Tijdschrift voor Taalbeheersing. Jaargang 16
(1994)– [tijdschrift] Tijdschrift voor Taalbeheersing– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 94]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De rol van de rechter in een juridisch proces als kritische beoordelaar in een redelijke discussie
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
1 InleidingIn onderzoek naar de oplossing van meningsverschillen is een belangrijke vraag hoe een derde partij kan bijdragen aan een oplossing van het geschil tussen de twistende partijen. Een belangrijk voorbeeld van een institutie waarin een meningsverschil door een neutrale derde partij wordt beëindigd is een juridisch proces waarin de rechter ervoor zorgt dat er een definitieve beslissing valt. In het volgende geef ik aan hoe de argumentatieve rol van de rechter in een juridisch proces bijdraagt tot een redelijke oplossing van het verschil van mening.
In het ideale geval proberen de partijen het in een geschil samen eens te worden over de vraag ten gunste van wie het geschil is opgelost. In de pragma-dialectische theorie van Van Eemeren en Grootendorst wordt aangegeven hoe de deelnemers een einde kunnen maken aan een geschil in overeenstemming met een ideaalmodel voor redelijke discussies. In een redelijke kritische discussie vindt een interactie plaats van kritische reacties en verdedigingen, en de structuur van de discussie is afhankelijk van de vormen van kritiek die de deelnemers van belang vinden voor het aanvallen van een standpunt. De discussie wordt afgesloten door middel van een gezamenlijke beoordeling van de waarde van de naar voren gebrachte argumenten aan de hand van een gemeenschappelijk kader van uitgangspunten en waarden. Er zijn echter situaties waarin de deelnemers niet in staat of bereid zijn zich aan deze ideale eisen te houden, terwijl ze toch een definitief einde aan hun geschil willen maken. Daarom zijn er voor bepaalde soorten geschillen geïnstitutionaliseerde procedures voor geschiloplossing onder toezicht van een neutrale derde partij. Die derde partij moet ervoor zorgen dat de gebreken in het gedrag en in de kennis van de partijen gecompenseerd wordt. Voorbeelden van zulke procedures zijn Amerikaanse procedures voor ‘mediation’ en juridische procedures voor het beëindigen van juridische geschillen. Voor Amerikaanse procedures voor ‘mediation’ beschrijven Van Eemeren, Grootendorst, Jackson en Jacobs hoe een mediator een oplossing kan bevorderen door ervoor te zorgen dat in een geschil de noodzakelijke eisen van een redelijke discussie worden benaderd. Een mediator beëindigt een geschil echter niet met een definitieve beslissing, | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 95]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
maar helpt alleen bij het voeren van de discussie waarin de partijen uiteindelijk zelf het resultaat vaststellen. In juridische procedures is het de taak van de rechter om een definitieve beslissing te geven ter beëindiging van het geschil. De rechter ziet erop toe dat de procedureregels worden nageleefd en hij treedt op als een redelijke beoordelaar van de standpunten van de partijen. Op deze manier zorgt hij ervoor dat tekortkomingen in de redelijkheid van het gedrag van de deelnemers worden gecompenseerd en dat een definitieve beslissing wordt genomen die in overeenstemming is met algemene en juridische eisen van rationaliteit.
