Tijdschrift voor Taalbeheersing. Jaargang 15
(1993)– [tijdschrift] Tijdschrift voor Taalbeheersing– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 266]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De ‘text produced so far’ in het schrijfproces
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
1 InleidingIn The Philosophy of grammar uit 1924 schrijft Otto Jespersen: ‘Grammatical phenomena can and should be considered from various (...) points of view. Take the concord between (...) a subject and its verb (in number and person). The traditional grammarian of the old type states the rules and looks upon deviations as blunders, which he thinks himself justified in branding as illogical. The linguist psychologist finds out the reasons why the rule has been broken in this or that case: it may be that if the verb comes long after his subject, there is no more mental energy left to remember what was the number of the subject (...)’ (Jespersen 1924, p.345; onze cursiveringen). In dit citaat duidt Jespersen de getalsincongruentie niet alleen als een grammaticaal verschijnsel maar tevens als een taalpsychologisch relevant fenomeen. Hij wijst op de invloed van een tekstdeel dat al geproduceerd is, op de produktie een deel dat nog in de pijplijn zit. De spreker of schrijver moet zich het subjectgetal herinneren bij de produktie van de persoonsvorm. Dat kost ‘mental energy’, vooral als de persoonsvorm lang na het subject in de zin voorkomt. Bij ‘Tang’ moet men dan niet alleen denken aan de lineaire afstand tussen twee structureel afhankelijke zinselementen, maar ook aan het tijdsverloop tussen de momenten waarop deze elementen worden gerealiseerd. Het deel van de tekst dat al geproduceerd is, heet bij Flower & Hayes (1981) de ‘text produced so far’ (tpsf vanaf nu). De tpsf maakt deel uit van de ‘taakomgeving’, die Flower en Hayes in hun schrijfprocesmodelGa naar eind1 onderscheiden van het ‘lange-termijngeheugen van de schrijver’ en de echte ‘schrijfprocessen’. In hun opvatting is de tpsf één van de variabelen ‘buiten de huid van de schrijver’ die het schrijfproces beïnvloeden: ‘the task environment includes everything outside the writer's skin that influences the performance of the task. (...) Once writing has begun, the task environment also includes the text which the writer has produced so far. This text is a very important part of the task environment because the writer refers to it repeatedly during the process of composition’ (Hayes & Flower 1980, p. 12). Op welke wijze de tpsf het produktieproces nu precies beïnvloedt, wordt niet erg duidelijk uit het werk van Flower en Hayes, zoals weGa naar eind2 in paragraaf 2 zullen demonstreren. Onduidelijk blijft bijvoorbeeld op welke momenten in het schrijfproces de tpsf zijn werk doet en waarom schrijvers eigenlijk gebruik maken van de tpsf. Bovendien valt te | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 267]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
betwijfelen of de situering van de tpsf in de taakomgeving (dus buiten de huid van de schrijver) wel zo gelukkig is. In dit artikel zullen we de functie van de tpsf in tekstproduktieprocessen nader analyseren. Wij streven daarmee drie doelen na. Wij willen:
We hopen aannemelijk te maken dat de tpsf bij de tekstproduktie betrokken is als een mentale representatie die de schrijver online vormt en dus niet als een fysiek/statisch onderdeel van de taakomgeving. Daarnaast zullen aan de hand van enkele analyses van tekstproduktieprocessen laten zien hoe de invloed van de tpsf empirisch te traceren valt.Ga naar eind3 De opbouw van deze bijdrage is als volgt: om te beginnen (in paragraaf 2) bespreken we onderdelen van het werk van Flower en Hayes waarin de tpsf aan de orde is. In paragraaf 3 beschrijven we de methoden die wij hebben gebruikt om de invloed van de tpsf vast te kunnen stellen. Daarna (in paragraaf 4) analyseren we de invloed van de tpsf aan de hand van een aantal tekstproduktiefragmenten. We zullen ons hierbij - om nader uiteen te zetten redenen - beperken tot de invloed van de tpsf op het formuleerproces. We sluiten dit artikel af met voorlopige conclusies. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
2 De tpsf in het model van Flower en HayesOver de functie van de tpsf merken Flower en Hayes op: ‘(...) each word in the growing text determines and limits choices of what can come next. (...) When writing is incoherent, the text may have exerted too little influence; the writer may have failed to consolidate new ideas with earlier statements’ (Flower & Hayes 1981, p. 371). Dit is één van de twee functies die Flower en Hayes aan de tpsf toeschrijven. Geprodu-ceerde tekst bepaalt of limiteert keuzes die een schrijver kan maken. Daarnaast vormt de tpsf de input voor het reviewing-proces (Hayes & Flower 1980, p. 17). Schrijvers lezen vaak hun teksten nog een keer na om te zien of er nog verbeteringen zijn aan te brengen. Deze tamelijk triviale ‘inputfunctie’ laten wij verder buiten beschouwing. Wij beperken ons tot de invloed van de tpsf op het cognitieve handelen van de tekstproducent. In het citaat duiden de auteurs de functie van de tpsf primair in produkttermen. De tpsf heeft ‘te weinig invloed’ op het tekstproduktieproces uitgeoefend wanneer de uiteinde-lijke tekst bijvoorbeeld incoherenties vertoont. Over de functie van de tpsf voor het cognitieve handelen van de schrijver, ofwel over de invloed van de tpsf op het schrijf-proces, wordt nog weinig onthuld. Zo wordt het niet duidelijk hoe incoherenties nu precies samenhangen met het gebruik van de tpsf tijdens de produktie, met andere woorden hoe die tekst functioneel is bij het ‘consolideren’ van nieuwe ideeën met eerder geproduceerde fragmenten. De redeneerwijze van Flower en Hayes is echter interessant. Zij pogen vanuit (de afwezigheid van) bepaalde produktkenmerken te infereren naar achterliggende mentale | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 268]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
processen. Deze aanpak is gemeengoed onder psycholinguïsten die onder meer aan de hand van versprekingen en zinsbouwfouten delen van het taalproduktieapparaat in kaart hebben gebracht (Cohen 1965, Garret 1980). De vraag is echter of tekstuele coherentie als produktkenmerk wel een gelukkige keuze is voor zo'n analyse. Coherentie is namelijk, anders dan Flower en Hayes suggereren, niet altijd in termen van tekstkenmerken te beschrijven. Samenhang is vooral te lokaliseren in de mentale representatie die een schrijver (of een lezer) van de tekst maakt (Sanders 1992). Het wordt dan ook lastig om aan de hand van coherentie-verschijnselen, die niet per se aan oppervlaktetekstkenmerken zijn te relateren, de invloed van de tpsf op het tekstproduktieproces vast te stellen. Willen we dát kunnen, dan moeten we een keuze maken voor die linguïstische aspecten van teksten die niet alleen structureel zijn, maar die zich bovendien als oppervlaktekenmerken manifesteren in de tekst. We komen hier in de volgende paragraaf nog uitgebreider op terug.
