| |
| |
| |
Bibliografie ‘Argumentatietheorie’ 1992 E.T. Feteris, R. Grootendorst en P. Houtlosser
Verantwoording
In deze bibliografie wordt een overzicht gegeven van publikaties over argumentatie die in 1992 zijn verschenen (boeken, boek-besprekingen en tijdschriftartikelen). Op-genomen worden theoretische beschouwingen, verslagen van empirisch onderzoek en praktisch gerichte publikaties. Bij de samenstelling is gebruik gemaakt van boe-kaankondigingen, periodiek verschijnende Bibliografieën en tijdschriften waarin regelmatig artikelen over argumentatie worden gepubliceerd. Om een zo groot moge-lijk aantal titels te kunnen opnemen, zijn de annotaties beknopt gehouden.
Er is naar gestreefd de Bibliografie zo compleet mogelijk te maken. Wie ervan verzekerd wil zijn dat er in toekomstige Bibliografieën geen eigen publikaties over argumentatie ontbreken, wordt verzocht per titel een volledige titelbeschrijving plus een korte annotatie, indien mogelijk vergezeld van een origineel exemplaar of een overdruk, te sturen aan p. Houtlosser, Instituut voor Neerlandistiek, Spuistraat 134, 1012 VB Amsterdam.
Gebruikte afkortingen
AA |
Argumentation and Advocacy |
ARG |
Argumentation |
IL |
Informal Logic |
PhRh |
Philosophy and Rhetoric |
TvT |
Tijdschrift voor Taalbeheersing |
* Met een asterisk aangeduide auteurs zijn ook afzonderlijk opgenomen. |
| |
Adler, Jonathan E. 1992
‘Even-arguments, explanatory gaps, and pragmatic scales’. In: PhRh, vol. 25, no. 1, p. 22-44.
De auteur onderzoekt wat de argumentatieve waarde is van het Engelse bijwoord ‘even’ en waarom argumenten waarin ‘even’ wordt ge-bruikt zo sterk zijn.
| |
Allen, Mike en Nancy Burrell 1992
‘Evaluating the believability of sequential arguments’. In: AA, vol. 28, no. 3, p. 135-144.
De auteurs gaan na waarom sequentiële causale argumentatie die technisch correct is, toch niet altijd overtuigend is. Hun onderzoek wijst uit dat luisteraars de rechtvaardigende kracht van argumentatie niet verbinden met de structuur ervan, maar met de inhoud van de premissen en de mate waarin die inhoud overeenkomt met hun eigen opvattingen.
| |
Apothéloz, Denis, Pierre-Yves Brandt en Gustavo Quiroz 1992
‘Champs et effets de la négation argumentative: contreargumentation et mise en cause’. In: ARG, vol. 6, no. 1, p. 99-113.
De auteurs onderscheiden twee typen argumentatieve negatie. Met het eerste type wordt tegen- argumentatie gegeven. Met het tweede type, dat zij pseudo-argumentatie noemen, wordt een argument van de proponent in twijfel getrokken. De auteurs onderscheiden vier soorten tegen-argumentatie en verschaffen criteria om tegen-argumentatie en pseudo-argumentatie te identificeren.
| |
Barnet, Sylvan en Hugo Bedau 1992
Current issues and enduring questions. A guide to critical thinking and argument, with readings. Boston: St. Martin's/Bed-ford Books.
In dit leerboek wordt een inleiding gegeven op ‘Critical thinking’ en argumentatie. Verschillende typen teksten worden geanalyseerd.
| |
| |
| |
Baron, Jonathan 1992
IL, vol. 14, no. 1, p. 59-67.
Bespreking van Deanna Kuhn, The skills of argument, Cambridge: Cambridge University Press 1991.
| |
Bayraktaroglu, Arin 1992
‘Disagreement in Turkish troubles-talk’. In: Text, vol. 12, no. 3, p. 317-342.
De auteur betoogt dat het uiten van onenigheid een van de manieren is om gezichtsbedreiging in discussies te reduceren. Hij illustreert deze stelling aan de hand van Turkse probleem-conversaties.
| |
Benitez, Eugenio 1992
‘Argument, rhetoric, and philosophical method: Plato's Protagoras’. In: PhRh, vol. 25, no. 3, p. 222-252.
De auteur gaat vanuit een retorisch perspectief na hoe Plato in diens Protagoras Socrates verdedigt tegen de beschuldiging van sofisme en daarmee de voorwaarden voor ethische argumentatie verheldert.
| |
Benjamin, James 1992
PhRh, vol. 25, no. 1, p. 79-82.
Bespreking van Douglas N. Walton, Question-reply argumentation. New York: Greenwood Press 1989.
| |
Benoit, Pamela J. (gastred.) 1992
‘Interpersonal argument’. AA, vol. 29, no. 2, p. 39-104.
Themanummer over interpersoonlijke argumentatie met een inleiding van P.J. Benoit en bijdragen van N.J. Legge*, R.A. Sprott*, J. Meyer* en S.L. Brinson*.
| |
Benoit, William L., Dale Hample en Pa-mela J. Benoit (red.) 1992
Readings in argumentation. Berlijn/New York: Foris Publications.
In deze bundel zijn eerder gepubliceerde artikelen bijeengebracht die toonaangevend zijn geweest in de ontwikkeling van de argumentatie-theorie. Het boek bevat 37 artikelen die rond vijf thema's zijn gegroepeerd. Het eerste hoofdstuk is een algemeen hoofdstuk over de bestudering van argumentatie en bevat bijdragen van B.E. Gronbeck en w. Brockriede. Het tweede hoofd-stuk heeft de context van argumentatie als thema en bevat bijdragen van W.L. Benoit, w. Brockriede. D. O'Keefe, D. Hample, J.w. Wenzel, D. Ehninger, P.J. Benoit en R. Trapp. Het derde hoofdstuk, over vorm en inhoud van argumentatie, bevat bijdragen van D. Hample, C.A. Willard, B.R. Burleson, c.w. Kneupper, R.E. McKerrow, w. Ulrich en J.A. Blair. Het vierde hoofdstuk, over de fundering van argumentatie, bevat bijdragen van K.R. Wallace, J.W. Wenzel, D. Zarefsky, c. A. Willard en R.c. Rowland. Het vijfde en laatste hoofdstuk heeft argumentatie en menselijke ervaring als thema en bevat bijdragen van s. Jackson, R.E. McKerrow, W.L. Benoit, B.R. Burleson, F.H. van Eemeren, R. Grootendorst, s. Jacobs, P.J. Benoit, D.J. Canary & A.L. Sillars en D. Gouran.
| |
Bitzer, Lloyd F. 1992
‘Whately's distinction between inierring and proving’. In: PhRh, vol. 25, no. 4, p. 311-340.