De centrale vraag die ik hier wil beantwoorden is hoe een rechter in zijn rol van kritische beoordelaar van de argumentatie van de partijen te werk gaat zodat een juridisch geschil op een redelijke manier kan worden beëindigd. Om de rol van de rechter duidelijk te maken analyseer ik zijn rol met behulp van de pragma-dialectische theorie in termen van een neutrale derde deelnemer aan een kritische discussie. Ik zal daarbij met name aandacht besteden aan de kritische vragen die de rechter moet stellen en beantwoorden bij de beoordeling van de argumentatie in een proces. Ik zal het juridische kader dat wordt gevormd door de regels voor de besluitvorming van de rechter beschouwen als een hulpmiddel voor een kritische beoordeling van argumentatie en ik zal aangeven hoe het juridische systeem voor een kritische beoordeling kan fungeren als een instrumentarium voor een redelijke oplossing van geschillen. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
2 De rechter als kritische antagonist en beoordelaarBij de beschrijving van de rol van de rechter als kritische beoordelaar ga ik uit van een analyse van een juridisch proces als een kritische discussie zoals ik die in eerdere publikaties heb gegeven (zie Feteris 1988, 1989, 1991, 1992). Hier zal ik mij richten op de vraag wat de argumentatieve rol van de rechter in een juridisch proces is bij de beëindiging van het verschil van mening. In een pragma-dialectische opvatting wordt argumentatie beschouwd als onderdeel van een gereguleerde procedure voor de verdediging van een standpunt tegen de kritische reacties van een redelijke beoordelaar. In een kritische discussie is er geen andere beoordelaar dan de partijen zelf. In een juridisch proces fungeert de rechter als een extra institutionele redelijke beoordelaar van de standpunten en argumenten van de partijen. De vraag die ik wil beantwoorden is hoe de rechter te werk gaat bij de beoordeling van de argumentatie en hoe datgene wat hij daarbij doet beschreven kan worden in termen van de kritische reacties van een extra deelnemer aan een kritische discussie.
Wanneer een zaak aan de rechter wordt voorgelegd is de beoordeling van het standpunt niet alleen afhankelijk van de reacties van de tegenpartij. Of de tegenpartij nu voor de rechter verschijnt of niet, de rechter moet altijd bepaalde zaken controleren. In de eerste plaats moet hij controleren of de eiser of de officier van justitie voldoende feiten heeft gesteld om de vordering aannemelijk te maken. In de tweede plaats moet hij controleren of er een rechtsregel van toepassing is op deze feiten, en in de derde plaats moet hij controleren of de vordering volgt uit de toepassing van de regel op de feiten. In pragma-dialectische termen zou je kunnen zeggen dat de rechter de kritische reacties aanvult die juridisch gezien nodig zijn wanneer de eiser of de verdachte die kritische reacties niet naar voren brengt. In het recht treedt de rechter op als een neutrale derde partij die controleert of de relevante kritische vragen bevredigend beantwoord kunnen worden. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 96]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Je zou kunnen zeggen dat de rechter optreedt als een institutionele antagonist die het standpunt en de argumentatie kritisch beoordeelt. Wat zijn nu precies de kritische vragen die de rechter moet stellen en waartegen de eiser of de officier van justitie zich moet verdedigen, wil hij de zaak kunnen winnen? Door middel van een beschrijving van de regels voor de besluitvorming van de rechter in het strafproces zal ik duidelijk maken wat de procedure voor een kritische beoordeling van juridische standpunten in een strafproces inhoudt. Ik concentreer mij hier op de kritische vragen bij de besluitvorming in een strafproces omdat deze vragen wettelijk zijn vastgelegd. Voor een civiel proces geldt een vergelijkbare procedure: de rechter moet controleren of vaststaat wat de partijen beweren en of er een rechtsregel is die aan de feiten het beweerde rechtsgevolg verbindt.
Het onderzoek van de strafrechter heeft betrekking op een aantal vragen die positief beantwoord moeten worden om de verdachte te kunnen veroordelen. In artikel 350 van het Wetboek van Strafvordering staan de zogenaamde materiële vragen die door de rechter in zijn eindbeslissing beantwoord moeten worden.Ga naar eind1 In artikel 352 staan de beslissingen die de rechter moet nemen wanneer een van deze vragen negatief beantwoord wordt.