Ook in hun studie naar zinscompositie processen gaan Flower en Hayes (samen met David Kaufer) in op de functie van de tpsf bij schriftelijke tekstproduktie. Zij preciseren daarin de invloed van de tpsf: ‘Rereading of the current sentence, then, is much more common during the translating process than rereading sentences composed earlier. This result implies that in composing sentences, the writer's attention is directed more towards the coordination of parts within the current sentence than towards coordination of the current sentence with sentences already written’ (Kaufer, Hayes & Flower 1986, p. 126). Kaufer, Hayes en Flower wijzen erop dat schrijvers tekstdelen herlezen met het oog op het ‘coördineren’ van zinsdelen. De tpsf fungeert daarbij als fysieke input. Verder blijkt dat de aandacht van schrijver vooral gericht is op de zin die op dat moment wordt geproduceerd en slechts in mindere mate op eerder geschreven zinnen. Samenhang tussen zinnen wordt als het goed is gegarandeerd door het tekstplan (Kaufer, Hayes & Flower 1986, p. 127). Kaufer e.a. presenteren bovendien een model waarin de samenhang tussen tekstplan, tpsf en het formuleerproces is geëxpliciteerd. Dat model is weergegeven in figuur 1.
De kern van het zinscompositieproces ligt bij het moment dat de schrijver voor een bepaalde zin een ‘sentence topic’ selecteert uit het tekstplan. Dat ‘topic’ moet passen bij de ‘voorafgaande tekst’ en de ‘retorische doelen’. Die selectie leidt tot de keuze van betekenis en het selecteren van een oppervlaktestructuur in de vorm van een voorstel (‘propose a sentence part’). In het model is te zien dat de tpsf zowel betrokken is bij de topic-selectie als bij de selectie van de oppervlaktevorm. Eerst als ‘use knowledge of preceding text’ en ‘reread earlier sentences’, dan als ‘read previous sentence parts’. Het formuleerproces werkt dus deels op de opbrengsten van leesprocessen, namelijk in die gevallen waarin de schrijver er om de een of andere reden niet in slaagt om kennis van de voorafgaande tekst te ‘gebruiken’Ga naar eind5 en in gevallen waarin de schrijver geen oppervlakte-vorm kan kiezen. Dat impliceert dat in gevallen waarin op basis van een bepaald tekstkenmerk vastgesteld kan worden dat ‘the text may have exerted too little influence’ de schrijver volgens Flower en Hayes klaarblijkelijk heeft nagelaten terug te lezen. Deze voorstelling van zaken lijkt ons niet erg adequaat.Ga naar eind6 Om dit standpunt toe te lichten, gaan we terug naar het verschijnsel getalsincongruentie. Stel, een schrijver begint een brief met de volgende zin: | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 269]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Figuur 1: Zinscompositiemodel van Kaufer, Hayes & Flower (1986p .139)Ga naar eind4
Bij het schrijven van deze zin is iets misgegaan: de persoonsvorm congrueert niet met het getal van het subject. Hoe verklaart het model van Kaufer e.a. dit? De schrijver heeft kennelijk een ‘topic’ geselecteerd, in dit geval ‘de festiviteiten rond mijn afscheid’. En op een bepaald moment, tijdens de produktie de persoonsvorm, heeft hij zijn ‘kennis van de | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 270]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
voorafgaande tekst’ gebruikt om het juiste getal te kiezen. Beter gezegd: die kennis had hij móeten gebruiken. Gegeven het ongrammaticale karakter van de zin moeten we wel concluderen dat hij op dit punt heeft ‘gefaald’. Het model schrijft dan voor dat er moet worden teruggelezen om zodoende te ontdekken dat het getal van het werkwoord niet is afgestemd op de kern van de subject-NP. De prangende vraag wordt dan: waarom heeft de schrijver niet teruggelezen? Hij doet dat waarschijnlijk niet omdat hij zich niet heeft gerealiseerd dat zijn kennis van de tpsf niet adequaat was. Met andere woorden: hij weet wellicht niet dat hij ‘failt’, maar dat is met het model van Kaufer e.a. niet goed te beschrijven.Ga naar eind7 Dit lijkt erop te wijzen dat het model van Kaufer e.a. meer een analytisch taakmodel is, dan een empirischdescriptief model van het zinsproduktieproces. Zo'n descriptief model zou immers moeten kunnen beschrijven wat er in het geval van bijvoorbeeld onopge-merkte incongruenties precies misgaat. De schrijver produceert in zo'n situatie gewoon een zinsdeel dat past bij een inadequate representatie van de tpsf. De ‘tekst’ oefent in zo'n conceptie geen invloed uit op het produktieproces, maar de voorstelling van de tekst die de schrijver heeft.Ga naar eind8 Wanneer een schrijver terugleest, dan is dat te zien als een middel om zijn kennis van de tpsf op te frissen, of - beter gezegd - op het vereiste niveau van gedetailleerdheid te brengen. Teruglezen is als zodanig dan ook geen cognitief proces, maar een handeling ten dienste van het opbouwen of specificeren van een tpsf-representatie. Op het eerste gezicht lijkt teruglezen een indicatie voor hoogbewuste monitoringprocessen. Deze redenering leidt ertoe dat naast de ‘tpsf-als-fysiek-object’ (de ‘objectieve’ tpsf), een ‘tpsf-als-mentale-representatie’ (de ‘subjectieve’ tpsf) moet worden onderscheiden. Het is vooral deze representatie die het tekstproduktieproces beïnvloedt, zoals we in de volgende paragraaf zullen laten zien.Ga naar eind9 | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
3 Onderzoeksopzet en materiaalWe kiezen ervoor om ons voorlopig te beperken tot onderzoek naar de invloed van de tpsf op het zinsproduktieproces. Daarmee willen wij allerminst suggereren dat de (representatie van) de tpsf niet betrokken is bij schrijfdeelprocessen op andere niveaus. Die betrokkenheid is daar echter vooralsnog veel lastiger vast te stellen (maar zie Sanders 1992, met name hoofdstuk 5). Waarom dat zo is, willen we laten zien aan de hand van het volgende model waarmee tpsf-functies te beschrijven zijn:
Figuur 2: Datamodel
De werking van het model laat zich het gemakkelijkst illustreren met een voorbeeld. We gaan even terug naar (1) en herhalen het relevante deel van die tekst, maar voegen een procesaspect toe, te weten de pauze die bij de produktie in acht werd genomen.
