3 Het ideaalmodel voor de literaire dagbladrecensieAls een literaire dagbladrecensie wordt opgevat als een betogende tekst - hetgeen ik op grond van het bovenstaande geneigd ben te doen - is het dan ook mogelijk een ideaalmodel voor de literaire dagbladrecensie op te stellen met behulp van inzichten uit de argumentatietheorie? Ik meen van wel. Ik zal dat aannemelijk proberen te maken door de pragma-dialectische regels voor redelijke discussies toe te passen op het specifieke betoogtype van de literaire recensie. Om recht te doen aan de journalistieke en literaire aspecten van de literaire dagbladrecensie, zal ik ook inzichten uit de journalistiek en de literatuurwetenschap in mijn voorstel verwerken. Aldus ontstaat een zo compleet mogelijk pakket van eisen, dat mijns inziens alle aspecten van de literaire dagbladrecensie dekt. Om te beginnen is het van belang er (nogmaals) op te wijzen dat bij een literaire dagbladrecensie sprake is van een niet-gemengd geschil. Dit betekent dat alleen de recensent bewijslast heeft voor zijn oordeel (dat hij moet motiveren), en dat de lezer wordt gezien als een principieel twijfelende antagonist die met argumenten overtuigd moet worden. Een voorwaarde daarvoor is dat hij de argumentatie van de recensent ook moet kunnen volgen. Wat maakt de literaire recensie nu eigenlijk precies tot een betogende tekst van een speciaal type? Ten eerste dat de beoordelingscriteria, zoals gezegd, niet eenduidig zijn. Dit heeft niet alleen consequenties voor het doel van de recensie als betogend teksttype (dat in paragraaf 2 is besproken), maar ook voor de aard van het standpunt en de argumenten, en voor de opbouw (de onderdelen) ervan. Het standpunt in een literaire recensie drukt altijd een waardering uit en is daarom dus altijd een ‘waardeoordeel’. Dit waardeoordeel vloeit onder meer voort uit de persoonlijke literatuuropvatting van de recensent. Dit geldt ook voor zijn argumenten, die als het ware zijn literatuuropvatting (en zijn beoordelingscriteria) onthullenGa naar eind4. De argumenten in literaire dagbladrecensies dienen idealiter betrekking te hebben op het besproken werk zelfGa naar eind5. Zo is een argument als ‘De virtuoos vind ik een waardeloos boek, want ik had hoofdpijn toen ik het las’ niet aanvaardbaar in een recensie: dit zegt immers niets over het boek, maar alleen iets over de recensent. ‘De virtuoos is een waardeloos boek want de gebeurtenissen zijn volstrekt ongeloofwaardig’ is in principe wel acceptabel als argument, mits het nader toegelicht wordt met voorbeelden uit (en dus informatie over) het boek.
Uit het voorgaande kan nu heel eenvoudig afgeleid worden uit welke onderdelen de literaire dagbladrecensie opgebouwd dient te zijn. De eerste regel van mijn ideaalmodel luidt dan ook:De literaire dagbladrecensie dient te bestaan uit informatie, een waardeoordeel en argumenten voor dat waardeoordeel. Bovendien moeten de gehanteerde beoordelingscriteria (direct of indirect) duidelijk gemaakt worden. Bij het opstellen van het ideaalmodel voor de literaire dagbladrecensie ben ik uitgegaan van deze vier onderdelen. De bijbehorende eisen zijn in het onderstaande schema bijeengebracht. Eerst zal ik de eisen stuk voor stuk kort toelichten; vervolgens zal ik nog een aantal algemene opmerkingen over het model maken.
