Tijdschrift voor Taalbeheersing. Jaargang 15
(1993)– [tijdschrift] Tijdschrift voor Taalbeheersing– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 235]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Argumentatie als aanwijzing voor de typering van meningsverschillen
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
1 InleidingVan Eemeren en Grootendorst maken bij de introductie van hun model voor een kritische discussie onderscheid tussen verschillende typen meningsverschillen (1982, p.247-255). Zij onderscheiden gemengde versus niet-gemengde geschillen en meervoudige versus enkelvoudige geschillen. Van een niet-gemengd geschil is sprake wanneer één taalgebruiker een standpunt naar voren brengt en een andere taalgebruiker dit standpunt in twijfel trekt. In een gemengd geschil brengen beide taalgebruikers een tegengesteld standpunt naar voren over dezelfde propositie. In een niet-gemengd geschil heeft uiteraard alleen degene die een standpunt naar voren heeft gebracht een bewijslast voor een standpunt; in een gemengd geschil hebben in principe beide taalgebruikers een bewijslast: de een voor een positief, de ander voor een negatief standpunt. In een enkelvoudig geschil staat er slechts één propositie ter discussie; in een meervoudig geschil staan er twee of meer proposities ter discussie. In principe kan elk geschil - hoe complex ook - geanalyseerd worden als een combinatie van niet-gemengde enkelvoudige geschillen. In de praktijk is het niet altijd even eenvoudig om vast te stellen van welke type verschil van mening er sprake is, omdat taalgebruikers vaak niet expliciet aangeven welke positie zij precies innemen. Dit ‘gebrek’ aan explicietheid kan beschouwd worden als strategi-sche ongedetermineerdheid waarmee taalgebruikers tegemoet komen aan de voorkeur voor overeenstemming in gesprekken. Een standpunt niet-aanvaarden, vormt bij uitstek een taalhandeling, die een inbreuk maakt op de voorkeursorganisatie en door deze minder expliciet naar voren te brengen komen taalgebruikers tegemoet aan de ‘face-wants’ van hun gesprekspartner (zie o.a. Edmondson 1981, p.29-30, Goffman 1955, 1967 en Leech 1983, p 150). Jackson en Jacobs leggen een verband tussen de voorkeursorganisatie en argumentatie in gesprekken. Zij hebben in verschillende publikaties duidelijk gemaakt dat argumentatie kan worden opgevat als expansie-sequentie waarmee gepoogd wordt de geprefereerde overeenstemming te herstellen. Zij noemen argumentatie ook wel een hersteloperatie (zie | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 236]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
o.a. Jackson en Jacobs 1980, 1981; Jacobs en Jackson 1981,1982). De (argumentatieve) expansies vormen een signaal dat een gespreksdeelnemer een gespreksbijdrage niet zonder meer aanvaardbaar vindt. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
2 Twee typen argumentatie bij uitingen van twijfelArgumentatieve expansies vormen niet alleen een aanwijzing voor het feit dát een gespreksbijdrage niet zonder meer als aanvaardbaar wordt beschouwd; zij kunnen ook een aanwijzing zijn voor de typering van het meningsverschil. Een taalgebruiker die op een pro-standpunt reageert met het naar voren brengen van een contra-standpunt kan de onenigheid die hierdoor ontstaat proberen op te heffen door zijn gespreksbijdrage uit te breiden met argumentatie:
In voorbeeld (1) neemt B expliciet een tegengesteld standpunt in en beargumenteert dit standpunt. (Dit impliceert dat hij tevens het standpunt van A in twijfel trekt.) Hij kan de face-bedreiging van deze taalhandeling reduceren door het expliciete tegengestelde standpunt achterwege te laten en door middel van een argumentatieve toevoeging tegelijkertijd duidelijk maken dat hij een tegengesteld standpunt impliceert.