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 271]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Te zien is dat het zinsdeel in twee fasen tot stand komt die worden gescheiden door een pauze van 3.9 seconden. Het eerste deel is de codeereenheid 1 uit ons datamodelGa naar eind10, het tweede deel codeereenheid 2. We zien ook dat er tussen twee elementen uit de verschillende codeereenheden een structurele (in dit geval een syntactische) relatie bestaat: onderwerp (X) en persoonsvorm (Y) dienen te congruerenGa naar eind11. In de voorbeeldzin is die relatie foutief gerealiseerd, waarschijnlijk onder invloed van de afleider: het enkelvoudige ‘afscheid’. Behalve een structurele relatie onderhouden X en Y in het voorbeeld ook een processuele relatie. Element Y wordt temporeel na en structureel conform element X gerealiseerd. We zullen in het vervolg van ons betoog dit soort linguïstische analyses combineren met procesobservaties - in het bijzonder pauzes - en zo infereren naar de (aard van) de cognitieve processen tijdens de produktie van (2). Wij richten ons voor dit moment op tekstelementen waartussen structurele relaties bestaan, omdat deze voor ons doel bijzonder geschikt zijn. Immers, linguïstische criteria dicteren in zulke gevallen dat er invloed van de tpsf uit moet of had moeten gaan. Behalve incongruenties zijn onder meer ook anafore verwijzingen, contaminaties en woordherhalingen voor ons soort analyses bijzonder geschikt. De keuze voor het bestuderen van zinsproduktieprocessen zal nu duidelijker zijn. De structurele betrekking die noodzakelijk is om de invloed van de tpsf op het tekstproduktieproces te kunnen vaststellen, is daarin betrekkelijk eenvoudig te beschrijven. Voor eigenschappen als ‘tekstuele coherentie’ is dit een veel lastiger kwestie. De invloed van de tpsf op het tekstproduktieproces laat zich nu als volgt operationaliseren: Een representatie van de tpsf is betrokken bij de produktie telkens wanneer we een structurele betrekking tussen twee in de procestijd gescheiden elementen kunnen aanwijzen waarvoor geldt dat: Voor wat betreft voorbeeld (2) geldt dan dat er - zoals gezegd - tussen de elementen X (de festiviteiten) en Y (ligt) een structurele, grammaticale relatie bestaat. Die relatie is relevant voor ons doel omdat er voor het element ‘ligt’ de meervoudsoptie ‘liggen’ bestaat. Het staat de producent van (2) echter niet vrij om voor één van beide opties te kiezen. Hij is bij het schrijven van ‘de festiviteiten’ als het ware een commitment aangegaan; hij heeft zich vastgelegd op het meervoud (Bever 1970, p. 338). Op het moment dat de producent de persoonsvorm realiseert, dient hij zich dan ook het getal van het subject te herinneren. Juist dan staat de mentale representatie tpsf (als het goed is) in een functioneel verband met het produktieproces. Wat voor materiaal hebben we nu nodig om data te vergaren die aan de gegeven criteria voldoen? In de eerste plaats hebben we observaties nodig die geïntegreerde proces- én produktdata opleveren. We willen immers die tpsf-functie zowel structureel als processueel beschrijven en verklaren. Om de functie van de tpsf adequaat te kunnen duiden, moeten we bovendien vrij precies een onderscheid kunnen maken tussen aan de ene kant de representatie van de tpsf in het korte-termijngeheugen, de ‘subjectieve’ tpsf en de tpsf-als-fysiek-object aan de andere kant, de ‘objectieve’ tpsf. Bij observatie van ‘normale’ schrijfprocessen is dit problematisch. Schrijvers kunnen met een snelle blik over het papier of het beeldscherm opnieuw een representatie opbouwen, of een vervaagde | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 272]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
representatie aanscherpen. Dit kan zo snel en (voor de onderzoekers) onopvallend gebeuren dat bijvoorbeeld in het geval van incongruenties niet meer is vast te stellen of de schrijver zich het getal verkeerd herinnert of dat hij bijvoorbeeld verkeerd heeft teruggelezen. Inzo'ngevalishetonderscheidtussen ‘objectieve’ en ‘subjectieve’ tpsfniet meer te maken. Om de invloed van de tpsf op het zinsproduktieproces te kunnen vaststellen, moeten de geobserveerde tekstproduktieprocessen bovendien gericht zijn op definitieve tekst en niet op bijvoorbeeld een concept dat nog gereviseerd moet worden. Alleen dan kunnen we er zeker van zijn dat mislukte XY-assemblages zoals in voorbeeld (2), het gevolg zijn van een inadequate representatie die onopgemerkt is gebleven. In ons onderzoek bestuderen wij twee modaliteiten van tekstproduktie: schrijven achter de pc en dicteren. Het meest wezenlijke verschil tussen deze twee zit in de wijze waarop de tekst gematerialiseerd wordt. Computerschrijvers tikken de tekst in, dicteerders spreken de tekst in. De laatsten hoeven zich dus niet te buigen over bijvoorbeeld spellingen vormgevingskwesties (die ons niet primair interesseren). Bovendien hoeven zij geen cognitieve energie te besteden aan een correct gebruik van het schrijfinstrumenten. In die zin leveren dikteerders vrij zuivere data voor tekstproduktie-onderzoek. Voor ons doel in dit artikel lijken observaties van dicteerderprocessen met name geschikt. Zoals we zullen zien, leveren observaties van dicteerprocessen geïntegreerde produkt/procesdata op. Bovendien kunnen dicteerders hun teksten niet zien. Zij moeten terugluisteren, op het moment dat zij de behoefte voelen om een hernieuwde representatie van de tpsf-als-fysiek-object te maken. Dit terugluisteren is eenvoudig te registreren; eenvoudiger dan bijvoorbeeld teruglezenGa naar eind12. Ten slotte streven de dicteerders die wij hier ten tonele zullen voeren naar een zogenaamde ‘first time final’ tekst. Als zij een fout ontdekten, repareerden zij die onmiddellijk. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