Een recensent moet met zijn betoog de lezer zien te overtuigen door diens mogelijke twijfels of tegenwerpingen te ondervangen. Dit vereist onder meer een redelijke opstelling, met andere woorden een constructieve discussiehouding van de recensentGa naar eind6. Zaken die een constructieve discussiehouding in de weg kunnen staan, zijn bijvoorbeeld het gebruik van drogredenen en het uit hun verband rukken van woorden. | |||||||
[pagina 130]
| |||||||
De verwachting dat de recensent een redelijke discussiehouding aanneemt, kan gezien worden als een eis van een ‘hogere orde’: het is de voorwaarde waaraan voldaan moet zijn voordat er überhaupt eisen aan de onderdelen van de literaire dagbladrecensie gesteld kunnen worden. Daarom heeft deze regel in het schema ook een ‘overkoepelende’ functie. | |||||||
I De recensent dient de lezer te informeren, en wel op een correcte wijze die recht doet aan de feiten.In een recensie zal heel wat informatie gegeven (moeten) worden, al was het maar omdat de argumentatie voor het waardeoordeel ook altijd informatie over het werk is. Ook moet het verhaal in meer of mindere mate beschreven worden, zodat de lezer die het werk niet kent, de argumentatie kan volgen en de kans krijgt een eigen mening te vormen. Uiteraard dient de beschrijving een getrouwe weergave van de inhoud te zijn. In het algemeen mag verwacht worden dat de recensent althans enige achtergrondinformatie geeft. Een dagbladcriticus moet immers ook ‘verslaggevend de taak van een krant is de lezers (correct) te informeren. Maar, zoals gezegd, in dit ideaalmodel ligt de nadruk op het betogende, en niet op het informatieve gedeelte van de literaire dagbladrecensie. | |||||||
II Het waardeoordeel dient weloverwogen en met argumenten onderbouwd te zijn. Bovendien moet het gemakkelijk als zodanig herkenbaar zijn en ondubbelzinnig geformleerd zijn. | |||||||
[pagina 131]
| |||||||
Een literaire dagbladrecensie bestaat nooit uit louter feitelijke informatie - er moet een standpunt in staanGa naar eind7. Het waardeoordeel moet gemakkelijk te identificeren zijn en op een heldere en ondubbelzinnige manier onder woorden gebracht zijn. Het oordeel staat nooit op zichzelf: het moet onderbouwd zijn met argumenten. Dit is de belangrijkste eis uit het ideaalmodel. Omdat een criticus over een aanzienlijke invloed beschikt - hij kan een boek immers maken of breken - en omdat zijn recensie in een dialogische context staat - er is een principieel twijfelende lezer die overtuigd moet worden - mag verwacht worden dat het oordeel deugdelijk wordt onderbouwd met argumenten. ‘De lezer vraagt om argumenten. Wie een oordeel uitspreekt, is verplicht te zeggen waarom hij iets vindt.’ (Berkhout e.a. 1988, p. 206) Je kunt je recensies voorstellen waarin alleen een oordeel - zonder noemenswaardige motivering - wordt uitgesproken. Deze traditie kent bijvoorbeeld een krant als de New York Times, waar het gezag en de deskundigheid van de recensent kennelijk volstaan. Maar in dit ideaalmodel volstaat de zogenaamde ‘autoriteitsargumentatie’ niet. Er mag méér verwacht worden van een criticus dan het alleen uitspreken van een oordeel. Hij is tenslotte geen scheidsrechter met eigen bevoegdheden. Gezien de dialogische context moet de recensent de bewijslast voor zijn standpunt op zich nemen. En de recensent moet bovendien, mede door duidelijk te argumenteren, de lezer in staat stellen een eigen oordeel te vormen. Het belang dat ik aan de beargumentering van het waardeoordeel hecht, blijkt ook uit het volgende citaat, dat heel goed als motto van dit artikel kan dienen: ‘A commendation such as “X is beautiful” has yet told us nothing, but has rather made a promise to tell more’ (Aschenbrenner in Praamstra 1984, p. 247). | |||||||
III De argumenten voor het waardeoordeel dienen betrekking te hebben op aspecten en/of kenmerken van het werk zelf. De argumenten moeten duidelijk als zodanig herkenbaar zijn.Een recensent moet niet proberen met zijn betoog de lezer te misleiden of te manipuleren, maar hij moet een kritische lezer zien te overtuigen van zijn waardeoordeel door het te verdedigen met redelijke argumenten. Zo mogen toelichtingen, verklaringen, uitleg of quasi-argumentatie niet als argumentatie gepresenteerd worden. Ook drogredenen zijn uit den boze. De (kwaliteit van de) argumentatie is kortom beslissend voor de oplossing van het niet-gemengde verschil van mening dat de recensent met de lezer heeft. In de literaire dagbladrecensie zal de argumentatie voor het waardeoordeel altijd ook informatie over het werk zijn; de (redelijke) argumenten moeten immers altijd betrekking hebben op het boek zelf. Voor de presentatie van de argumenten geldt dat deze duidelijk herkenbaar moeten zijn en dat de argumentatiestructuur makkelijk uit de tekst valt af te leiden. | |||||||
IV A) De recensent moet zorgen dat zijn beoordelingscriteria duidelijk worden.
| |||||||
[pagina 132]
| |||||||
besproken werk vormen. Dit betekent niet dat de recensent telkens weer zijn beoordelingscriteria uit de doeken moet doen. Het is voldoende als hij zijn waardeoordeel en zijn argumentatie zodanig formuleert en expliciteert, dat de lezer daaruit zijn literatuuropvatting kan afleiden. Wanneer we naar meerdere recensies van één criticus kijken, mag verwacht worden dat hij min of meer consequent is in het hanteren van zijn eigen beoordelingscriteria. Een recensent die boek A prijst met hetzelfde argument waarmee hij boek B afwijst, kan van inconsequentheid beticht worden, wat afbreuk doet aan zijn overtuigingskracht.