In schema 1 staan in de linkerkolom de vragen van artikel 350 van het Wetboek van Strafvordering en in de rechterkolom de beslissingen die de rechter in het geval van een negatief antwoord op grond van artikel 352 moet nemen:Ga naar eind2
Schema 1
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 97]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De eerste vraag houdt in dat de rechter moet onderzoeken of er voldoende bewijs is voor de feiten die de officier van justitie in de telastelegging heeft gesteld. De rechter moet nagaan of de feiten als wettig en overtuigend bewezen beschouwd kunnen worden. Bij de beantwoording van deze vraag moet de rechter de wettelijke voorschriften voor de waardering van het bewijs in acht nemen. In het strafrecht zijn er een aantal regels die bepalen welke vormen van bewijs wel en niet voldoende zijn. Er is bijvoorbeeld een regel dat de verklaring van slechts één getuige niet voldoende is voor een volledig bewijs.Ga naar eind3 En als de bewezenverklaring alleen steunt op een bekentenis van de verdachte plus een voor hem belastende verklaring van zijn medeverdachte, is het bewijs niet wettig.Ga naar eind4 Zijn de feiten niet wettig en overtuigend bewezen, dan wordt de verdachte vrijgesproken wegens gebrek aan bewijs.
Als de feiten volgens de rechter bewezen zijn, moet hij de tweede vraag beantwoorden: of deze feiten een strafbaar feit opleveren, dat wil zeggen of het bewezenverklaarde beantwoordt aan een wettelijke delictsomschrijving. Deze vraag heeft betrekking op de juridische kwalificatie van de feiten: of de feiten gekwalificeerd kunnen worden als een strafbaar feit volgens het Wetboek van Strafrecht. Deze vraag is belangrijk omdat een van de basisprincipes van het strafrecht het in artikel 1 van het Wetboek van Strafrecht neergelegde beginsel is dat iemand alleen veroordeeld kan worden op grond van feiten die strafbaar zijn op grond van een wettelijke strafbepaling. Het is niet toegestaan nieuwe strafbare feiten toe te voegen door middel van een extensieve of analogische interpretatie van een wettelijke bepaling. Wanneer de feiten geen strafbaar feit opleveren, moet de verdachte worden vrijgesproken wegens niet-strafbaarheid van het feit. Als voorbeeld van een strafzaak wil ik het bekende elektriciteitsarrest uit 1921 gebruiken. Een tandarts in Den Haag had door het inbrengen van een pen de controlemeter van de elektriciteit stilgezet zodat hij gratis elektriciteit kon gebruiken. De tandarts werd vervolgd wegens diefstal van elektriciteit. In dit geval moest de vraag beantwoord worden of het wegnemen van elektriciteit het strafbare feit van het wegnemen van een ‘goed’ opleverde, strafbaar gesteld in art. 310 Sr. In dit geval was sprake van wat wel een ‘moeilijk geval’ wordt genoemd, omdat niet duidelijk is of het wegnemen van elektriciteit beschouwd kan worden als het wegnemen van een goed en dus als een strafbaar feit.Ga naar eind5 De Hoge Raad besliste uiteindelijk dat elektriciteit als een goed beschouwd kan worden omdat het betreffende wetsartikel ten doel heeft het vermogen van anderen te beschermen. Omdat elektriciteit een zekere waarde voor de eigenaar ervan vertegenwoordigt, kan het als een ‘goed’ worden beschouwd. De tweede vraag kon dus bevestigend worden beantwoord.
De derde vraag houdt in dat de rechter moet controleren of er gronden aanwezig zijn die de strafbaarheid van het feit kunnen opheffen. De verdachte kan namelijk bestrijden dat het telastegelegde een strafbaar feit oplevert door een rechtvaardigingsgrond aan te voeren. De in de wet genoemde rechtvaardigingsgronden zijn overmacht (art. 40 Sr), noodweer (art. 41 Sr), een wettelijk voorschrift (art. 42 Sr.) en een ambtelijk bevel (art. 43 lid 1 Sr.). Acht de rechter een rechtvaardigingsgrond aanwezig, dan ontslaat hij de verdachte van rechtsvervolging. In het voorbeeld is er geen rechtvaardigingsgrond aanwezig zodat de derde vraag bevestigend beantwoord wordt.