4 Drie analyses van de functie van de tpsf bij tekstproduktieIn deze sectie presenteren we drie exemplarische analyses van tekstproduktiefragmenten waarin een bepaald type produktieverschijnsel verklaard kan worden m.b.v. de tpsf. Met behulp van deze analyses willen we demonstreren hoe wij ons onderzoek naar de invloed van de tpsf op het produktieproces voorstellen. We beogen bovendien empirisch aanne-melijker te maken dat tpsf-representaties het tekstproduktieproces beïnvloeden. In de slotparagraaf willen wij laten zien welke inzichten in het tekstproduktieproces deze analyses kunnen opleveren. We maken hierbij gebruik van transcripten van dicteerprocessen: dicteerprotocollen. Deze protocollen bevatten informatie over: (1) procesgedragingen en (2) produkt-kenmerken. We onderscheiden drie typen procesgedragingenGa naar eind13:
Tezamen beslaan deze gedragingen de totale produktietijd van een tekst. Naast proces-gegevens bevatten de transcripten ook produktinformatie in de vorm van de groeiende tekst. Die produktdata betreffen de ‘bruto’ tekst (alles wat de dicteerder inspreekt) en de ‘netto’ tekst (alles wat na revisies uiteindelijk op de dictaatband is terecht gekomen). In | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 273]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
de transcriptfragmenten geven we telkens het X-en Y-deel uit het datamodel aan met dubbele onderstreping en bijbehorende subscripten. Wanneer de X of Y niet is gerealiseerd, is dit aangegeven met het ø-teken. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Analyse 1Met onze eerste analyse willen wij laten zien dát de tpsf tijdens de produktie van een tekst invloed uitoefent op de procesvoortgang en op welke wijze dat gebeurt. We doen dat aan de hand van het volgende fragment uit een dicteersessie:
Dit transcript beschrijft het ontstaan van de zin: Het bovenstaande samenvattend concludeer ik, dat noch de feitelijke gang van zaken noch het financiële plaatje dat aan de publicaties ten grondslag ligt de vergaande conclusie van NAAM rechtvaardigen. De drie onderscheiden procesgedragingen (produceren, terugluisteren en pauzeren) zijn nu eenvoudig aan te wijzen als respectievelijk produktie-eenheden, terugluistereenheden en pauzes. Zo zien wij dat de dicteerder over het algemeen stukken tekst en soms een | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 274]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
interpunctieteken (zoals in 2) toevoegt aan de tpsf. Af en toe luistert hij een deel terug (zoals bijvoorbeeld na 5). En ten slotte is te zien hoe lang de pauzes tussen de verschillende eenheden duren. Het gaat ons in dit voorbeeld om de deletie van het woord ‘dermate’. In regel 8 wordt dit woord geproduceerd met - en dat is voor het vervolg van belang - een duidelijke klemtoon op de eerste lettergreepGa naar eind14. Later in het proces blijkt dat de dicteerder stopt (na ‘dat ik’ in 10-11), terugluistert (in 9-11,8 en 5-6) en de zin vanaf een bepaald punt (na het woord ‘ligt’) opnieuw inspreekt en daarbij ‘dermate’ weglaat (in 12-13). Om na te gaan hoe de tpsf hier in het produktieproces betrokken is, moeten we ons afvragen waarom dermate wordt gedeleerd en waarom de schrij ver j uist na de opening van de bijzin (‘dat ik’) gaat terugluisteren. Om dat te kunnen begrijpen, is enige achtergrond-informatie onontbeerlijk. De ‘ik’ in deze tekst schrijft een antwoord op een aantal beschuldigingen aan zijn adres van ‘NAAM’. Hij begint zijn tekst met een beschrijving van een aantal feitelijke gebeurtenissen. Deze beschrijving gaat vooraf aan het transcriptfragment dat wij hier hebben gepresenteerd. De schrijver refereert aan de beschuldigingen in de zinsnede ‘de (...) conclusie van NAAM’. Cruciaal voor onze analyse is dat de conclusies op dit moment in de tekst voor de eerste maal aan de orde zijn. Het gaat hier dus om nieuwe informatie. De schrijver noemt die conclusie ‘dérmate vergaand’. Het is volgens ons juist de beklemtoning in combinatie met het feit dat de schrijver ‘nieuwe’ informatie presenteertGa naar eind15 die het noodzakelijk maakt dat er een bijvoeglijke bijzin bij ‘conclusie’ wordt toegevoegd waarin een toelichting wordt gegeven.Ga naar eind16 Bijvoorbeeld:
Laat de schrijver dit na dan ontstaat de - in deze context - onacceptabele zin.
