Tijdschrift voor Taalbeheersing. Jaargang 16
(1994)– [tijdschrift] Tijdschrift voor Taalbeheersing– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 85]
| |||||||||||||||
De structuur van rechterlijke uitspraken: contra-argumentatie in de motivering
| |||||||||||||||
1 InleidingIn Nederland wordt in de wet voorgeschreven uit welke onderdelen een vonnis moet bestaan. Die voorschriften zijn echter weinig specifiek, zodat vonnissen in de praktijk verschillend kunnen worden gestructureerd. Toch vertoont de basisopzet doorgaans een gebruikelijk patroon. Dat patroon blijkt bovendien overeen te komen met de globale structuur van rechterlijke uitspraken in andere landen. Op grond van rechtsvergelijkend onderzoek stellen Summers en Taruffo (1991: 490) vast dat rechterlijke uitspraken in een groot aantal landen de volgende elementen bevatten.Ga naar eind1
Hoewel de structuren van rechterlijke uitspraken in grote lijnen met elkaar overeenkomen, bestaan er grote verschillen ten aanzien van de complexiteit en de uitgebreidheid van de motivering (element f.). De omvang van de motiveringsplicht van de rechter is in de rechtswetenschappelijke literatuur dan ook een veelbesproken onderwerp (zie bijvoorbeeld Kottenhagen 1986). Verschillen in de uitgebreidheid en de complexiteit van de motivering kunnen onder andere te maken hebben met de vraag in hoeverre en op welke manier de rechter in de motivering van zijn beslissing reageert op de argumentatie van procespartijen of anticipeert op mogelijke tegenwerpingen. In verband met de beoordeling van de motivering, is het van belang om vast te stellen hoe die tegenwerpingen en de reactie daarop een rol spelen in de rechtvaardiging van de uiteindelijke beslissing. In dit artikel zal ik nagaan hoe verwijzingen naar contra-argumentatie deel uit kunnen maken van de structuur van de argumentatie en een onderdeel vormen van de rechtvaardiging van het standpunt van de rechter. Uitgangspunt daarbij is dat voor een adequate | |||||||||||||||
[pagina 86]
| |||||||||||||||
reconstructie van complexe argumentatie aandacht moet worden besteed aan de manier waarop complexe argumentatie in een discussie ontstaat en aan de functie van verschillende argumentatiestructuren bij het verdedigen van een standpunt (Snoeck Henkemans 1992). Allereerst zal ik ingaan op verschillende typen structuren van rechterlijke motiveringen die worden onderscheiden. Daarna zal ik enkele voorbeelden geven van complexe argumentatie in motiveringen waarin wordt verwezen naar contra-argumentatie en zal ik aangeven hoe de samenhang met andere argumenten en met het standpunt gereconstrueerd kan worden. | |||||||||||||||
2 De argumentatieve structuur van de motiveringIn Interpreting Statutes onderscheiden Summers en Taruffo (1991: 492) onder andere de volgende twee typen structuren van rechterlijke motiveringen. De eerste is het Simple subsumptive model. Daarin is de rechtvaardiging van de beslissing gereduceerd tot het schema van een juridisch syllogisme. De rechter geeft de rechtsregel, de relevante feiten en de conclusie. Binnen dit model kunnen twee varianten onderscheiden worden. De variant waarin niet alle elementen van het syllogisme zijn geëxpliciteerd; er wordt bijvoorbeeld alleen impliciet gerefereerd aan de rechtsregel. Of de variant, het zogenaamde uitgebreide basis-syllogisme, waarin meer dan twee premissen een rol spelen. De tweede is het Complex or sophisticated subsumption model. Daarin wordt de uiteindelijke beslissing gepresenteerd als een deductieve gevolgtrekking die logisch voortvloeit uit de premissen, maar de premissen zijn complex aangezien ze op hun beurt weer gerechtvaardigd worden door ‘sub-premissen’. In dit model maken Summers en Taruffo onderscheid tussen het linearen het legs of a chair model of justification. In het linear model bestaat de rechtvaardiging uit een keten van deductieve passages en elk ervan wordt gerechtvaardigd door de voorgaande stap. Dit is wat in argumentatietheoretische termen onderschikkende argumentatie wordt genoemd. In het legs of a chair model wordt elke conclusie ondersteund door meerdere argumenten die tot dezelfde conclusie leiden. Dit is wat in de argumentatietheorie van Van Eemeren en Grootendorst meervoudige of nevenschikkende argumentatie wordt genoemd.Ga naar eind2 In veel gevallen is de rechtvaardiging een combinatie van deze twee varianten.