De vierde vraag houdt in dat de rechter moet controleren of de verdachte schuld heeft aan het strafbare feit, of dat er een reden is waarom de verdachte niet gestraft hoeft te worden. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 98]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Als dat het geval is, wordt de verdachte namelijk ontslagen van rechtsvervolging wegens afwezigheid van schuld. De verdachte kan bestrijden dat hij schuld heeft aan het strafbare feit door een schulduitsluitingsgrond aan te voeren. De in de wet genoemde schulduitsluitingsgronden zijn ontoerekenbaarheid (art. 37 Sr) en noodweerexces (art. 41 lid 2 Sr). In het voorbeeld is er geen schulduitsluitingsgrond aanwezig, en wordt de vierde vraag dus bevestigend beantwoord. Tenslotte moet de rechter de vijfde vraag beantwoorden en beslissen welke straf of maatregel aan de verdachte moet worden opgelegd. In ons geval is er sprake van een strafbaar feit waarvoor de verdachte gestraft kan worden en wordt de tandarts veroordeeld tot een gevangenisstraf van drie maanden.
Om de rechter in staat te stellen de verschillende kritische vragen te beantwoorden moet de officier van justitie de rechter bepaalde informatie verschaffen. Om zijn standpunt dat de verdachte veroordeeld moet worden met succes te kunnen verdedigen, moet hij bepaalde vormen van twijfel bij de rechter wegnemen. De verdedigingsplicht van de officier van justitie houdt in dat hij antwoord moet geven op de eerste twee vragen. Als antwoord op de eerste vraag moet hij bewijsmateriaal voor de telastegelegde feiten aandragen en als antwoord op de tweede vraag moet hij verdedigen dat deze feiten beschouwd kunnen worden als het ‘wegnemen van een goed’. Wanneer de officier van justitie zich van zijn initiële verdedigingsplicht heeft gekweten, is het aan de verdachte om aannemelijk te maken dat er redenen zijn om hem niet te veroordelen. De officier van justitie hoeft niet aan te tonen dat er geen strafuitsluitingsgronden, dat wil zeggen rechtvaardigingsgronden of schulduitsluitingsgronden, zijn.Ga naar eind6 Wanneer de verdachte een veroordeling wil ontlopen, is het zijn taak aannemelijk te maken dat er redenen zijn voor een ontslag van rechtsvervolging. Wanneer de verdachte beweert dat er een rechtvaardiging is voor zijn gedrag, moet hij aannemelijk maken dat er omstandigheden waren die de strafbaarheid van zijn gedraging opheffen. Hij moet verdedigen waarom het telastegelegde geen strafbaar feit oplevert en dat de derde vraag ontkennend beantwoord moet worden. Wanneer de verdachte beweert dat er een rechtvaardiging is die leidt tot afwezigheid van schuld, moet hij aannemelijk maken dat hij niet gestraft moet worden voor wat hij gedaan heeft en dat de vierde vraag ontkennend beantwoord moet worden.
Het besluitvormingsproces van de rechter kan worden gereconstrueerd als een argumentatieschema dat een antwoord vormt op de kritische vragen. De vragen en het schema vormen samen een leidraad bij de beoordeling.Ga naar eind7 Wanneer de verdachte geen strafuitsluitingsgronden naar voren heeft gebracht kan het volgende basisschema voor de beslissing gereconstrueerd worden:
Schema 2
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 99]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
In dit schema beslist de rechter als antwoord op vraag 1 dat het feit bewezen is. Als antwoord op vraag 2 beslist hij dat dit feit een strafbaar feit oplevert en daarom kan hij als antwoord op vraag 5 beslissen dat de verdachte moet worden gestraft.
Wanneer de verdachte een strafuitsluitingsgrond naar voren heeft gebracht, moet een van de volgende twee meer complexe schema's voor de beslissing gereconstrueerd worden:
Schema 3
Schema 4
In schema 3 is een extra element opgenomen, namelijk het antwoord op vraag 3 als reactie op het verweer van de verdachte dat er een rechtvaardigingsgrond aanwezig is. Het extra argument is dat er geen rechtvaardigingsgrond aanwezig is die het gedrag van de verdachte kan rechtvaardigen. In schema 4 is een extra element opgenomen, namelijk het antwoord op vraag 4 als reactie op het verweer van de verdachte dat er een schulduitsluitingsgrond is. Het extra argument is hier dat er geen reden is om afwezigheid van schuld aan te nemen.