De auteur betoogt dat aan Whately's retorica een onderscheid tussen afleiden en bewijzen ten grondslag ligt. Eerst legt hij uit wat het onder-scheid inhoudt. Vervolgens schetst hij enkele implicaties ervan en kritiseert hij interpretaties van andere auteurs. Ten slotte geeft hij een oordeel over de waarde van het onderscheid.
| |
Blair, J. Anthony 1992
‘Premissary relevance’. In: ARG, vol. 6, no. 2, p. 203-217.
De auteur gaat in op het probleem van de relevantie van premissen. Argumentatie waarvan de premissen relevant zijn, bevat volgens de auteur een (al dan niet tot uitdrukking ge-brachte) conditionele propositie die de inferentie van de conclusie uit de overige premissen mogelijk maakt. De Aristotelische doctrine van de topoi of argumentatieschema's kan volgens hem van dienst zijn bij het identificeren van deze conditionele propositie.
| |
| |
| |
Bodéüs, R. 1992
‘Des raisons d'être d'une argumentation rhétorique selon Aristote’. In: ARG, vol. 6, no. 3, p. 297-305.
Doel van het artikel is vast te stellen waarom volgens Aristoteles soms retorische argumentatie moet worden gebruikt. In gevallen waarin om argumentatie wordt gevraagd, is retorische argumentatie volgens Aristoteles op morele gronden te prefereren boven stilzwijgen.
| |
Braet, A. 1992a
‘Cicero over de waarde van de retorische theorie voor de ideale redenaar’. In: TvT, jrg.14, nr. 2, p. 148-152.
De auteur bespreekt de opvatting van Cicero over de waarde van de retorische theorie voor de ideale redenaar. Eerst geeft hij het kader aan waarin Cicero die vraag plaatst. Vervolgens geeft hij aan welke retorische voorschriften volgens Cicero wel en welke niet waardevol zijn. Ten slotte spreekt de auteur zich uit over de waarde van een moderne retorische theorie voor hedendaagse sprekers.
| |
Braet, Antoine C. 1992b
‘Ethos, pathos and logos in Aristotle's rhetoric: a re-examination’. In: ARG, vol. 6, no. 3, p. 307-320.
De auteur bespreekt de status van logos, pathos en ethos in de aristotelische retorica. Logos moet volgens hem worden opgevat als enthymematische argumentatie met betrekking tot de ter discussie staande stelling. Ethos en pathos kunnen ook enthymemen vormen, maar alleen gerelateerd aan het ethos van de spreker of het pathos van het publiek. De auteur betoogt dat logos de voornaamste rol speelt in ideale discussiesituaties, maar dat pathos en ethos in de Aristoteles' tijd overheersten.
| |
Brassart, Dominique Guy 1992a
‘Negation, concession and refutation in counterargumentative composition by pu-pils from 8 to 12 years old and adults’. In: ARG, vol. 6, no. 1, p. 77-98.
In het eerste deel van het artikel definieert de auteur, onder meer uitgaande van Moeschlers inzichten over conversaties, de noties ‘concessie’, ‘refutatie’ en ‘negatie’. In het tweede deel analyseert hij de plaats en de rol van descriptieve negatie in teksten van 8-tot 12-jarigen. Hij schenkt daarbij aandacht aan enkele ‘contradictoire’ eigenschappen van negatie.
| |
Brassart, D.G. 1992b
‘Connecteurs, organisateurs textuels et connexité dans les textes argumentatifs écrits’. In: Recherches, Lille: AFEF, vol. 15, p. 69-86.
De auteur kritiseert de klassieke opvatting over de rol van connectieven in argumentatieve teksten. Hij betoogt dat connectieven bij het interpreteren van zulke teksten het de lezer niet gemakkelijk maken een coherente tekstrepresentatie te construeren en dat er bij adequate tekstproduktie minder van connectieven ge-bruik wordt gemaakt dan bij niet-adequate tekstproduktie. Hij geeft van deze verschijnse-len een theoretische verklaring.
| |
Brinson, Susan L. 1992
‘TV fights: women and men in interpersonal arguments on prime-time television dramas’. In: AA, vol. 29, no. 2, p. 89-104.
De auteur vergelijkt argumentatie tussen man-nen en vrouwen op de televisie en in alledaagse gesprekken. Hij komt tot de conclusie dat er weinig overeenkomsten zijn en dat de manier waarop mannen en vrouwen op de televisie met elkaar argumenteren meer bepaald wordt door de behoeften van het medium dan door de behoefte om realistisch te lijken.
| |
Callebaut, Bruno 1992
‘Une introduction - La négation: contreargumentation et contradiction. Travaux du Centre de Recherches Sémiologiques, 57. Universitéde Neuchâtel.’ In: ARG, vol. 6, no. 3, p. 355-356.
Inleiding op het themanummer over argumentatieve negatie van de reeks Travaux du Centre de Recherches Sémiologiques.
| |
| |
| |
Chase, Kenneth R. 1992
‘The challenge of avant-garde argument’. In: AA, vol. 29, no. 1, p. 16-31.
Avant-garde-argumentatie als antwoord op de vraag ‘Wat is argumentatie?’ laat volgens de auteur zien dat zowel de hedendaagse argumen-tatietheorieën als de hedendaagse argumentatieve praktijk niet meer dan institutionele en traditionele kanalen zijn om gedachten tot uiting te brengen. Wie zich met avant-gardeargumentatie bezighoudt, stelt volgens hem dan ook die traditionele kanalen ter discussie en ondermijnt de academische gebondenheid aan het fundamentalistische vooruitgangsidee.
| |
Coenen, H.G. 1992
‘La classification des exemples d'après Aristote (Rhétorique 2,20)’. In: ARG, vol. 6, no. 3, p. 321-336.
Volgens de auteur beschouwt Aristoteles alle voorbeelden van retorische argumentatie als inductief, terwijl hij binnen die voorbeelden toch verschillende categorieën onderscheidt. In het artikel tracht de auteur deze tegenstelling op te lossen.
| |
Cometti, Jean-Pierre (gastred.) 1992
‘Literature, rhetoric, and philosophy’ ARG, vol. 6, no. 3, p. 7-28.
Themanummer over literatuur, retorica en filo-sofie. Met een voorwoord van J.-P. Cometti (p. 375-376) en bijdragen van F. Nietzsche over retorica (p. 377-386) (in een vertaling van M. Charriëre), J.-P. Cometti over een poëtica van taalspelen (p. 387-401), J. Bessière over kritiek, retorica en communiceerbaarheid (p. 403-421), A. Kibédi Varga over onmogelijke interpretaties (p. 423-431), L. Rossetti over het raakpunt tussen filosofie en literatuur in Plato's dialogen (p. 433-443), A.G. Gargani over Thomas Bernards oneindige zinnen (p. 445-459) en V. Deshoulières over de metaforische representatie van het niet-representeerbare (p. 461-471).
| |
Dispaux, Gilbert 1992
‘Les trois visages du fanatisme: un essai sur les variétés logiques de la mentalité dictatoriale’. In: ARG, vol. 6, no. 1, p. 115-130.