Kortom, er is in dit fragment sprake van een XY-relatie, zoals eerder omschreven. De X is in dit geval ‘dermate’ en de Y is de bijvoeglijke bijzin waarin de consequenties van de conclusie worden aangeduid. De X verplicht hier tot de Y. Dat de tpsf de zinsproduktie op deze wijze stuurt, blijkt uit het feit dat de dicteerder in 10-11 inderdaad een bijzin-constructie opent, maar niet invult. De schrijver weet wat hij heeft gezegd en hij weet wat daar noodzakelijkerwijs op moet volgen. Op 11 echter volgt een langdurige pauze die een terugluisterepisode inluidt. Dit terugluisteren kan om twee redenen noodzakelijk zijn: (1) de schrijver is de draad kwijt en voelt de noodzaak om de tpsf opnieuw te representeren en (2) de schrijver realiseert zich dat er iets mis gaat en zoekt vervolgens naar een herstartpunt voor inspreken van een revisie. Vermoedelijk is hier sprake van (2) (hoewel we (1) nooit helemaal kunnen uitsluiten). De dicteerder maakt niet de indruk de draad kwijt te zijn; hij opent immers de constructie die hij gezien de tpsf moet openen. Bovendien blijkt uit het vervolg na de pauze in (11) dat hij een exacte representatie van de tpsf gehad moet hebbenGa naar eind17. Hij moet namelijk weten dat ‘dermate’ in de objectieve tpsf aanwezig is en gedeleerd moet worden als hij besluit de toelichting uit de bijzin voor dit moment achterwege te laten. Waarschijnlijker | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 275]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
is dat de dicteerder gedurende de vrij lange pauze die volgt op produktie-eenheid 11 zijn aanvankelijke plan herziet, zich de consequenties daarvan realiseert en zoekt naar een herstartpunt vóór ‘dermate’ om daar opnieuw met produceren te beginnen. In dit voorbeeld heeft de structurele relatie betrekking op een element X dat deel uitmaakt van de tpsf, en een element Y dat nog deel uitmaakt van de ‘text to be produced’, van het tekstplan (vandaar 0). We zien hier hoe de aandacht van de dicteerder eerst progressief (d.w.z. voorwaarts) en vervolgens retrogressief (achterwaarts) georiënteerd is. Het produktieplan wordt ‘on line’ gewijzigd met als consequentie dat een reeds geproduceerd tekstdeel moet worden aangepast. Deze in eerste instantie mentale operaties worden uitgevoerd in de betrekkelijk lange pauze na 11 op de representatie die de dicteerder heeft van de tpsf en zijn plan. De resultaten van die operaties manifesteren zich in het protocol na 11. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Analyse 2In de eerste analyse hebben we laten zien hoe progressieve beslissingen bepaalde retrogressieve consequenties kunnen hebben en welke eisen dat stelt aan de geheugen-representatie van de tpsf. In het volgende fragment uit een transcript bespreken we een geval waarin de tpsf op een bepaald produktiemoment gereconstrueerd moet worden om een correcte XY-assemblage mogelijk te maken. Het gaat dan om gevallen waarin de tpsfrepresentatie waarschijnlijk niet meer voldoende gedetailleerd is om een correcte assemblage te realiseren. We bespreken een contaminatie die niet door de dicteerder wordt opgemerkt:
De zin die hier wordt geproduceerd, luidt:
De dicteerder verwart hier twee mogelijke constructies. De zin had kunnen luiden:
of
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 276]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
In plaats van óf de ene óf de andere optie te realiseren, maakt de dicteerder hier een mix van beide. Aangezien 200-201 in de tijd voorafgaan aan 204 gaan we er in onze analyse van uit dat de dicteerder zich aan 200-201 gecommiteerd heeft en dat de problemen ontstaan in 204.Ga naar eind18 De X is dan in dit geval ‘het (...) was geoorloofd’, de Y had moeten luiden: ‘af te zien’. De Y is dus fout in dit voorbeeld. Wat is hier nou precies fout gegaan en hoe kunnen we de fout verklaren? Een analyse met behulp van het model van Kaufer, Hayes en Flower zou uitwijzen dat de tpsf te weinig invloed heeft uitgeoefend. De dicteerder zou bij het ‘gebruiken’ van de tpsf ontdekt moeten hebben dat zijn kennis van de tekst onvoldoende specifiek was om de XY correct te assembleren. Dat ‘falen’ had hem tot (in ons geval) terugluisteren moeten aanzetten om zo de representatie op het juiste niveau van exactheid te brengen. Het model van Kaufer e.a. kan echter niet uit de voeten met gevallen zoals deze waarin een tekstproducent ‘faalt’ in het gebruik van zijn kennis van de tpsf zonder dat zelf te merken. Hoe kunnen we dit soort produktieverschijnselen dan wel beschrijven en wellicht verklaren? Om tot een verklaring te komen, vatten we de beide mogelijke structuren (8) en (9) op als twee alternatieve zinsplannen voor het uitdrukken van dezelfde betekenis, namelijk de conceptuele structuur die we voor het gemak (XY) noemen. Deze (XY) vormt de invoer voor een tekstplan XY dat, wanneer het volledig uitgewerkt zou zijn, zin (8) had opgeleverd. De fragmenten 200-203 komen volgens dat plan tot stand. Op 203 volgt een tamelijke lange pauze waarna de produktie wordt voortgezet conform een alternatief plan X'Y' dat - als het helemaal zou zijn gevolgd - in zin (9) zou hebben geresulteerd. Het resultaat hiervan is de gecontamineerde zin XY' (in plaats van de correcte XY of X'Y').
Dirksen (1990) biedt in zijn dissertatie een verklaring voor contaminaties of ‘blends’. Hij veronderstelt dat de schrijver gedurende de produktie van de zin ‘at any given moment’ volledige representaties van beide plannen beschikbaar heeft in het werkgeheugen. De contaminatie ontstaat in zijn visie doordat de producent van het ene plan op het andere overspringt. ‘I assume that sentence blends occur when a (...) writer considers alternative plans (...) for his utterance, and moves from plan a to plan b, while in the course of executing plan a’ (Dirksen 1990, p. 56-57). De schrijver of spreker heeft daar geen weet van, omdat zulke planwisselingen plaatsvinden op het niveau van de conceptualisator (het cognitieve systeem dat de conceptuele boodschap genereert) die bij Dirksens aanname van een modulaire organisatie van het produktiesysteem onafhankelijk opereert van de formulator en articulatorGa naar eind19. De formulator levert de grammaticale en fonologische vorm van de uiting en de articulator het auditieve signaal (Kempen & Hoenkamp 1987, Levelt 1989, p. 9 e.v.). Dirksen veronderstelt bovendien dat een schrijver of spreker in het geval dat hij twee alternbqatieve plannen in overweging neemt, tegelijkertijd volledig gespecificeerde representaties van bijbehorende zinnen creëert in het werkgeheugen. ‘(...) in the case of two alternative plans, concurrent processes P and P' are created, producing fully developed sets of representation s and S' for each level of representation Ri. Either P or P' is producing overt output at any given moment depending on which one is currently selected. However, at any level of representation Ri selection may suddenly switch from P to P'’ (p. 58). | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 277]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Onze visie op het ontstaan van (7) wijkt af van die van Dirksen. We kunnen dat het beste illustreren aan de hand van een figuur (3) waarin beide opvattingen zijn weergegeven.