Wanneer we deze kritische vragen bekijken vanuit een pragma-dialectisch perspectief, dan vult de rechter de kritische reacties van de verdachte aan. Hij vult die kritische reacties aan die juridisch gezien nodig zijn. Het is de taak van de rechter te controleren of de vordering van de officier van justitie verdedigbaar is op feitelijke en juridische gronden. Om redenen van rechtszekerheid fungeert de rechter daarom als een extra institutionele antagonist die de kritische reacties ten aanzien van de rechtvaardiging van de vordering naar voren brengt.Ga naar eind8 Het beantwoorden van de kritische vragen komt neer op een kritische evaluatie van de argumenten van de officier van justitie en de verdachte volgens een wettelijk vastgelegd kader voor de beoordeling van juridische standpunten. Dit kader kan beschouwd worden als een hulpmiddel voor een onpartijdige en redelijke oplossing van juridische geschillen. Omdat de verschillende kritische reacties van de rechter waarop de partijen moeten reageren van te voren zijn vastgelegd, weten de partijen van te voren welke vormen van | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 100]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
geïnstitutionaliseerde twijfel zij moeten wegnemen en welke beoordelingsmaatstaven daarbij worden aangelegd. De kritische vragen, beoordelingsmaatstaven en schema's voor de beslissing vormen niet alleen richtlijnen voor het besluitvormingsproces. Zij vormen ook de normen voor de motivering van de beslissing (zie artikel 359 Wetboek van Strafvordering). De rechter moet in zijn beslissing namelijk verantwoorden waarom hij ervan overtuigd is dat de verdachte het beweerde strafbare feit heeft gepleegd. Hij moet het bewijsmateriaal noemen dat ten grondslag ligt aan zijn beslissing over de feiten. Ook moet hij de juridische basis voor het strafbare feit vermelden en hij moet aangeven waarom de verdachte schuld heeft aan datgene wat hij gedaan heeft. De vragen vormen ook een instrument voor kritiek in de discussies in hoger beroep en cassatie. In de vragen wordt namelijk gespecificeerd welke kritische vragen relevant zijn in de discussie in hoger beroep en cassatie. Zij vormen de relevante criteria voor het vernietigen van de beslissing. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
4 De kritische beoordeling van de argumentatie in een juridisch proces in pragma-dialectisch perspectiefIn de vorige paragraaf is beschreven hoe een kritische beoordeling van de argumentatie in een strafproces plaatsvindt. Het is de bedoeling in het volgende nader in te gaan op de vraag wat die beoordeling vanuit een algemeen argumentatietheoretisch perspectief precies inhoudt: welke beoordelingsvragen in een strafproces vanuit een pragma-dialectisch perspectief gesteld worden.
In een strafproces moet de rechter het standpunt verdedigen dat de verdachte op een bepaalde manier behandeld moet worden. Dit standpunt moet verdedigd worden met behulp van argumentatie waarin wordt aangegeven wat de verdachte precies gedaan heeft en op welke bepaling uit het Wetboek van Strafrecht waarin aan het gedrag van de verdachte het in de beslissing beweerde rechtsgevolg is verbonden die beslissing gebaseerd is. Vertaald in meer algemene termen wordt het standpunt verdedigd dat X op een bepaalde manier, W, behandeld moet worden. Dit gebeurt door middel van argumentatie waarin wordt aangegeven dat X op manier Y gehandeld heeft en dat iemand die op manier Y gehandeld heeft op grond van regel R op manier W behandeld moet worden. Dit basisschema voor de beslissing ziet er als volgt uit:
Schema 5
Een rechtsregel zoals een wettelijke strafbepaling bevat bepaalde noodzakelijke voorwaarden (Y) waaraan voldaan moet zijn wil een bepaald rechtsgevolg (het behandelen op manier W) van toepassing zijn. In het voorbeeld waren de toepassingsvoorwaarden dat er sprake moet zijn van het wegnemen van een goed dat aan een ander toebehoort, met het | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 101]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
oogmerk van wederrechtelijke toeëigening en het rechtsgevolg dat de verdachte gestraft wordt van een gevangenisstraf van ten hoogste vier jaar.Ga naar eind9 In de argumentatie moet in argument 2 dus worden aangeven dat er een regel R is waarin aan het gedrag Y de in de conclusie gestelde wijze van behandelen W wordt verbonden en in argument 1 dat aan de toepassingsvoorwaarde van de regel in het concrete geval is voldaan doordat X Y heeft gedaan.