De auteur betoogt dat elke appellerende bewering op vier manieren kan worden bestreden: men kan de normatieve dimensie ervan ter discussie stellen, de voorgestelde handeling, degene die de handeling moet uitvoeren en de tijdspanne waarbinnen die handeling moet worden uitgevoerd. Vervolgens beschrijft hij de eerste twee manieren in een formule.
| |
Eemeren, Frans H. van en Rob Grooten-dorst 1992a
Argumentation, communication and fallacies. Hillsdale: Lawrence Erlbaum.
In dit boek wordt de pragma-dialectische bena-dering van argumentatie en drogredenen uiteengezet. Na een inleiding waarin de pragma-dia-lectische uitgangspunten worden geformuleerd, presenteren de auteurs in het eerste deel een ideaalmodel van een kritische discussie. Zij geven aan hoe zo'n discussie gestructureerd en gefaseerd is en welke taalhandelingen erin worden uitgevoerd, en zij beschrijven de rol van verzwegen argumenten en de structuur van complexe argumentatie. In het tweede deel staat de beoordeling van argumentatie centraal. In dat deel worden drie argumentatieschema's geïntroduceerd die een adequate beoordeling van argumentatie mogelijk maken. Vervolgens worden tien regels voor het voeren van een kritische discussie gepresenteerd en worden de traditionele drogredenen geanalyseerd als over-treding van een of meer van die regels.
| |
Eemeren, F.H. van en R. Grootendorst 1992b
Dat heeft u mij niet horen zeggen! Amsterdam: Contact.
In dit populariserende boek wordt vanuit een pragma-dialectisch perspectief een overzicht gegeven van drogredenen in de politieke prak-tijk. Alle drogredenen worden met voorbeelden geïllustreerd.
| |
Eemeren, Frans H. van en Rob Grooten-dorst 1992c
‘Relevance reviewed: the case of argumentam ad hominem’. In: ARG, vol. 6, no. 2, p. 141-159.
| |
| |
Doel van het artikel is een conceptueel apparaat te verschaffen om de relevantie te kunnen vast-stellen van argumentatieve uitingen. De auteurs definiëren relevantie als een functionele, interactionele relatie tussen elementen in een discussie. Zij onderscheiden analytische rele-vantie van interpretatieve en evaluatieve rele-vantie en stellen een taxonomie voor waarin relevantie wordt onderverdeeld in object-rele-vantie, domein-relevantie en aspect-relevantie. Zij demonstreren de bruikbaarheid van deze indeling aan de hand van een voorbeeld van ad hominem-argumentatie.
| |
Eemeren, Frans H. van en Rob Grooten-dorst (gastred.) 1992
‘Relevance’. ARG, vol. 6, no. 2, p. 137-283.
Themanummer over relevantie met een inleiding van F.H. van Eemeren en R. Grootendorst (p. 137-139) en bijdragen van F.H. van Eemeren & R. Grootendorst*, s. Jacobs & s. Jackson*, c.w. Tindale*, J. Woods*, J.A. Blair*, J.B. Freeman*, D.N. Walton*, D. Hitchcock* en E.c.w. Krabbe*.
| |
Eemeren, Frans H. van, Rob Grooten-dorst, J. Anthony Blair en Charles A. Willard (red.) 1992
Argumentation illuminated. Amsterdam: SicSat.
Bundel met geselecteerde bijdragen aan de Second International Conference on Argumentation in Amsterdam in 1990, met een inleiding van de redacteuren. Het boek is onderverdeeld in vier hoofdstukken. Het eerste hoofdstuk bevat de drie key-note speeches waarmee de conferentiedagen werden ingeleid: Stephen Toulmin over de verhouding tussen logica, retorica en redeneren (p. 3-11), A.D. Leeman over de verhouding tussen retorica en argumentatie (p. 12-22) en John Woods over de studie van drogredenen (p. 23-48). Hoofdstuk twee bevat algemene argumentatietheoretische bijdragen van Robert T. Craig over praktische communicatietheorieën en de pragma-dialectische be-nadering van argumentatie in conversaties (p. 51-61), Maurice A. Finocchiaro over de asym-metrie tussen de theorie over en de praktijk van het argumenteren (p. 62-72), Inga B. Dolinina over veranderingen in wetenschappelijke paradigma's als onderwerp van de argumentatietheorie (p. 73-84), John Biro & Harvey Siegel over normativiteit, argumentatie en drogredentheorie (p. 85-103), Jonathan Berg over validiteit en rationaliteit (p. 104-112), Leo Groarke over deductivisme (113-121) en Dale Jacquette & Henry Johnstone jr. over zelf-verwijzing en oneindige regressie in filosofi-sche argumentatie (p. 122-130). Hoofdstuk drie bevat bijdragen met als thema de analyse van argumentatief taalgebruik van Douglas N. Walton over typen dialogen en drogredenen (p. 133-147), Ralph H. Johnson over de continuüm-hypothese en de implicaties daarvan voor de beoordeling van argumentatie (p. 148-158), Alec Fisher over de structuur van argumentatie (p. 159-171), Gustave Quiroz, Denis Apothéloz & Pierre-Yves Brandt over contra-argumentatie (p. 172-177), Manfred Kienpointner over de classificatie van argumentatie (p. 179-188), Henning Nølke over de semantische beperkingen van argumentatie (p. 189-200) en P.J. van den Hoven over de conceptuele vaagheid van argumentatief taalgebruik (p. 201-208). Het vierde hoofdstuk bevat empirisch georiënteerde bijdragen van I.M. Schlesinger over de onder-liggende vorm van argumentatie (p. 211-219), Judith K. Bowker & Robert Trapp over per-soonlijke en ideationele dimensies van argu-mentatie (p. 220-230), SonjaTirkkonen-Condit over het afleiden van relationele proposities in argumentatieve teksten (p. 231-242), Teun A. van Dijk over racisme en argumentatie (p. 243-259), Sally Jackson over virtuele standpunten in argumentatieve conversaties (p. 260-269), Scott Jacobs over argumentatie in ‘mediation’ (p. 270-280) en M.A. van Rees over probleem-oplossende en kritische discussies (p. 281-291).
| |
Ensink, T. 1992
TvT, jrg. l4, nr. 2, p. 153-159.
Bespreking van F.S. Jungslager, Standpunt en argumentatie. Een empirisch onderzoek naar leesstrategieën tijdens het leggen van een argumentatief verband, dissertatie Universiteit van Amsterdam 1991.
| |
| |
| |
Feteris, E.T. 1992a
‘Discussies in een juridisch perspectief: een pragma-dialectisch perspectief’. TvT, jrg.l4, nr. 1, p. 44-53.