Vanuit het perspectief van een pragma-dialectische analyse kan het cursieve gedeelte in voorbeeld (2) op grond van een maximaal argumentatieve interpretatie als argumentatie worden opgevat (Van Eemeren en Grootendorst 1982, p. 117). Door de uitspraak ‘dat boek had een hele slechte recensie’ als argumentatie te beschouwen wordt gewaarborgd dat deze uitspraak als een constructieve bijdrage tot de oplossing van het geschil wordt genterpreteerd. Op grond van de geslaagdheidsvoorwaarden voor argumentatie (Van Eemeren, Grootendorst en Kruiger 1983, p.86) moet aangenomen worden dat er een standpunt van B in het geding is en - gezien de argumentatie van B - moet dit een tegengesteld standpunt zijn. Er is dus sprake van een gemengd geschil. Argumentatieve toevoegingen van dit type zullen we hier verder argumentatie voor een (impliciet) tegengesteld standpunt noemen (ATS). Het is niet per definitie zo dat elke argumentatieve expansie van een uiting van twijfel er op wijst dat er sprake is van een gemengd geschil. Met een ander type argumentatie kunnen taalgebruikers benadrukken dat zij juist géén tegengesteld standpunt over de kwestie hebben en dat zij de positie innemen van twijfelende opponent in een niet-gemengd geschil:
Het cursieve gedeelte in voorbeeld (3) zou op grond van een maximaal argumentatieve interpretatie ook opgevat kunnen worden als argumentatie. De vraag is echter ter | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 237]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
ondersteuning van welk standpunt deze argumentatie naar voren wordt gebracht. Hoewel het niet onmogelijk is om een context te bedenken waarin het cursieve gedeelte fungeert als een argument voor een tegengesteld standpunt, lijkt een dergelijke interpretatie toch niet erg voor de hand te liggen. Door te wijzen op zijn gebrek aan kennis van de Portugese letterkunde, geeft B in voorbeeld (3) te kennen dat hij een van de geslaagdheidsvoorwaarden voor het aanvaarden van een standpunt niet vervuld acht: hij is niet in de positie (beschikt niet over voldoende kennis) om een negatief dan wel positief standpunt over te kwestie te aanvaarden en over te nemen.Ga naar eind1 Wat B met zijn argumentatie ondersteunt is een bewering waarin gesteld wordt dat aan een van de geslaagdheidsvoorwaarden voor het naar voren brengen van een standpunt niet is voldaan.Ga naar eind2 Hij beargumenteert echter niet het tegengestelde standpunt. Het geschil uit voorbeeld (3) kan geanalyseerd worden als een combinatie van twee aparte meningsverschillen over twee verschillende proposities. De propositie die de inzet vormt van het eerste geschil luidt: ‘B moet overgaan tot de aanschaf van het nieuwe boek van Mendes de Rica’. A neemt hierover een positief standpunt in en B riekt dit standpunt in twijfel. B heeft dus geen bewijslast voor het negatieve standpunt ten opzichte van deze propositie. Doordat B aan zijn uiting van twijfel argumentatie toevoegt, neemt hij wèl de bewijslast op zich voor een ander standpunt, namelijk dat hij niet in de positie is om een standpunt over de kwestie in te nemen. Het feit dat B argumentatie aanvoert duidt er op dat B op z'n minst vermoedt dat A het standpunt van B niet bij voorbaat geheel zal aanvaarden. Dit betekent dat er sprake is van een tweede geschil, namelijk over de propositie of B wel of niet in de positie is om het standpunt te aanvaarden. Het gehele geschil bestaat dus uit twee enkelvoudige niet-gemengde geschillen: een geschil over de propositie ‘dat B het boek aan moet schaffen’ en een geschil over de propositie ‘dat B in de positie is om het standpunt van A te aanvaarden’. Dat B de bewijslast voor een ander standpunt op zich genomen heeft, neemt niet weg dat het geschil over de eerste propositie niet-gemengd blijft. Argumentatieve toevoegingen zoals in voorbeeld (3) geïllustreerd, waarmee de spreker aangeeft niet in de positie te zijn om een standpunt over de propositie in te nemen, zullen we hier verder argumentatie voor niet-aanvaarding noemen (ANA). | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