Er zijn echter gevallen waarin de regel niet van toepassing is, namelijk wanneer er een rechtvaardigingsgrond of een schulduitsluitingsgrond is.Ga naar eind10 Vertaald in algemene termen: wanneer er een uitzondering gemaakt moet worden op de regel omdat er een rechtvaardiging is voor het handelen of wanneer iemand niet verantwoordelijk gesteld kan worden voor zijn handelen. In die gevallen ziet het schema voor de beslissing, in een meer algemene vorm geformuleerd, er als volgt uit:
Schema 6
Schema 7
Wanneer de verdachte geen verweren tegen de argumenten van de officier van justitie naar voren heeft gebracht, hoeft bij de beoordeling alleen het basisschema 5 betrokken te worden. In dat geval wordt voor de argumenten 1 en 2 vastgesteld of de propositionele inhoud en de rechtvaardigingskracht aanvaardbaar is. Om vast te stellen of de prepositionele inhoud van de argumentatie aanvaardbaar is, moet in de eerste plaats vastgesteld worden of X Y wel gedaan heeft. Bij de beantwoording van de vraag of argument 1 aanvaardbaar is moet dus worden vastgesteld of er voldoende empirisch bewijsmateriaal voor de juistheid van deze bewering is (wat overeenkomt met vraag 1 uit schema 1 van de strafrechter). In de tweede plaats moet worden vastgesteld of regel W wel op het concrete geval van toepassing is, of het handelen van X een geval is dat valt onder de regel W (wat overeenkomt met vraag 2 uit schema 1 van de strafrechter). In juridische termen gaat het hierbij om een interpretatieprobleem, in het voorbeeld of het wegnemen van elektrische energie wel beschouwd kan worden als het wegnemen van een goed. Om deze vraag te beantwoorden kan de rechter gebruik maken van allerlei soorten interpretatiemethoden zoals de grammaticale interpretatiemethode waarbij een beroep | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 102]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
wordt gedaan op de betekenis van een term in de omgangstaal, of de teleologische interpretatiemethode waarbij een beroep wordt gedaan op het doel van de regel. In het voorbeeld werd de interpretatie verdedigd door te wijzen op het doel dat de wetgever met de wettelijke bepaling had nagestreefd. Om vast te stellen of de rechtvaardigingskracht van de argumentatie aanvaardbaar is, moet worden vastgesteld of de argumentatie een afdoende verdediging vormt, of de argumenten het standpunt afdoende rechtvaardigen. Dit is het geval als de argumenten zijn aangevoerd die juridisch gezien noodzakelijk zijn voor een afdoende verdediging. Wanneer de verdachte geen strafuitsluitingsgrond heeft aangevoerd, vormen de argumenten 1 en 2 in schema 5 een afdoende rechtvaardiging. Er kan dan in pragma-dialectische termen volstaan worden met een enkelvoudige argumentatie.Ga naar eind11
Wanneer de verdachte wel een verweer tegen de argumentatie van de officier van justitie naar voren heeft gebracht, moet bij de beoordeling een van de schema's 6 of 7 betrokken worden. De argumentatie is in dit geval complexer omdat bij het beoordelen een extra element betrokken wordt, namelijk de vraag of er geen rechtvaardiging is voor het handelen van X/of X verantwoordelijk gesteld kan worden voor zijn handelen. Bij de beoordeling van de propositionele inhoud bij schema 6 moet worden vastgesteld of de rechtvaardiging inderdaad aanvaardbaar is. Dat is volgens de wet bijvoorbeeld het geval als er sprake is van ‘overmacht’ (art. 40 Sr.). Wanneer iemand bijvoorbeeld beweert dat het een maatschappelijke verplichting voor hem is om iemand te helpen door zijn winkel na sluitingstijd te openen met als gevolg dat hij een bepaalde gemeentelijke verordening overtreedt, dan is er sprake van een aanvaardbare rechtvaardiging die de strafbaarheid opheft (HR 15-10-1923, NJ 1923, 1329). Bij de