Figuur 3: Alternatieve verklaringen voor contaminaties.
Het belangrijkste verschil zit in het feit dat wij niet uitgaan van een gelijktijdige aanwezigheid van twee alternatieve plannen met bijpassende oppervlaktestructuren. Zo'n aanname is niet noodzakelijk om contaminaties te kunnen verklaren. Het is evengoed denkbaar dat de dicteerder in voorbeeld II niet wisselt van plan, maar de pauze, althans voor een deel, gebruikt om zijn plan te reconstrueren. Van een ‘sudden’ planwisseling lijkt in ieder geval geen sprake. Het idee van een parallelle produktie veronderstelt naar ons idee ook veel meer processuele opslagcapaciteit van het werkgeheugen dan op psychologische gronden aannemelijk is. Alleen al het feit dat er tussen 200- en 204 ruimt 15 seconden wordt gepauseerd, maakt Dirksens theorie moeilijk verdedigbaar. Men zou zich ook af kunnen vragen hoeveel parallelle structuren een schrijver tegelijkertijd in zijn hoofd heeft of kan hebben. Van vrijwel iedere zin zijn - zeker bij talen met een relatief vrije woordvolgorde zoals het Nederlands - verschillende varianten denkbaar. Echoën die allemaal mee? Bovendien is het onbevredigend dat Dirksen die plotselinge sprong niet echt kan verklaren (kortstondige aandachtsverslapping?). Wij menen op basis van enkele procesobservaties over die sprong iets meer te kunnen zeggen.Ga naar eind20 Wat opvalt, is dat de dicteerder na 203 8.6 seconden pauzeert en daarna de zin foutief afrondt. Deze pauze valt precies vóór het moment waarop het Y-deel van de XY-structuur gerealiseerd moet worden. Om deze assemblage adequaat te kunnen doen verlopen, moet de dicteerder een accurate (in dit geval letterlijke) tpsf-representatie in zijn werkgeheugen beschikbaar hebben. We mogen er echter van uitgaan dat dit niet meer het geval is. Dergelijk gedetailleerde informatie blijft maar gedurende korte tijd in het werkgeheugen beschikbaar (Jarvella 1979). De tpsf moet dan ook gereconstrueerd worden. De input voor dat reconstructieproces is primair de betekenis die in de zin uitgedrukt moet worden (XY) met de mogelijke oppervlaktestructuren XY en X'Y' als resultante. Wij nemen nu aan dat er bij deze reconstructie iets mis gaat. Dat baseren we in de eerste plaats op wat er uiteindelijk gebeurt in 204: de zin wordt daar afgerond volgens plan X'Y', terwijl de dicteerder in 200 was begonnen volgens plan XY. In de tweede plaats weten we dat deze foutieve assemblage niet wordt opgemerkt. De dicteerder veronderstelt met andere woorden dat Y' het juiste vervolg is. Dat kan alleen als hij eveneens veronderstelt dat de zin met X' begonnen is. Kortom, tijdens de pauze van 8.6 seconden wordt de tpsf gereconstrueerd alsof die volgens plan X'Y' geproduceerd is.Ga naar eind21 Deze subjectieve tpsf wijkt zichtbaar af van de objectieve en het is de subjectieve tpsf die de verdere zinsproduktie stuurt.Ga naar eind22 | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 278]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Analyse 3De analyse van het eerste transcript suggereerde dat bepaalde onderdelen van de tpsf de verdere tekstproduktie sturen in de zin dat reeds geproduceerde delen de schrijver commiteren aan een bepaald vervolg. We willen dat idee in onze derde analyse nog wat verder uitwerken. In onze transcripten van online schrijfprocesobservaties zijn we veelvuldig op het volgende fenomeen gestuit: dicteerders pauzeren veelvuldig na de produktie van een functie woord. Fragment (III) bevat daarvan zes voorbeelden:
In III komt het volgende tekstfragment tot stand: (10) (...) mijns inziens is het van belang om de arbeidsovereenkomst zodanig in te kleden dat duidelijk vaststaat dat dit een arbeidsovereenkomst voor een bepaalde tijd is; dat wil zeggen dat het eerste gedeelte van de arbeidsovereenkomst. Over de overige onderdelen van de arbeidsover-eenkomst (...) Wie zien hier dat de tekstproducent zesmaal een pauze inlast ná de produktie van een functiewoord; dat gebeurt in de produktie-eenheden 8; 11; 12; 14; 16 en 17. Die functiewoorden preluderen op respectievelijk: een beknopte bijzin (8); een bijwoordelijke bijzin (11); een onderwerpzin (12), een ontsporende lijdendvoorwerpzin (14), een nominale constituent die deel uitmaakt van een pp (16) en een voorzetselconstituent die deel uitmaakt van een meer omvattende pp (17). Eerder hebben we gezien (in I) dat het woord ‘dérmate’ in een bepaalde context een bijvoeglijke bijzin-constructie noodzakelijk maakte (in III fungeert ‘zodanig’ op precies dezelfde wijze). Anders gezegd, de tpsf opende een zinsconstructie. In III lijkt iets dergelijks aan de hand. Door de realisatie van de gemarkeerde functiewoorden definieert de tekstproducent minimaal een klasse van constituenten waarmee de produktie na de pauze moet worden voortgezet. In III lijkt dat te gebeuren nog voordat de inhoud van de zinsdelen is bepaald. De pauzes duiden in dat geval op lokale inhoudsplanning. Immers, de dicteerder heeft zich door de realisatie van het functiewoord al aan een bepaalde vorm gecommiteerd. Zo bindt het voegwoord ‘om’ een tekstproducent aan een bijzin met als kern een (te + infinitief)-constructie en het voorzetsel ‘van’ in 17 verplicht de dicteerder minimaal tot een NP waarin de klasse van de onderdelen wordt gespecificeerd. Wellicht fungeren dergelijke syntactische XY-strukturen bij de tekstproduktie als mentale schemata met invulplaatsen. Zulke schemata worden dan geactiveerd door het | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 279]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