Het toepassen van complexe rechtvaardigingsvormen kan onder andere worden verklaard uit culturele en institutionele factoren. Summers en Taruffo (1991:492) veronderstellen bovendien dat het gebruik van complexe rechtvaardigingsvormen in rechterlijke uitspraken duidt op een verschuiving van een meer gebiedende (authoritative) naar een meer dialogische benadering. Dit houdt in dat de uitspraak wordt beschouwd als een reactie op de argumenten die door partijen naar voren zijn gebracht. In Nederland wordt deze verschuiving geconstateerd door o.a. Franken (1982:457): Samenvattend kunnen we stellen, dat de civiele rechter meer moet doen dan als scheidsrechter erop toezien, dat partijen fair play bedrijven. Hij neemt deel aan het proces en tracht een uitspraak te doen, die effectief is in de relatie van partijen. Hij is niet meer bezig ‘het juiste recht’ te zoeken en dat op te leggen, maar hij doet een keuze tussen alternatieven. Deze vaststelling sluit aan bij de visie van onder anderen Van Eemeren e.a. (1991) en | |||||||||||||||
[pagina 87]
| |||||||||||||||
Feteris (1992) dat het juridisch proces opgevat kan worden als een (redelijke) discussie waarbij de rechter niet alleen de rol heeft van bewaker van de procedure, maar ook die van beoordelaar van de discussiebijdragen. Het vonnis wordt opgevat als een onderdeel van een discussie die wordt gevoerd om een geschil op te lossen. Feteris (1992:51) preciseert de taak van de rechter daarbij als volgt: Omdat partijen hun geschil niet zelf in onderling overleg beëindigen, maar de rechter als neutrale derde over het uiteindelijke resultaat beslist, moet de partijen ook inzicht worden verschaft in de overwegingen die de rechter bij zijn beslissing heeft betrokken. Het aangeven van de gronden voor zijn beslissing komt in dialectische termen neer op het aangeven van de factoren die een rol hebben gespeeld bij zijn beoordeling van de aanvaardbaarheid van de prepositionele inhoud en de rechtvaardigingspotentie van de argumentatie van de partij die hem om een beslissing heeft gevraagd. In Nederland spelen wat betreft de omvang van de motiveringsplicht ook de opvattingen van de Hoge Raad een belangrijke rol. Volgens vaste jurisprudentie hoeft de rechter in principe niet in te gaan op alle stellingen en argumenten die de procespartijen ter ondersteuning van hun standpunt aanvoeren. Maar als het om essentiële stellingen gaat of de beslissing is voor de procespartijen van groot belang, bestaat de mogelijkheid dat een uitspraak in cassatie wordt vernietigd, omdat op bepaalde stellingen niet is ingegaan (o.a. Veegens 1989:234-236). De Hoge Raad kan dan bijvoorbeeld als volgt oordelen: Wegens de ingrijpende aard van een beslissing als de onderhavige dienen aan de motivering hoge eisen te worden gesteld. (...) Het Hof had de belangen van beide pp. tegen elkaar af te wegen. De motivering dient van die afweging blijk te geven. (HR 17-9-1982, NJ 1983, 46) Wanneer de rechter ter ondersteuning van zijn beslissing om een vordering toe of af te wijzen de argumenten die de eiser aanvoert expliciet afweegt tegen de argumenten die de gedaagde aanvoert, dan zal de samenhang tussen die argumenten nevenschikkend zijn. Het feit dat bijvoorbeeld de argumenten van gedaagde ongegrond zijn, kan immers geen zelfstandige ondersteuning zijn voor het standpunt dat de vordering wordt toegewezen. In het geval de rechter de vordering toewijst kan de argumentatie die het standpunt rechtstreeks ondersteunt, er als volgt uitzien.
Schema 1
| |||||||||||||||
[pagina 88]
| |||||||||||||||
In het geval de rechter de vordering afwijst, kan de argumentatie de volgende structuur hebben.
Schema 2
Uiteraard is de argumentatie meestal veel complexer dan in deze structuren is voorgesteld. In de eerste plaats kunnen de partijen verschillende soorten tegenwerpingen tegen de argumentatie van de rechter naar voren brengen. In de tweede plaats kunnen die tegenwerpingen vervolgens door de rechter weer op verschillende manieren verworpen worden. | |||||||||||||||
3 De reconstructie van contra-argumentatie in de motiveringIn Analysing complex argumentation (1992: 129 e.v.) geeft Snoeck Henkemans aan hoe verwijzingen naar het dialogisch karakter van argumentatie deel uit kunnen maken van de argumentatiestructuur van een betoog. Daarbij legt zij een verband tussen de kritische reacties van reële en potentiële tegenstanders en de argumentatiestructuur van een betoog. Deze benadering, die is uitgewerkt voor niet-juridische teksten, vormt mijns inziens een bruikbaar uitgangspunt voor de analyse van argumentatie in rechterlijke uitspraken. Zoals ook uit het voorgaande is gebleken, kan de rechter in zijn motivering, met het oog op de aanvaardbaarheid van de uitspraak voor zowel de betrokkenen als de hogere rechter, verwijzen naar contra-argumentatie. Ten aanzien van verwijzingen naar contra-argumentatie, kunnen zich in een rechterlijk betoog de volgende drie situaties voordoen.