beoordeling van de propositionele inhoud bij schema 7 moet worden vastgesteld of de uitsluiting van schuld inderdaad aanvaardbaar is. Dat is volgens de wet het geval wanneer er sprake is van ontoerekenbaarheid, overmacht of noodweerexces (artt. 37, 40 en 41 Sr.). Om vast te stellen of de rechtvaardigingskracht van de argumentatie aanvaardbaar is, moet worden vastgesteld of de argumentatie een afdoende verdediging vormt. Wanneer de propositionele inhoud aanvaardbaar is, is dat het geval wanneer het standpunt verdedigd wordt met complexe argumentatie waarin niet alleen wordt aangegeven dat X Y gedaan heeft, maar ook dat er geen rechtvaardiging is voor het doen van Y of dat X verantwoordelijk is voor zijn handelen. Het soort kritische vragen dat de rechter moet stellen en de argumenten die hij naar aanleiding daarvan in zijn motivering naar voren moet brengen hangen dus samen met de vragen die hij op grond van de wet als kritische reactie op de argumentatie van de officier van justitie naar voren moet brengen. De complexiteit van de argumentatiestructuur is echter afhankelijk van de verweren die de verdachte naar voren heeft gebracht. Zoals Plug elders in dit themanummer beschrijft, hangt de structuur en complexiteit van de motivering samen met de contra-argumentatie waarop de rechter reageert. In het geval van de strafrechter reageert hij in het geval de verdachte een verweer naar voren heeft gebracht op diens contra-argumentatie en verwerpt hij dit contra-argument of erkent hij dat het juist is.
De relevante beoordelingsvragen voor de propositionele inhoud samenvattend kan het schema van artikel 350 Sv. als volgt in algemene termen geformuleerd worden: | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 103]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Schema 8
De kritische vragen die de strafrechter moet stellen en de argumentatie die hij op basis daarvan ter verdediging van zijn beslissing moet aanvoeren kunnen dus beschouwd worden als een beoordelingskader voor discussies waarin het gaat om de beoordeling van het handelen van iemand op basis van een regel of gedragsnorm. Uiteraard hangt het van het type context en het type gedragsnorm af hoe de vragen in een concreet geval worden ingevuld. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
5 ConclusieConcluderend kan gezegd worden dat de kritische vragen en beoordelingsmaatstaven van de rechter kunnen worden beschouwd als een voorbeeld van hoe een derde partij een rationele en onpartijdige beslissing kan bevorderen. Het geïnstitutionaliseerde kader voor de evaluatie bepaalt het besluitvormingsproces en bepaalt hoe de beslissing moet worden verdedigd. Tegenover de partijen fungeren de kritische vragen en beoordelingsmaatstaven als een duidelijk kader dat bepaalt welke argumenten en tegenargumenten noodzakelijk en relevant zijn. Tegenover de partijen en hogere rechters fungeert het kader ook als een instrumentarium voor kritiek: de partijen en hogere rechters weten welke vormen van kritiek relevant zijn in verband met een eventuele vernietiging van de beslissing. Meer in het algemeen kan gezegd worden dat de kritische vragen, beoordelingsnormen en argumentatieschema's voor de beslissing fungeren als een basis voor een algemeen instrumentarium voor een redelijke beoordelaar, bijvoorbeeld in situaties van conflictoplossing, overleg, en bij het academisch debatteren. Voor specifieke terreinen van argumentatie moet dan natuurlijk worden gespecificeerd hoe de verschillende componenten moeten worden ingevuld. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 104]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Bibliografie
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 105]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
|
|