De recensent waar het in dit ideaalmodel om gaat, schrijft voor een dagblad. Dit brengt bepaalde - journalistieke - beperkingen met zich mee die invloed hebben op alle onderdelen die in het voorgaande zijn besproken. De eisen die vanuit een journalistiek oogpunt aan literaire dagbladrecensies gesteld mogen worden, komen nu aan de orde. Hun invloed is in het schema gevisualiseerd door ze met een accolade naast de andere eisen te plaatsen.
De verschillende onderdelen van de recensie dienen door de recensent voor een breed publiek begrijpelijk en aanvaardbaar geformuleerd te zijn. De recensent kent als het goed is het lezersprofiel van zijn krant. Hij zal zijn werk daar zoveel mogelijk op afstemmen. Het lezerspubliek van een dagblad is zeer heterogeen. Met het oog op de discussiecontext is het van belang dat de recensie zo begrijpelijk en aanvaardbaar mogelijk is voor een gemengd publiek, en dus helder en toegankelijk is geschreven. Vakjargon en ‘ingewijdentaal’ moeten zoveel mogelijk worden vermeden of tenminste worden toegelicht.
Ook binnen de journalistieke beperkingen in ruimte en tijd dient de recensent ernaar te streven aan de eisen voor de literaire dagbladrecensie te voldoen. De dagbladcriticus staat voor de lastige taak om een evenwicht te vinden tussen de journalistieke haast en de grondigheid die bij recenseren geboden is. Net als elke journalist zal de recensent zijn werk zo goed mogelijk moeten doen binnen de beperkingen die het medium stelt. En deze beperkingen betreffen onder meer de nieuwswaarde die een onderwerp moet hebben, de ruimte (of liever het ruimtegebrek) in de krant en de druk van een deadline. | |||||||
4 Tot slotAls het goed is, lijken de hiervoor besproken normen tamelijk voor de hand te liggen, maar in de praktijk blijken ze maar al te vaak overschreden te worden. Alleen al daarom is het dus nuttig om de (ongeschreven) wetten van de recensiepraktijk eens geëxpliciteerd en gemotiveerd te hebben. Het onbeargumenteerd laten van een waardeoordeel in een recensie is een van de ernstigste overtredingen van de regels van het ideaalmodel. En wel om de volgende redenen. Ten eerste beschikt een recensent over relatief veel macht: hij kan een boek - en een schrijver - maken of breken. Er zijn ontelbare voorbeelden te geven van schrijvers die (mede) door positieve kritieken tot een grote produktie van hoge kwaliteit werden gestimuleerd, of door negatieve recensies juist geen pen meer aanraakten. De invloed van recensies op de boekverkoop is niet gering: ongeveer tien procent van de kopers kende het laatst gekochte boek uit een bespreking in krant of tijdschrift, zo becijferde de Stichting Speurwerk Betreffende het Boek in 1991. Het recht van de criticus om een oordeel (dat zo | |||||||
[pagina 133]
| |||||||
veel consequenties kan hebben) uit te spreken, schept de verplichting om dat oordeel deugdelijk te onderbouwen. Ten tweede heeft de lezer, die overtuigd moet worden, nu eenmaal recht op argumenten voor het waardeoordeel van de recensent. Om de redenering te kunnen volgen, en om eventueel zelf tot een ander oordeel te komen. Zoals de argumentatie voor het waardeoordeel de kern is van het ideaalmodel, zo is de dialogische context het kader waarin het model gezien moet worden. Ik heb de lezer een rol van groot gewicht toegekend. Zonder dialogische context zou er immers geen rekening gehouden hoeven worden met een principieel twijfelende lezer die met argumenten overtuigd moet worden. En voor wie zou de recensent dan begrijpelijk en aanvaardbaar formuleren? Een van de belangrijkste aanbevelingen die dan ook het ideaalmodel afgeleid kan worden, is dat de recensent nooit de lezer moet vergeten. Wanneer hij die als discussiepartner voor ogen houdt, zal hij automatisch aan een flink aantal eisen voldoen. Ten