In dit artikel worden juridische procedures en regels vergeleken met de pragma-dialectische regels voor de oplossing van geschillen en wordt ingegaan op de vraag welke specifiek juridische procedures en regels in een proces garanderen dat een geschil op een redelijke manier wordt beëindigd. Aan de hand van een pragma-dialectische analyse van de rol van de rechter in een civiel proces wordt beschreven op welke manier de rechter ertoe bijdraagt dat een geschil in overeenstemming met algemene ei-sen voor een redelijke discussie kan worden opgelost.
| |
Feteris, E.T. 1992b
ARG, vol. 6, no. 1, p. 131-135.
Bespreking van Robert Alexy, A theory of legal argumentation. The theory of rational discourse as theory of legal justification, Oxford University Press, Oxford, 1989 (Vertaling van: Theorie der juristischen Argumentation. Die Theorie des rationalen Diskurses als Theorie der juristischen Begrundung, Suhrkamp, Frankfurt am Main 1978, vertaald door Neil MacCormick en Ruth Adler.)
| |
Feteris, E.T., R. Grootendorst en p. Houtlosser 1992
‘Bibliografie Argumentatietheorie 1990’. In: TvT, jrg. 14, nr. 4, p. 301-316.
Geannoteerde alfabetische Bibliografie van ar-tikelen en boeken over argumentatie die in 1990 zijn gepubliceerd. De Bibliografie bevat 79 titels.
| |
Freeman, James B. 1992
‘Relevance, warrants, backing, inductive support’. In: ARG, vol. 6, no. 2, p. 219-235.
De auteur brengt relevantie in verband met inferentie-conventies in de zin van Peirce's ‘principles’ enToulmins ‘warrants’.Relevantie is volgens de auteur de relatie tussen twee uitspraken en een verzameling afleidingsregels, die, om normatief adequaat te zijn, afdoende moet zijn ondersteund. Met behulp van LJ. Cohens notie ‘inductieve ondersteuning’ geeft de auteur vervolgens aan waaruit een adequate ondersteuning kan bestaan.
| |
Gasser, James 1992
‘Argumentative aspects of indirect proof’. In: ARG, vol. 6, no 1, p. 41-49.
De auteur betoogt dat indirect bewijs in het traditionele paradigma als minder adequaat wordt beschouwd omdat het slechts laat zien dat de conclusie waar is, maar niet waarom. Hij geeft aan hoe in een indirect bewijs gebruik wordt gemaakt van logische principes, zoals het principe van de uitgesloten derde en het prin-cipe van non-contradictie.
| |
Goodwin, David 1992
‘The dialectic of second-order distinctions: the structure of arguments about fallacies’. In: IL, vol. 14, no. 1, p. 11-22.
De auteur ontwikkelt een dialectische theorie over het onderscheid tussen goede argumentatie en drogredenen. Eerst bespreekt hij inzichten van Rescher en van Perelman. Vervolgens past hij zijn theorie toe op Aristoteles' onderschei-dingen in De sophisticis elenchis. Ten slotte laat hij zien hoe tweede-orde-onderscheidingen de argumenten tegen Aristoteles’ onderscheidin-gen ondersteunen.
| |
Govier, Trudy 1992
Bespreking van Robert Maier (red.), Norms in argumentation. Proceedings of the Conference on Norms 1988, Dordrecht: Foris Publications 1989.
| |
Hample, Dale en Judith M. Dallinger 1992
‘The use of multiple goals in cognitive editing of arguments’. In: AA, vol. 28, no. 3, p. 109-122.
In dit artikel wordt een factor-analyse gegeven van criteria om argumentatie te genereren. De criteria blijken op drie dimensies betrekking te hebben: effectiviteit, persoonsgerichte issues en discussiecompetentie. Deze dimensies wor-den door de auteurs beschouwd als interactio-nele doelen.
| |
| |
| |
Hasian, Marouf jr. en Earl Croasmun 1992
‘The legitimizing function of judicial rhetoric in the eugenics controversy’. In: AA, vol. 28, no. 3, p. 123-134.
De auteurs gaan na in hoeverre het rechterlijk beleid wordt beïnvloed door de maatschappe-lijke discussie. Als materiaal gebruiken zij de Amerikaanse discussie over eugenetica in de jaren '20
| |
Henket, Maarten 1992
‘On the logical analysis of judicial decisions’. International Journal for the Semiotics of Law, vol. 5, no. 14, p. 153-164.
De auteur betoogt dat de materiële implicatie ten onrechte beschouwd wordt als de logische standaardinterpretatie van rechtsregels en prin-cipes en dat de modus ponens verworpen moet worden als standaardvorm voor het juridisch redeneren, omdat veel juridische redeneringen hierdoor als ongeldig worden verworpen. Hij pleit ervoor juridische redeneringen in bepaalde contexten te analyseren als een equivalentie of een replicatie.
| |
Herbig, Albert F. 1992
‘Sie argumentieren doch scheinheilig!’ Sprach-und sprechwissenschaftliche Aspekte einer Stilistikdes Argumentierens. Arbeiten zur Diskurs und Stil. Bd. 2. Bern: Verlag Peter Lang.
In dit boek wordt een stilistiek van het argumenteren ontwikkeld. In het eerste, theoretische deel worden bouwstenen voor een taal- en tekst-wetenschappelijke argumentatietheorie aange-dragen en wordt op basis van een pragmatische stilistiek een beschrijvingsmethode voor argumentatief taalgebruik ontwikkeld. In het tweede, empirische deel wordt deze stilistische methode toegepast en getoetst in een analyse van een aantal teksten.
| |
Hitchcock, David 1992
‘Relevance’. In: ARG, vol. 6, no. 2, p. 251-270.
De auteur definieert relevantie als een driezij-dige relatie tussen een item, een doel en een situatie. Aan de hand van deze definitie laat hij zien wat causale relevantie en epistemische relevantie inhouden. Hij demonstreert zijn in-zichten aan de drogreden ad verecundiam.
| |
Hoeken, H. en R. Anderiesse 1992
‘Het effect van de positie van retorische vragen op de overtuigingskracht van een persuasieve tekst’. In: TvT, jrg. 14, nr. 4, p. 257-269.
Uitgangspunt van dit onderzoek is de stelling dat retorische vragen levendiger en daardoor overtuigender zijn dan stellingen. Die grotere overtuigingskracht zou zowel worden ver-klaard met het stimulansmodel als met het oordeelmodel. Om te onderzoeken welk model de juiste voorspelling doet, werd proefpersonen een tekst voorgelegd over vitaminegebruik. Deze tekst werd voorafgegaan of gevolgd door een stelling of een vraag. De attitude werd gemeten na het lezen van de tekst of na het lezen van alleen de vragen of stellingen. Teksten die werden voorafgegaan door vragen, werden inderdaad als levendiger beoordeeld dan teksten voorafgegaan door stellingen. De attitude-re-sultaten zijn volgens de auteurs in overeenstemming met het oordeelmodel.
| |
Hutchby, Ian 1992
‘Confrontation talk: aspects of ‘interruption’ in argument sequences on talk radio’. In: Text, vol. 12, no. 3, p. 343-371.