Het contra-argument is in al deze situaties anders van aard. In het eerste geval noemt de rechter een argument waarmee rechtstreeks kritiek wordt geuit op zijn standpunt. Die kritiek heeft geen betrekking op de argumentatie waarmee de rechter zijn standpunt rechtvaardigt, maar vormt een ondersteuning voor het tegengestelde standpunt. In het tweede geval noemt de rechter een argument waarmee indirect kritiek op het standpunt | |||||||||||||||
[pagina 89]
| |||||||||||||||
wordt geleverd. Die kritiek richt zich op de argumentatie waarmee de rechter zijn standpunt rechtvaardigt. In het derde geval noemt de rechter eveneens een argument waarmee indirect kritiek wordt geuit op het standpunt. Anders dan in het vorige geval weerlegt de rechter die kritiek niet, maar acht hij de kritiek niet opwegen tegen argumentatie die voor zijn standpunt pleit.
In het volgende voorbeeld wordt een contra-argument dat tegen het standpunt pleit verworpen. Het gaat hier om een burenruzie over een rij coniferen. (...) Gedaagde heeft ter gelegenheid van de descente doen betogen, dat de coniferen zijn geplant ter vermindering van tocht in huis, maar dit argument is volstrekt ondeugdelijk, omdat het voor het merendeel gaat om dichte kozijnen en het aanwezige uitzetraampje zich boven de toppen van de coniferen bevindt en daaraan geen enkele tochtwerende voorziening is aangebracht. (...) Waar gedaagde geen noemenswaardig belang heeft bij deze coniferen, heeft de eiser groot belang bij amotie daarvan, omdat zij uitzicht belemmeren en licht wegnemen. (...) De rechter stelt zich op het standpunt dat het belang dat de eiser heeft bij het verwijderen van de coniferen groter is dan het belang van gedaagde om ze te mogen laten staan. Voor dit standpunt voert hij aan dat de coniferen het uitzicht belemmeren en licht wegnemen. Voorafgaand daaraan noemt de rechter het argument van gedaagde dat het tegengestelde standpunt ondersteunt dat hij wel een groot belang heeft bij de coniferen: de coniferen verminderen namelijk de tocht in huis. De rechter verwerpt dit argument door erop te wijzen dat het voor het merendeel gaat om dichte kozijnen en het aanwezige uitzetraampje, waaraan geen enkele tochtwerende voorziening is aangebracht, zich boven de toppen van de coniferen bevindt. De argumentatie van de rechter bestaat dus uit een pro-argument en de verwerping van een contra-argument die samen een voldoende ondersteuning vormen van zijn standpunt. De argumentatie waarmee de rechter het contra-argument verwerpt is vervolgens ook nevenschikkend.
Schema 3
| |||||||||||||||
[pagina 90]
| |||||||||||||||
In plaats van een contra-argument tegen het standpunt, kan de rechter ook een contra-argument opwerpen tegen zijn eigen argumentatie. Dat contra-argument kan inhouden dat de argumentatie onwaar of onaanvaardbaar zou zijn. Het contra-argument kan een aanval zijn op de toereikendheid van de argumentatie. Of het kan betrekking hebben op de relevantie van de argumentatie. Vervolgens verwerpt de rechter het contra-argument door aan te tonen dat de tegenwerping onwaar of onaanvaardbaar is, ontoereikend is of irrelevant is.
In het volgende voorbeeld gaat het om een geschil over de vraag of een werkgever een vrouwelijke werknemer mag ontslaan terwijl zij langer in dienst is dan haar mannelijke collega. (...) Nu wij evenwel vernamen dat mevr. Been geenszins onmachtig of onbereid bleek om gedurende geruime tijd grote bestellingen te versjouwen en drie-hoog af te leveren, bekroop ons het gevoel dat in dit opzicht het nut van Buitelaar voor Groenendijk's bedrijf nauwelijks groter is dan de bijdrage die mevr. Been kan leveren. Groenendijk's angst dat de klanten verbaasd en zelfs geërgerd zouden kunnen reageren als een vrouw sjouwend voor hen aktief is, lijkt ons niet wel gegrond in het huidige tijdsbestek, waarin de emancipatie allengs steeds meer veld wint. (...) (2349. Kantongerecht Rotterdam 12 juni 1985) De rechter stelt zich op het standpunt dat het nut van beide werknemers voor het bedrijf ongeveer even groot is. Ter rechtvaardiging voert hij aan dat de werkneemster, mevrouw Been, niet onmachtig of onbereid gebleken is grote bestellingen te versjouwen. Vervolgens anticipeert de rechter op de kritiek dat zijn argument niet toereikend is. Mevrouw Been is weliswaar niet onmachtig of onbereid bestellingen te sjouwen, maar klanten zouden daar verbaasd of geërgerd op kunnen reageren. De rechter laat zien dat die tegenwerping onaanvaardbaar is. Ook hier bestaat een nevenschikkend verband tussen het pro-argument van de rechter en de verwerping van het contra-argument.