3 Hypothese en testconstructieHet onderscheid tussen de twee typen argumentatie dat hierboven is uiteengezet berust op theoretische overwegingen. In een dialectische analyse zou een meningsverschil op grond van argumentatie voor een tegengesteld standpunt als een gemengd geschil gereconstrueerd moeten worden, terwijl op grond van argumentatie voor niet-aanvaarden een geschil als niet-gemengd gereconstrueerd moet worden. De vraag is nu of taalgebruikers onderscheid maken tussen de twee typen argumentatie, en of zij dit onderscheid gebruiken als aanwijzing voor de interpretatie van meningsver-schillen. Als dat inderdaad het geval is, dan zou kennis over beide argumentatietypen en een correcte toepassing ervan in praktische gesprekssituaties misverstanden over de typering van een meningsverschil kunnen voorkomen. Onze hypothese is, dat taalgebruikers de twee typen argumentatieve toevoegingen inderdaad onderscheiden en als aanwijzing gebruiken voor de typering van meningsverschillen. De voorspellingen die getoetst moeten worden, kunnen we als volgt formuleren: | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 238]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Om deze voorspellingen te toetsen werd een reeks items geconstrueerd waarin een standpunt steeds op twee manieren in twijfel wordt getrokken. In het ene geval gaat de twijfel vergezeld van argumentatie voor een tegengesteld standpunt, in het andere geval van argumentatie voor niet-aanvaarding. Elk item werd in twee varianten aangeboden:
Er werd gebruik gemaakt van een zelfde type pencil-and-paper-test als in een eerder onderzoek naar de illocutionaire kracht van uitingen van twijfel (Koetsenruijter 1992). De items werden in de volgende vorm aangeboden:
Als proefpersonen fungeerden 272 eerstejaars HEAO-studenten.Ga naar eind3 Verondersteld werd dat deze proefpersonen over voldoende abstractievermogen beschikten om de test te kunnen maken èn dat zij - in tegenstelling tot bijvoorbeeld studenten Taalbeheersing - niet over argumentatietheoretische voorkennis beschikten. De test werd onder lestijd afgenomen. De proefpersonen kregen een schriftelijke instructie - die ook voorgelezen werd - waarin hun taak aan de hand van een voorbeeldopgave werd uitgelegd. Daarbij werd benadrukt dat het er niet toe deed of zij de mening van de tweede spreker deelden, maar dat zij ervan uit moesten gaan dát zij zo gereageerd zouden hebben. Door de proefpersonen tevens te vragen er steeds van uit te gaan dat de eerste spreker een goede vriend of vriendin was, werd gepoogd de context zoveel mogelijk constant gehouden.Ga naar eind4
Om de herkenning van het dialoogje als meningsverschil te bevorderen, werd elk standpunt steeds gemarkeerd met ‘ik vind’. Om de mogelijkheid van alternatieve verklaringen die verband houden met verschillen in standpunten te reduceren, werden alleen sturende, positieve standpunten aangeboden. Om te voorkomen dat proefpersonen gespitst raakten op argumentatie, werden geen argumentatieve indicatoren aan de argumen- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 239]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
ten toegevoegd. Om te voorkomen dat proefpersonen hun persoonlijke mening over een standpunt zouden laten prevaleren boven de vraag welke interpretatie van de uiting van twijfel zij passend achtten, zijn standpunten gebruikt waarbij verondersteld kon worden dat de betrokkenheid van de proefpersonen miniem was. De reactie van de tweede spreker is steeds in de ik-vorm geformuleerd om te bevorderen dat de proefpersonen zich gemakkelijker in deze reactie zouden kunnen verplaatsen. Deze formulering van de tweede sprekersreactie sluit aan bij de instructie van de proefpersonen, waarin hen verzocht werd aan te geven wat zij bedoeld zouden hebben als zij zo gereageerd zouden hebben. Om het verschil tussen de twee parafrases te accentueren en de mogelijkheid van vergissingen te verkleinen, werden de woorden ‘weet niet’ en ‘vind juist niet’ cursief gedrukt. ‘Eigenlijk’ werd aan de parafrase toegevoegd om te suggereren dat met de uiting van twijfel iets anders bedoeld werd dan er ‘werkelijk’ gezegd werd. In de tweede parafrase is ‘juist’ toegevoegd om de tegenstelling te benadrukken. De antwoordopties ‘beide’, ‘geen van beide’ en ‘weet niet’ werden aangeboden om te voorkomen dat proefpersonen zouden gaan gokken, wanneer zij geen van beide parafrases passend achtten. De formulering van de uiting van twijfel werd neutraal en constant gehouden als ‘Tja...eh’. De test werd in een split-plot-design aangeboden. Daartoe werden de proefpersonen aselect aan twee groepen toegewezen. In elke groep werden 25 test-items in de conditie ATS aangeboden en 25 in de conditie ANA. Dialoogjes die in de ene groep in de conditie ATS werden aangeboden werden in de andere in de conditie ANA aangeboden en vice versa. Door het split-plot-design was het mogelijk aan