De auteur onderzoekt interrupties in argumentatieve sequenties in talkshows op de radio. Hij betoogt dat de sequentiële en morele dimensies van interrupties samenhangen met het confrontatieve karakter van gespreksonderdelen en dat interrupties de topicale lijn van een gespreks-bijdrage niet verstoren. Ten slotte demonstreert hij de institutionaliteit van bepaalde typen interrupties.
| |
Jacobs, Scott en Sally Jackson 1992
‘Relevance and digressions in argumentative discussion: a pragmatic approach’. In: ARG, vol. 6, no. 2, p. 161-176.
De auteurs vatten uitweidingen in argumentatieve discussies op als vormen van irrelevantie. | |
| |
Op grond van onderzoek naar uitweidingen stellen zij dat informatieve relevantie moet worden onderscheiden van pragmatische relevantie, dat pragmatische irrelevantie in samen-werking tussen gesprekspartners wordt be-werkstelligd, dat pragmatische irrelevantie betrekking kan hebben op het verband tussen wat gezegd is en het afwijkend gebruik van informatie daarover, en dat pragmatische relevantie tot stand wordt gebracht door middel van communicatief handelen.
| |
Jacquette, Dale 1992
‘Contradiction’. In: PhRh, vol. 25, no. 4, p. 365-390.
De auteur betoogt dat echte contradicties waar-schijnlijk veel minder voorkomen dan over het algemeen wordt verondersteld. Om contradicties beter te kunnen analyseren en begrijpen, classificeert hij ze in een taxonomie van filoso-fisch en retorisch bruikbare eenheden en legt hij uit wat de implicaties van contradicties zijn in alledaags en filosofisch denken en spreken.
| |
Jensen, J. Vernon 1992
‘Values and practices in Asian argumentation’. In: AA, vol. 28, no. 4, p. 153-166.
De auteur bespreekt vijf Aziatische waarden en geeft een overzicht van vijf dominante manieren waarop in Azië wordt geargumenteerd. Vervolgens geeft hij aan wat de rol is van het debat in seculiere en geestelijke contexten in Azië door de eeuwen heen.
| |
Johnson, Ralph H. en J. Anthony Blair (red.) 1992
‘Special issue on Reseller's work in argumentation’. IL, vol. 14, no. 1, p. 1-58.
Themanummer over Reschers bijdrage aan de ontwikkeling van de argumentatietheorie. Met een inleiding van R.H. Johnson en J.A. Blair (p. 1-4) en bijdragen van B. Brown over rationele inconsistentie en het redeneren (p. 5-10), D. Goodwin*, H. Siegel*, D. Walton* en N. Rescher*.
| |
Kienpointner, Manfred 1992a
Alltagslogik. Struktur und Funktion von Argumentationsmustern. Problemata 126. Stuttgart-Bad Cannstatt: Friedrich From-mann Verlag/Günther Holzboog.
Doel van dit boek is een alomvattende typologie van alledaagse argumentatie te verschaffen. In het eerste hoofdstuk wordt een model van argu-mentatie uiteengezet. In het tweede hoofdstuk wordt vervolgens de typologie gepresenteerd, beargumenteerd en empirisch verantwoord. Het boek wordt afgesloten met een overzicht van de toepassingsmogelijkheden van de typologie.
| |
Kienpointner, Manfred 1992b
ARG, vol. 6, no. 3, p. 357-360.
Bespreking van Josef Kopperschmidt, Methodik der Argumentationsanalyse, Stuttgart/Bad Canstatt: Frommann-Holzboog 1989?
| |
Kim, Myong Soon 1992
‘Deux types d'emploi de seulement’. In: Travaux de Linguistique, vol. 24, p. 21-34.
De auteur onderscheidt twee gebruikswijzen van het Franse bijwoord seulement: exclusief en argumentatief. Eerst licht hij deze twee gebruikswijzen toe. Vervolgens legt hij de basis voor een semantische beschrijving.
| |
Kloosterhuis, Harm en José Plug (red.) 1992
Het redelijke debat. Argumentatie in recht, politiek en maatschappelijke discussies. Bloemendaal: Waterland van Wezel.
In deze bundel wordt een overzicht gegeven van de gezichtspunten en analyses van specialisten die zich bezighouden met de argumentatieleer en de retorica. De bundel wordt ingeleid door H. Kloosterhuis en J. Plug en bevat bijdragen over klassieke retorica van A. Braet en A.D. Leeman, over politieke en maatschappelijke discussies van R. Grootendorst, A.R. Edwards en P.J. Schellens en over juridische discussies van w. J. Witteveen, Th. Holterman en E.T. Feteris.
| |
Klumpp, James F. (gastred.) 1992
‘Bringing public voices to individual speaking events’. In: AA, vol. 28, no. 4, p. 167-199.
| |
| |
Themanummer over de relevantie van de notie ‘publiek’ voor argumentatieve toespraken. Met een inleiding van J.F. Klumpp (p. 167) en bij-dragen van J. Kay, T.A. Borchers & S.L. Wil-liams over de rol van humor in communicatieve situaties (p. 168-177), Roger C. Aden over de relevantie van retorische keuzen in presidents-toespraken voor retorische keuzen in het algemeen (p. 178-184), C.T. Preston jr. over het gebruik van metaforen in sexe-discussies (p. 185-191) en K.A. Dean over technieken om het publiek aan zich te binden (p. 192-199).
| |
Koetsenruijter, W. 1992
‘Modificaties van ‘twijfel’ als aanwijzing voor de typering van meningsverschillen’. In: TvT, jrg. 14, nr. 2, p. 122-135.
In dit artikel wordt verslag gedaan van empi-risch onderzoek naar de typering van menings-verschillen. Met behulp van pencil-and-papertests is nagegaan in hoeverre taalgebruikers zich bij de interpretatie van een meningsverschil laten beïnvloeden door de illocutionaire kracht van de uiting waarmee een standpunt in twijfel wordt getrokken. Uit de resultaten blijkt dat meningsverschillen waarbij het standpunt sterk in twijfel wordt getrokken vaker als een gemengd geschil worden opgevat dan menings-verschillen waarbij het standpunt verzwakt in twijfel wordt getrokken.
| |
Kopperschmidt, Josef 1992
‘Argumentation als Sprachspiel der Vernunft. Oder: Ein versuch, J. Habermas’ ‘Theorie des kommunikativen Handelns’ argumentationstheoretisch zu beerben’. In: Germanistische Linguistik, vol. 112-113, p. 13-43.
De auteur beschrijft de functie van argumentatie als middel voor het oplossen van coördinatie-problemen in het maatschappelijk handelen. Hij gaat daarbij uit van Habermas' theorie van het communicatieve handelen.
| |
Krabbe, Erik C.W. 1992a
‘So what? Profiles for relevance criticism in persuasion dialogues’. In: ARG, vol. 6, no. 2, p. 271-283.