Schema 4
| |||||||||||||||
[pagina 91]
| |||||||||||||||
In plaats van het contra-argument te ontkrachten, kan de rechter het contra-argument ook erkennen. De rechter noemt een tegenwerping, maar houdt vol dat zijn standpunt verdedigbaar is. Hij bekritiseert in zo'n geval niet de propositionele inhoud van de tegenwerping, maar de rechtvaardigingspotentie ervan wordt onvoldoende geacht omdat de tegenwerping irrelevant is of ontoereikend is.
In het volgende voorbeeld gaat het om een geschil tussen een werkgever en twee van zijn werknemers die ontslag hebben genomen en in dienst zullen treden bij een concurrent van de werkgever. (...) Het is onvermijdelijk dat een bedrijf er nadeel van ondervindt indien gewaardeerde werknemers ontslag nemen, zeker indien dit vertrek bovendien betekent dat zij in dienst treden van een concurrent. Dit staat echter niet in de weg aan de vrijheid van werknemers aldus te handelen en opgedane kennis en ervaring in dienst te stellen van een concurrent. Er is in het algemeen geen verplichting voor de werknemer in een dergelijk geval eerst overleg te plegen met de eigen werkgever. In de onderhavige zaak doen zich geen bijzonderheden voor waardoor dit uitzondering zou leiden. Niet gezegd kan worden dat De Jong en Fischer onrechtmatig hebben gehandeld. (...) De rechter stelt zich op het standpunt dat niet gezegd kan worden dat de twee werknemers onrechtmatig hebben gehandeld. Argumenten die hij hiervoor aanvoert zijn dat de werknemers de vrijheid hebben hun opgedane kennis en ervaring in dienst te stellen van de concurrent, er in het algemeen geen verplichting is om eerst met de werkgever te overleggen en er in dit geval geen uitzonderingen zijn waardoor dit wel zou moeten. Ten aanzien van de tegenwerping dat een bedrijf er nadeel van ondervindt wanneer werknemers ontslag nemen en in dienst treden bij de concurrent, onderkent de rechter de propositionele inhoud maar niet de rechtvaardigingspotentie.
Schema 5
| |||||||||||||||
[pagina 92]
| |||||||||||||||
4 ConclusieIn het voorgaande heb ik geprobeerd te laten zien hoe de reactie van de rechter op de argumentatie van procespartijen deel uit kan maken van de motivering van een rechterlijke beslissing. Door een nauwkeuriger analyse te geven van het soort tegenwerpingen en de verschillende manieren waarop die tegenwerpingen vervolgens verworpen kunnen worden, kan beter inzicht verkregen worden in de structuur van de argumentatie van de rechter. In gevallen waarin de rechter zijn beslissing rechtvaardigt met minimaal één argument en minimaal één contra-argument verwerpt, is de argumentatie complex. De samenhang tussen de argumenten is nevenschikkend omdat de verwerping van het contra-argument geen zelfstandige ondersteuning kan zijn voor het standpunt. De complexiteit van de argumentatie wordt vergroot wanneer het contra-argument beargumenteerd verworpen wordt. Die argumentatie kan zowel nevenschikkend als meervoudig zijn. Aan rechterlijke uitspraken wordt de eis gesteld dat daarin de rechterlijke beslissing tegenover procespartijen, rechtswetenschappers, belanghebbenden e.a. wordt gerechtvaardigd, opdat de beslissing en de motivering kritisch kunnen worden beoordeeld. Franken (1982:457) benadrukt de noodzaak om uitgebreid te motiveren. Toverformules overtuigen volgens hem niet, omdat de burger de rechter dan niet kan narekenen. Door anderen, zoals bijvoorbeeld Henket (1993: 353, 365), wordt het vermoeden geuit dat de argumentatieverwachtingen van justitiabelen steeds minder groot worden. Los van de vraag of dat vermoeden juist is, is duidelijk dat wanneer de rechter expliciet ingaat op tegenwerpingen van de procespartijen de rechter beter ‘nagerekend’ kan worden. | |||||||||||||||
Bibliografie
| |||||||||||||||
[pagina 93]
| |||||||||||||||
|
|