functiewoord (het ‘X-deel’ dat na produktie tot de tpsf behoort) en bevatten minimaal de formele vormeisen (het ‘Y-deel’) die met de realisering van het functiewoord (dus door de tpsf) zijn vastgesteld.Ga naar eind23 Langs deze lijn zouden we ook kunnen verklaren waarom tekstproducenten zo vaak pauzeren na functiewoorden. Zij kunnen dan hun ‘mentale energie’ volledig besteden aan een veel beperktere set van beslissingen die nog on-line genomen moeten worden. Een deel van de opties is namelijk al gefixeerd door de tpsf. Bolinger (1965) noemt dit verschijnsel lineaire modificatie. Hij merkt in dit verband op: ‘Before a speaker begins, the possibilities of what he will communicate are practically infinite, or, if his utterance is bound within a discourse, they are at least enormously large. When the first word appears the possibilities are vastly reduced, but that first word has (...) its fullest possible semantic range’ (p. 281, cursivering van ons). Bolinger behandelt het principe van lineaire modificatie vooral met het oog op de semantische ontwikkeling in een zin. Het principe lijkt ons uitbreidbaar naar een syntactisch domein. Functiewoorden lijken in het bijzonder structurele kenmerken van een zin lineair te modificeren. Pauzeren na functiewoorden zou in dat opzicht opgevat kunnen worden als een effectieve ‘strategie’ bij zinsproduktie. Anders gezegd, door te pauzeren na functiewoorden wordt een efficiënte distributie van aandachtscapaciteit beregeld. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
5 ConclusiesIn de inleiding hebben wij ons drie doelen gesteld: (1) aannemelijk maken dat de dat notie ‘tpsf’ in het model van Flower en Hayes nadere uitwerking behoeft; (2) laten zien hoe meer inzicht verkregen kan worden in de aard van de tpsf en de invloed van de tpsf op het tekstproduktieproces en (3) laten zien dat onderzoek naar de invloed van de tpsf inzicht in tekstproduktieprocessen in het algemeen oplevert. Voor wat betreft de eerste doelstelling: we hopen in dit artikel aannemelijk gemaakt te hebben dat de notie tpsf in het werk van Flower en Hayes onvoldoende is uitgewerkt. Flower en Hayes lijken de tpsf strikt op te vatten als een fysiek object dat dan ook thuishoort in de taakomgeving. Een gevolg daarvan is dat het zinscompositiemodel (zie figuur 1) onvoldoende verklarende kracht bezit. Wij menen dat het vruchtbaarder is om de tpsf te beschouwen als een mentale representatie die de schrijver van de tot dusver geproduceerde tekst heeft opgebouwd. De winst die daarin zit, kwam naar voren bij de analyses van door de producent onopgemerkte incongruenties en contaminaties. Zoals bleek uit analyse II konden zulke gevallen met het model van Kaufer, Hayes en Flower niet verklaard worden. Meer in het algemeen denken wij dat Flower en Hayes de tpsf teveel in verband willen brengen met revisies en het daarbij behorende deelproces ‘teruglezen’ (wat -het zij hier herhaald-vanuit het oogpunt van tekstproduktie op zichzelf geen cognitieve operatie is). Wij hebben laten zien dat ook in situaties waarin er niet wordt teruggelezen (of teruggeluisterd) toch invloed van de tpsf op het produktieproces kan worden aangewezen. Wij hopen dan ook met onze aanpak uiteindelijk meer in de richting van een cognitieve theorie over de invloed van de tpsf op het tekstproduktieproces te komen. Over de tweede doelstelling kunnen we kort zijn. We hebben in de vorige paragraaf gedemonstreerd hoe registraties van tekstproduktieprocessen waarin produkten proces- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 280]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
gegevens zijn geïntegreerd, inzicht kunnen bieden in online tpsf-invloed op het formuleerproces. Die produktgegevens bestonden uit tekstdelen waartussen een structurele relatie was aan te geven, de procesgegevens uit pauzetijden, plaats van pauzes, produkties, terugluistermomenten en revisies (als een vaste combinatie van terugluisteren en produktie). De wijze waarop die gegevens geïntegreerd zijn, hebben we beschreven in figuur 2. Vooralsnog hebben wij ons beperkt tot een drietal analyses en tot tentatieve verklaringen voor pauzeer- en revisiegedrag. Het zou hoogmoedig zijn te stellen dat wij hiermee inzicht hebben gegeven in dé functie van de ‘tpsf’ in hét tekstproduktieproces. Wel geloven we dat de analyses die wij hebben gepresenteerd exemplarisch zijn voor de verschijnselen die wij in dit artikel aan de orde hebben willen stellen. De derde doelstelling is zonder meer de meest ambitieuze. Wij hopen aan de hand van het type analyses dat wij in dit artikel hebben gepresenteerd, meer inzicht te verwerven in de cognitieve aspecten van tekstproduktie. In dit verband hebben we gewezen op de implicaties van de observaties in analyse III. Pauzeren na functiewoorden hebben wij daar gerelateerd aan produktiestrategieënGa naar eind24 om overbelasting van het werkgeheugen te voor-komen. Functiewoorden openen mogelijk bepaalde constructies die de verdere plannings-opties inperken. Mogelijk fungeren linguïstische structuren on line als mentale produktie-schemata die de voortgaande tekstproduktie sturen en de tekstproducent minder afhanke-lijk maken van een volledige representatie van de tpsf: hij hoeft minder te onthouden omdat de tpsf ‘voorwaarts’ zijn werk heeft gedaan. Dat zou inhouden dat er mentaal al elementen van de tpsf aanwezig zijn, zonder dat daarvan fysiek iets gerealiseerd is. Dat brengt ons bij de vraag naar de relatie tussen de tpsf en het tekstplan (als mentale representatie) dat eveneens de tekstproduktie beïnvloedt. Tpsf en tekstplan werken naar ons oordeel in een dynamisch verband waarin beide onder invloed van elkaar worden ingevuld, gewijzigd en aangepast. Ieder schrijfmoment is in dat geval een functie van plan enerzijds en tpsf anderzijds. We willen iets van die dynamiek laten zien door nogmaals in ogenschouw te nemen wat er gebeurt tijdens een tekstproduktieproces wanneer een schrijver de taak heeft een strukturele XY-betrekking te realiseren, zoals we die in dit artikel aan de orde hebben gesteld. Daartoe heeft hij dus kennis nodig van de tpsf. De vraag is dan: in welke vorm die kennis op het betreffende schrijfmoment aanwezig. We zullen hierover een hypothese formuleren die inhoudt dat de mate van toegankelijkheid van die kennis bepaalt welke cognitieve operaties nodig zijn voor een XY-assemblage. Ten slotte zullen we kort ingaan op de vraag hoe je de beschreven operaties zou kunnen ‘waarnemen’ in tekstproduktieprocessen.