De auteur bespreekt verschillende typen kritiek op de relevantie van uitingen in dialogen. In het eerste deel van het artikel perkt hij het object van relevantiekritiek stapsgewijs in. In het tweede deel betoogt hij dat deze ingeperkte relevantie-kritiek alleen adequaat kan worden bestudeerd met behulp van een gecompliceerd en gelaagd dialoogsysteem, maar dat daaraan voorafgaand het profileren van verschillende dialogen als voorwerk kan dienen. Dit laatste demonstreert hij met behulp van een voorbeeld.
| |
Krabbe, E.C.W. 1992b
ARG, vol. 6, no. 3, p. 368-373.
Bespreking van Douglas N. Walton, Informal logic. A handbook for critical argumentation, Cambridge: Cambridge University Press 1989.
| |
Krabbe, Erik C.W. 1992c
ARG, vol. 6, no. 4, p. 475-479.
Bespreking van John Woods and Douglas Walton, Fallacies. Selected papers 1972-1982, Dordrecht/Providence: Foris Publications 1989.
| |
Legge, Nancy J. 1992
‘“What did you mean by that?”: The functions of perceptions in interpersonal argument’. In: AA, vol. 29, no. 2, p. 41-60.
De auteur betoogt dat het voor een goed begrip van het verschil tussen ‘making an argument’ en ‘having an argument’ noodzakelijk is de percepties van de participanten in de overwegingen te betrekken. Daartoe worden in het artikel, uitgaande van de ‘Interpersonele Perceptie-methodologie’ van Laing, Phillipson en Lee, verschillende functies van percepties gearticuleerd.
| |
Lueken, G.-L. 1992
Inkommensurabilitat als Problem rationalen Argumentierens. Stuttgart: F. From-mann Verlag.
In dit boek wordt betoogd dat het incommensu-rabiliteits-probleem geen bedreiging vormt voor de rationaliteit van het wetenschappelijk argumenteren. In hoofdstuk 1 worden het in-commensurabiliteitsbegrip en de incommensu- | |
| |
rabiliteitsthese in de wetenschappelijke discussie besproken. In hoofdstuk 2 wordt nagegaan in hoeverre incommensurabiliteit een rationali-teitsprobleem vormt. In hoofdstuk 3 wordt be-sproken hoe argumentatie mogelijk is tussen proponenten van incommensurabele posities. In hoofdstuk 4 wordt incommensurabiliteit be-handeld met betrekking tot het nemen van be-slissingen.
| |
Lundquist, Lita 1992
ARG, vol. 6, no. 4, p. 484-488.
Bespreking van Alain Lempereur (red.), L'argumentation Colloque de Cerisy, Liège: Mardaga 1991.
| |
MacCormick, Neil 1992
‘Legal deduction, legal predicates and expert systems’. In: International Journal for the Semiotics of Law, vol. 5, no. 14, p. 181-202.
De auteur betoogt dat juridische redeneringen heel goed als deductief geldige redeneringen gereconstrueerd kunnen worden en daarom ook gebruikt kunnen worden bij expert systems. Hij laat zien hoe juridische redeneringen gerecon-strueerd kunnen worden met behulp van de predikaatlogica.
| |
McKerrow, Raymie 1992
AA, vol. 28, no. 3, p. 147-149.
Bespreking van Herbert w. Simons (red.), The rhetorical turn: invention and persuasion in the conduct of inquiry, Chicago: Chicago University Press 1990.
| |
Meyer, Jasna 1992
‘The collaborative development of power in children's arguments’. In: AA, vol. 29, no. 2, p. 77-88.
De auteur bespreekt de strategieën die kinderen gebruiken om in argumentatie gezag en dominantie tot stand te brengen. Met behulp van een gedetailleerde conflict-analyse wordt nagegaan hoe kinderen sociale controle uitoefenen. De resultaten wijzen uit dat gezag in samenwerking tot stand wordt gebracht, dat de kinderen hun status verkrijgen of verliezen op grond van hun interactionele zetten en dat de kinderen verschillende strategieën tot hun beschikking hebben om gezag te verkrijgen.
| |
Miéville, Denis (gastred.) 1992
‘Negation’. ARG, vol. 6, no. 1, p. 1-130.
Themanummer over negatie met een inleiding van D. Miéville (p. 1-6) en bijdragen van M.-J. Borel over antropologische objecten en negatie (p. 7-27), G. Vignaux*, J. Gasser*, J. Moeschler*, D.G. Brassart*, D. Apothéloz, p.- Y. Brandt & G. Quiroz* en G. Dispaux*.
| |
Moeschler, Jacques 1992
‘The pragmatic aspects of linguistic negation: act, argumentation and pragmatic inference’. In: ARG, vol. 6, no' 1, p. 51-76.
Doel van het artikel is een verklaring te geven van de pragmatische aspecten van linguïstische negatie. Na een kort overzicht van de klassieke benaderingen, wordt negatie geplaatst in het kader van de relevantietheorie van Wilson en Sperber. In dat kader wordt de relevantie be-sproken van uitingen waarin een negatie wordt gebruikt en wordt een afleidingsschema voor-gesteld voor de voornaamste typen negatie.
| |
Plebe, Armando 1992
‘La rhétorique Aristotelicienne comme ‘Logique orale’’. In: ARG, vol. 6, no. 3, p. 349-354.
De auteur spreekt de verschillen tussen mondelinge en schriftelijke argumentatie. Hij betoogt dat in mondelinge argumentatie bepaalde premissen of conclusies voor de luisteraar als maximes fungeren en dat mondelinge argumentatie complementair is aan dialectische argumentatie.
| |
Pollock, John L. 1992
‘How to reason defeasibly’. In: Artificial Intelligence, vol. 57, p. 1-42.
De auteur beschrijft de constructie van een model van een ‘general-purpose defeasible reasoner’. Hij gaat daarbij uit van een op argumentatie gebaseerde opvatting van ‘defeasible reasoning’.
| |
| |
| |
Poster, Carol 1992
‘A historicist recontextualization of the enthymeme’. In: Rhetoric Society Quarterly, vol. 22, no. 2, p. 1-24.
De auteur onderzoekt de geschiedenis van de, vaak tegengestelde, betekenissen van de term ‘enthymeem’. Zij stelt dat die betekenissen, en die van retorische termen in het algemeen, niet vastgelegd zijn, maar door de discursieve prak-tijken van een bepaalde cultuur worden bepaald en daarmee een methode verschaffen om die praktijk te analyseren.
| |
Raccah, Pierre-Yves 1992
‘Quelques remarques sur la sémantique linguistique et la construction du sens’. In: Travaux de Linguistique et Philologie, vol. 30, p. 69-81.
In dit artikel presenteert de auteur een des-criptief kader waarin zinsbetekenis wordt opgevat als een verzameling instructies voor de luisteraar. Hij beschrijft de achterliggende semantische en argumentatietheoretische inzichten van Ducrot en Anscombre en toont aan dat daarmee een adequate verantwoording kan worden gegeven van expertise-kwesties.
| |
Rees, M.A. van 1992
‘Rationaliteit in probleemoplossende discussies: een analytisch-empirisch onder-zoek’. In: TvT, jrg. 14, nr. 4, p. 270-293.