slotte wil ik hier nog de vraag beantwoorden wat je nu aan zo'n model hebt. Ik denk dat dit ideaalmodel in de praktijk zeer bruikbaar kan zijn als analytisch instrument. Met behulp van het model kan de vinger op de zere plek gelegd worden: het intuïtieve gevoel dat een recensie niet deugt, kan geëxpliciteerd en gemotiveerd worden. Zo schreef Arjan Peters in de Volkskrant van 09-07-1993 een recensie over de verhalenbundel Stokken en stenen, van Karin Spaink. Dit is een duidelijk voorbeeld van een slechte recensie, en na confrontatie met het ideaalmodel wordt ook duidelijk waar dat aan ligt. Er staat bijvoorbeeld een regelrechte drogreden in, een ad hominem. Peters noemt het ‘onbescheiden en ijdel’ van de schrijfster dat zij in een van haar verhalen een beschrijving geeft van haar omvangrijke boekencollectie. Maar het gaat hier om literatuur, fictie! In elke elementaire inleiding tot de literatuurwetenschap wordt benadrukt dat een schrijver nooit zomaar aan zijn hoofdpersoon gelijkgesteld mag worden, ook niet als er autobiografisch materiaal in het boek is verwerkt. Al zou de schrijfster ijdel en onbescheiden zijn, dan zegt dat nog niets over de kwaliteit van haar boek. Volgens Peters echter wel: hij noemt het resultaat ‘dubieus’. Verder is het hoofdstandpunt in deze recensie moeilijk te identificeren en wordt het oordeel ook nauwelijks onderbouwd met argumenten. Bovendien zondigt Peters tegen de eis van de redelijke discussiehouding. De recensie is doortrokken van goedkope ironie, ‘lolligheid’ en andere stilistische kunstgrepen die weinig informatief zijn (‘Spainks rechterhand blijkt niet alleen te kunnen schrijven, maar ook denken’, en: ‘Zou Spaink te langdurig in haar spiegeltje aan de wand kijken?’). Om de bruikbaarheid van het ideaalmodel te toetsen, heb ik tien literaire recensies uit drie dagbladen geanalyseerd aan de hand van de criteria uit het model. Ik heb daarbij bewust gekozen voor recensies waaraan volgens mij bij eerste lezing iets mankeerde. Met behulp van het ideaalmodel kon ik systematisch aangeven wàt er precies aan mankeerde. Soms bleek er helemaal geen waardeoordeel in te staan of was dit heel moeilijk te herkennen, of werd er wel een oordeel uitgesproken maar ging dat niet vergezeld van argumentatie. Dit laatste is bijvoorbeeld het geval in een Volkskrantrecensie van 28 februari 1992, waarin het boek Het is zover van Marijke Höweler wordt besproken. De recensent, J.A. Dautzenberg, spreekt een vernietigend oordeel uit (het is ongeveer ‘het stomste boek’ dat hij ooit heeft gelezen), maar daarvoor geeft hij geen enkel argument. Dautzenberg beperkt zich tot het cynisch navertellen van het hele verhaal, waarbij hij en passant ook nog eens de plot verraadt. Ook kwam ik recensies tegen die juist heel goed aan de eisen van het ideaalmodel | |||||||
[pagina 134]
| |||||||
voldeden. Ik meen dan ook te kunnen stellen dat het ideaalmodel geen wereldvreemde, theoretische constructie is, maar dat het mogelijk is om op basis van dit model zinnige dingen te zeggen over de kwaliteit van literaire recensies in dagbladen. Wellicht kan het model ook dienen als ‘schrijfhulp’, als reminder bij het schrijven en reviseren van een literaire dagbladrecensie. Het is dan wel geen ‘procesmodel’ waarin stapsgewijs aanwijzingen voor het schrijfproces worden gegeven, maar het laat wel zien hoe het eindprodukt er idealiter uitziet. En, tot slot: de criteria uit het model kunnen met enige aanpassingen en aanvullingen ook toegepast worden op andere vormen van kunstkritiek. Met zo'n ideaalmodel in de hand kan systematisch geoordeeld worden over dagbladrecensies over beeldende kunst, muziek of dans. En dat kan nuttig zijn, want die deugen ook vaak niet. Ga naar eind* | |||||||
Bibliografie
| |||||||
[pagina 135]
| |||||||
|
|