De kennis die een schrijver heeft van de tpsf kent verschillende gradaties van cognitieve toegankelijkheid. In lijn van Andersons cognitieve architectuurtheorie (Anderson 1983) nemen we aan dat die kennis in verschillende stadia van mentale activering kan verkeren. We kunnen ons ‘kennis van de tpsf’ voorstellen als een netwerk van verbonden kennis-concepten waarbij elk concept kan worden gekarakteriseerd in termen van het activatieniveau op dat moment. Een relatief hoog niveau van activatie houdt in dat het betreffende concept ‘in focus’ is en op dat moment een prominente rol speelt in het cognitieve proces. In termen van de tpsf wil dat zeggen dat het concept de bewuste aandacht heeft van de schrijver. Een tekstelement dat kort geleden aan de tpsf is toegevoegd zal bijgevolg een veel actievere status hebben, dan tekstelementen die enige tijd daarvoor zijn geproduceerd. De activatiestadia bevinden zich op een continuüm, maar voor het gemak onderscheiden we vier activatieniveaus: | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 281]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
(1) houdt in dat de kennis van de tpsf op het schrijfmoment in de maximaal actieve staat verkeert. Men zo kunnen zeggen dat de schrijver er op dat moment de bewuste aandacht op heeft gevestigd. Met andere woorden: de kennis is aanwezig en ‘in focus’. In stadium (2) is een bepaald kennis element wel aanwezig in het korte-termijngeheugen, maar niet onder de bewuste aandacht van de schrijver. We kunnen hierbij denken aan een situatie waarin de schrijver in een zin een persoonsvorm (met een bepaald getal) correct realiseert. De persoonsvorm bevindt zich op dat moment in het eerste activatiestadium, het bijbeho-rende onderwerp in het tweede. Bij (3) is een element uit de tpsf niet meer aanwezig in het werkgeheugen, maar nog wel reconstrueerbaar vanuit het lange-termijngeheugen. Dat wil zeggen dat het op grond van de huidige informatie in het werkgeheugen te reconstrueren is. In stadium (4) ten slotte is zo'n reconstructie niet meer mogelijk. De schrijver is de draad dan echt kwijt. In dat geval rest hem niets anders dan teruglezen of terugluisteren om opnieuw een representatie op te bouwen. Stel nu dat een tekstproducent de taak heeft een strukturele betrekking te realiseren van het soort dat we in paragraaf 4 behandeld hebben. Dan kunnen we zijn tekstplan van dat moment omschrijven als: ‘assembleer XY’. Afhankelijk van het activatieniveau van element X uit de tpsf moet de schrijver verschillende cognitieve operaties uitvoeren, wil een assemblage tot stand kunnen worden gebracht. Wij geven hieronder in termen van produktieregels de verschillende mogelijkheden weer. Daarbij geeft de eerste kolom het doel weer, de tweede het activatiestadium van een bepaald element en de derde de cognitieve operatie.Ga naar eind25
Van de cognitieve operaties die we hier onderscheiden veronderstellen we dat ze in toenemende mate (vanaf ‘registreren’) een beroep doen op het reservoir aan ‘mentale energie’ dat de schrijver ter beschikking staat. Een reconstructie-operatie kost dus meer cognitieve energie dan een memoriseer-operatie. Verder nemen we aan dat hoe meer energie er aan zo'n operatie gespendeerd moet worden, hoe meer tijd daar mee gemoeid zal zijn (vgl. Butterworth 1980). In het schrijfproces zou dat tot uitdrukking komen in de duur van de pauze vóór het moment waarop de Y wordt geproduceerd. Het wordt dan mogelijk om de aard van de cognitieve operaties van de schrijver vast te stellen aan de hand van de duur én de plaats van pauzes in het tekstproduktieproces. De vraag is dan natuurlijk of de duur van pauzes inderdaad een valide criterium is voor inferenties naar de aard van het erin weerspiegelde cognitieve proces. Om die vraag te beantwoorden is het nodig om een onafhankelijk, tekstueel en linguïstisch criterium te ontwikkelen waarmee het activatie-stadium van een zeker X-element, gegeven een bepaald produktiemoment vastgesteld kan worden. Zulk onderzoek vindt bijvoorbeeld plaats in het kader van | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 282]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
theorievorming over de cognitieve verwerking van anafore relaties in teksten (bijvoor-beeld: Adel 1988). Wij hopen dat wij in dit artikel hebben laten zien dat een vergelijkbare aanpak voor onderzoek naar schrijfprocessen vruchtbaar kan zijn. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 284]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Bibliografie
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 285]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
|
|