In dit artikel wordt een probleemoplossende discussie in een informeel gesprek geanaly-seerd. Daarbij staat de vraag centraal in hoeverre en in welke opzichten het verbale gedrag van deelnemers als rationeel kan worden beschouwd. Na een globale analyse van het ver-loop van de discussie wordt eerst een beschrijving gegeven van het verbale gedrag van de deelnemers. Dit gedrag wordt gerelateerd aan de interactionele mechanismen die kenmerkend zijn voor alledaagse conversaties. Vervolgens worden achtereenvolgens de communicatieve, de dialectische en de probleemoplossende ratio-naliteit van de discussie besproken.
| |
Rescher, Nicolas 1992
‘Response’. In: IL, vol. 14, no. 1, p. 53-58.
Reactie van Rescher op de artikelen van de auteurs in het themanummer over zijn werk.
| |
Ryan, Eugene 1992
‘Aristotle and the tradition of rhetorical argumentation’. In: ARG, vol. 6, no. 3, p. 291-296.
In het eerste deel van dit artikel betoogt de auteur dat argumentatie een centraal en essentieel onderdeel vormt van Aristoteles' Retorica. In het tweede deel laat hij zien dat het werk van verschillende andere auteurs binnen zijn eigen opvatting kan worden geplaatst.
| |
Ryan, Eugene (gastred.) 1992
‘Aristotle’. ARG, vol. 6, no. 3, p. 291-356.
Themanummer over Aristoteles met bijdragen van E. Ryan*, R. Bodéüs*, A.c. Braet*, H.G. Coenen*, N. Stroever* en A. Plebe*.
| |
Schellens, P.J. 1992
TvT, jrg.14, nr. 4, p. 328-332.
Bespreking van A. Edwards, Planning betwist. Communicatieve strategieën van boeren en natuurbeschermers in de ruilverkaveling Wommels, dissertatie Universiteit van Amsterdam 1991.
| |
Shi-Xu 1992
‘Argumentation, explanation, and social cognition’. In: Text, vol. 12, no. 2, p. 263-291.
De auteur presenteert een sociaal-cognitief model van argumentatief en explicatief taalge-bruik. Het model bestaat uit een aantal assump-ties en hypothesen voor het reconstrueren van socio-culturele attitudes en ideologieën in alle-daagse argumentaties en explicaties. De auteur betoogt dat aan argumentatie en explicatie sociale representaties ten grondslag liggen en dat zijn model het mogelijk maakt die representaties te identificeren. Hij demonstreert dit met behulp van gegevens uit interviews met Chinese Nederlanders.
| |
Siegel, Harvey 1992
‘Rescher on the justification of rationality’. In: IL, vol. 14, no. 1, p. 23-31.
| |
| |
De auteur kritiseert Reschers opvatting over rationaliteit. Eerst legt hij uit welk filosofisch probleem Rescher probeert op te lossen en hoe hij dit doet. Vervolgens betoogt hij dat Rescher zijn oplossing ten onrechte als pragmatisch kwalificeert.
| |
Slot, P. 1992
‘Hoe kan je dat nou doen? De reconstructie van retorische vragen’. In: TvT, jrg.14, nr. 1, p. 1-16.
In dit artikel wordt besproken hoe retorische vragen die in argumentatieve discussies de functie hebben van beweerder, op een verant-woorde wijze gereconstrueerd kunnen worden. Aan de hand van pragmatische en argumentatie-theoretische inzichten wordt aangegeven welke stappen gezet kunnen worden om retorische ja/ nee-vragen en w-vragen te identificeren en om de communicatieve strekking en propositionele inhoud van deze typen retorische vragen vast te stellen.
| |
Snoeck Henkemans, A.F. 1992
Analysing complex argumentation. The reconstruction of multiple and coordinatively compound argumentation in a critical discussion. Dissertatie Universiteit van Amsterdam. Amsterdam: SicSat.
Doel van deze studie is oplossingen aan te dragen voor problemen die zich bij de recon-structie van meervoudige en nevenschikkende argumentatie in betogen voordoen. De studie is in twee delen verdeeld. In deel 1 worden structurele en functionele opvattingen over argu-mentatiestructuren weergegeven en gekriti-seerd. Vervolgens worden meervoudige en nevenschikkende argumentatie vanuit een pragma-dialectisch gezichtspunt gekarakteri-seerd en wordt een geïntegreerd model van argumentatiestructuren gepresenteerd. In deel 2 worden drie soorten aanwijzingen gegeven om vast te stellen of de argumentatie een meervoudige of een nevenschikkende structuur heeft: pragmatische aanwijzingen in de verwoording van het standpunt, dialogische aanwijzingen in de verwijzingen naar kritiek en dialectische aanwijzingen in het uitgangspunt dat de prota-gonist geacht mag worden zich te houden aan de procedurele normen voor een kritische discussie.
| |
Sprott, Richard A. 1992
‘On giving reasons in verbal disputes: the development of justifying’. In: AA, vol. 29, no. 2, p. 61-76.
De auteur beschrijft de manier waarop kinderen van 1 tot 8 en van 6 tot 9 jaar hun uitingen recht-vaardigen. Hij concludeert dat er met betrek-king tot de rechtvaardigingen in theoretische argumentatie (over beweringen) weinig ont-wikkeling te bespeuren valt, terwijl dat bij rechtvaardigingen in praktische argumentatie (over plannen en bedoelingen) wel het geval is.
| |
Struever, Nancy 1992
‘Classical rhetorical topics and contemporary historical discourse’. In: ARG, vol. 6, no. 3, p. 337-347.
De auteur betoogt dat de pragmatische en prag-matistische dimensies van de hedendaagse we-tenschapsfilosofie licht kunnen werpen op de structuur van geschiedkundig onderzoek. De structuur van geschiedkundige teksten is volgens haar argumentatief en de strategieën die in zulke teksten worden gebruikt kunnen volgens haar het best worden beschreven met behulp van klassieke theorieën over retorica en topica.
| |
Tindale, Christopher W. 1992
‘Audiences, relevance, and cognitive environments’. In: ARG, vol. 6, no. 2, p. 177-188.
De auteur bespreekt de manier waarop volgens hem argumentatie relevant moet zijn voor een publiek. Hij maakt daarbij gebruik van Wilson en Sperbers notie ‘cognitiveenvironment’. Met behulp daarvan onderzoekt hij verschillende soorten publieksrelevantie en laat hij zien dat die notie tevens van dienst kan zijn bij het achterhalen van verzwegen argumenten.
| |
Vignaux, Georges 1992
‘From negation to ‘notion’: cognitive processes and argumentative strategies’. In: ARG, vol. 6, no. 1, p. 29-39.
| |
| |
In dit artikel wordt de ontkenning opgevat als een talige en cognitieve operatie. Met behulp van de Aristotelische logica van de Analytica Priora tracht de auteur een verantwoording te geven van de rol van negaties in argumentatieve strategieën.
| |
Voorde, Katrien van de 1992
‘De deux à trois mais: des approches d'Anscombre et Ducrot et de Blumenthal’. In: Travaux de Linguistique, vol. 24, p. 57-80.
De auteur confronteert de semantisch-pragmatische opvatting van Ducrot en Anscombre, waarin twee betekenissen aan het argumentatieve connectief mais worden toegekend, met de syntactisch-pragmatische opvatting van Blumenthal, waarin drie betekenissen worden onderscheiden.
| |
Walton, Douglas N. 1992a
Plausible argument in everyday conversation. Buffalo: SUNY Press.
In dit boek wordt argumentatie vanuit een functioneel perspectief bestudeerd in de context van dialogen. Een dialoog wordt door de auteur opgevat als een kader waarin twee partijen systematisch en doelgericht redeneren. Eerst onderscheidt hij verschillende typen dialogen en verschillende wijzen van redeneren. Vervolgens gaat hij na hoe redeneringen in elk van de verschillende typen dialogen worden gebruikt en welke drogredenen daarbij kunnen worden begaan.
| |
Walton, Douglas N. 1992b
Slippery slope arguments. Oxford: Oxford University Press.
Doel van dit boek is vast te stellen hoe ‘slippery slope’-redeneringen kunnen worden beoordeeld. In het eerste hoofdstuk schetst de auteur verschillende perspectieven op drogredenen in het algemeen en de slippery slope in het bijzonder. In de hoofdstukken 2 t/m 5 behandelt hij achtereenvolgens vier typen slippery slopes. In hoofdstuk 6 introduceert hij een dialectische analyse van de slippery slope. Het boek wordt afgesloten met een hoofdstuk praktische adviezen voor het herkennen en pareren van incorrecte slippery slopes.
| |
Walton, Douglas N. 1992c
The place of emotion in argument. Pennsylvania: The Pennsylvania State University Press.
De auteur betoogt in dit boek dat het legitiem kan zijn om in persuasieve dialogen te proberen een ander te overtuigen door een beroep te doen op emoties, maar dat er soms ook sprake kan zijn van een drogreden. In de eerste twee hoofdstukken zet hij algemene argumentatietheoretische en dialogische inzichten uiteen. In hoofdstuk 3 t/m 7 behandelt hij specifieke argumentaties waarmee een beroep op emoties wordt gedaan. In hoofdstuk 8 gaat hij in op de vraag wanneer met een beroep op emoties een drogreden wordt begaan.
| |
Walton, Douglas N. 1992d
‘Infallacious arguments from ignorance’. In: American Philosophical Quarterly, vol. 29, no. 4, p. 381-387.
De auteur gaat na in welke gevallen het argumentum ad ignorantiam geen drogreden is. Hij introduceert twee argumentatieschema's die de vorm van zulke argumentatie representeren en betoogt dat bij de beoordeling van die schema's de dialoogcontext moet worden betrokken.
| |
Walton, Douglas N. 1992e
‘Which of the fallacies are fallacies of relevance?’ In: ARG, vol. 6, no. 2, p. 237-250.
In dit artikel betoogt de auteur dat slechts vier van de achttien hoofddrogredenen als echte relevantiedrogredenen kunnen worden beschouwd.
| |
Walton, Douglas 1992f
‘Rules for plausible reasoning’. In: IL, vol. 14, no. 1, p. 33-51.
De auteur gaat na hoe Reschers regels voor ‘plausible reasoning’ en regels voor ‘confidence factors’ die in het onderzoek naar kunstmatige intelligentie zijn ontwikkeld, kunnen worden aangepast voor de toepassing op argumentatie waarbij het onderscheid tussen meervoudige en nevenschikkende argumentatie van belang is.
| |
| |
| |
Warnick, Barbara en Susan L. Kline 1992
‘The New Rhetoric's argument schemes: a rhetorical view of practical reasoning’. In: AA, vol. 29, no. 1, p. 1-15.
In dit artikel wordt onderzocht in hoeverre de argumentatieschema's van Perelman en Olbrechts-Tyteca een bijdrage kunnen leveren aan de analyse en beoordeling van argumentatie. Eerst wordt uitgelegd hoe de schema's werken en wordt op kritiek op de schema's gerea-geerd. Vervolgens worden de schema's toege-past bij de analyse van vijf paneldiscussies. De auteurs concluderen dat toepassing van de schema's een volledige en bruikbare analyse oplevert.
| |
Willard, Charles Arthur 1992a
‘A Perelman Festschrift’. In: AA, vol. 29, no. 1, p. 32-37.
Bespreking van Michel Meyer (red.), From metaphysics to rhetorics, Dordrecht: Kluwer 1989.
| |
Willard, Charles Arthur 1992b
ARG, vol. 6, no. 4, p. 473-475.
Bespreking van Herbert w. Simons (red.), The rhetorical turn: invention and persuasion in the conduct of inquiry, Chicago: Chicago University Press 1990.
| |
Wohlrapp, Harald 1992
ARG, vol. 6, no. 2, p. 285-287.
Bespreking van Christopher Lumer, Praktische Argumentationstheorie. Theoretische Grundlagen, praktische Begründung und Regeln wichtiger Argumentationsarten, Braunschweig: Vieweg 1990.
| |
Woods, John 1992a
‘Apocalyptic relevance’. In: ARG, vol. 6, no. 2, p. 189-202.
De auteur kritiseert de definitie die Wilson en Sperber van relevantie geven. Hij betoogt dat die definitie impliceert dat alles relevant is voor alles of niets voor niets.
| |
Woods, John 1992b
ARG, vol. 6, no. 2, p. 287-290.
Bespreking van John Burbidge, Within reason: a guide to non-deductive reasoning, Peterborough, Ont.:Broadview Press/New York: Lewiston 1990.
| |
Woods, John en Douglas N. Walton 1992
Critique de l'argumentation: logiques des sophismes ordinaires. Paris: Kimé.
Franse vertaling van Fallacies: Selected papers 1972-1982, Dordrecht: Foris Publications 1989.
| |
Zagacki, Kenneth s. en William Keith 1992
‘Rhetoric, topoi, and scientific revolutions’. In: PhRh, vol. 25, no. 1, p. 59-78.
De auteurs betogen dat de stadia in wetenschap-pelijke revoluties gepaard gaan met specifieke retorische eisen, die op hun beurt retorische topoi initiëren, die het proces van wetenschap-pelijke argumentatie en verandering vóórtbrengen. Eerst bespreken zij de wetenschappelijk-retorische topoi. Vervolgens illustreren ze de retorisch-topische dimensie van verschillende stadia in een revolutionaire transgressie.
|
|