elke proefpersoon 50 dialoogjes aan te bieden en de interpretaties van steeds twee reacties op hetzelfde standpunt te vergelijken. Om de resultaten van de twee groepen te kunnen vergelijken, mogen er geen significante verschillen zijn tussen de twee groepen. Om dit na te kunnen gaan zijn aan de test zes controle-items toegevoegd die voor beide groepen gelijk waren: drie dialoogjes in de conditie ATS en drie in de conditie ANA. Om responsesets te voorkomen werden tevens 24 fillers aan de test toegevoegd waarin geen sprake was van een meningsverschil. In de fillers hield de reactie van de tweede spreker een met reden omklede aanvaarding van het standpunt in, waardoor test-dialoogjes en fillers qua vorm sterk overeenkwamen:
De 80 dialoogjes (50 test-items, 24 fillers en 6 controle-items) werden in gerandomiseerde volgorde aangeboden. In een tabel kan dit design als volgt worden voorgesteld:
Tabel 1: Overzicht van het onderzoeksdesign
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 240]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
4 ResultatenDe data van 269 proefpersonen werden betrokken in de statistische verwerking.Ga naar eind5 De test kan als buitengewoon betrouwbaar worden beschouwd (Cronbachs alpha = .92). Er was geen verschil tussen de twee testgroepen, zodat het verantwoord is beide groepen met elkaar te vergelijken.Ga naar eind6 De scores in de totale test waren als volgt verdeeld:Ga naar eind7
Tabel 2: Percentages antwoorden over de gehele test: (2 x 25 items; n = 269)
Uit Tabel 2 blijkt dat meningsverschillen vaker als niet-gemengd getypeerd worden wanneer de uiting van twijfel is uitgebreid met argumentatie voor niet-aanvaarding, dan wanneer aan de uiting van twijfel argumentatie voor een tegengesteld standpunt is toegevoegd (t = -29.71; p <.001). Omgekeerd worden meningsverschillen significant vaker als gemengd getypeerd, wanneer aan de uiting van twijfel argumentatie voor een tegengesteld standpunt is toegevoegd dan wanneer de argumentatie in de toevoeging betrekking heeft op het niet aanvaarden van het standpunt (t = 35.49; p < .001). Deze resultaten vormen een duidelijke bevestiging van de hypothese. Gemiddeld achtte 9% van de proefpersonen geen van beide aangeboden parafrases een passende interpretatie van de tweede sprekersuiting. Deze relatief hoge score kan verschillende oorzaken hebben. Allereerst werd de proefpersonen in de instructie nadruk-kelijk verzocht de optie ‘weet niet’ alleen dan te kiezen wanneer zij een tekstje echt niet begrepen. Het is daarom niet denkbeeldig dat de interpretatie ‘geen van beide’ als ontsnappings-optie gefungeerd heeft. Ten tweede waren de beide parafrases in alle gevallen zo verschillend, dat ‘beide’ veelal een evident foute interpretatie was. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
5 Conclusies en discussieUit de resultaten van dit onderzoek mag de conclusie getrokken worden dat de proefper-sonen onderscheid maken tussen beide typen argumentatie en dat het type argumentatie dat aan een uiting van twijfel wordt toegevoegd van invloed is op de typering van meningsverschillen. De restricties die bij het vorige onderzoek gemaakt werden, zijn ook op dit onderzoek van toepassing (zie Koetsenruijter 1992). Er moet enige terughoudendheid betracht worden bij het generaliseren van deze gegevens naar ‘gesprekken in het algemeen’. Het is een enigszins hachelijke zaak om van een schriftelijk afgenomen test te generaliseren naar mondeling taalgebruik. In gewone gesprekssituaties kunnen allerlei factoren een rol spelen, die in dit onderzoek zoveel mogelijk constant gehouden zijn. Het is niet ondenk-baar dat de hier gevonden effecten door dergelijke factoren ‘overruled’ worden. Daar komt bij dat de conditie ‘argumentatie voor niet-aanvaarding’ steeds neerkwam op een argument waarin de tweede spreker aangaf niet over de benodigde kennis of ervaring te beschikken om het standpunt te aanvaarden. Het betreft dus steeds éénzelfde geslaagd- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 241]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
heidsvoorwaarde voor het innemen van een standpunt die niet vervuld was. Het zou interessant zijn om in vervolgonderzoek na te gaan, of het voor de typering van meningsverschillen uitmaakt indien andere geslaagdheidsvoorwaarden voor het innemen van een standpunt niet vervuld zijn. Een ander voorbehoud houdt verband met de wijze waarop de instructie was geformu-leerd en de antwoordmogelijkheden werden aangeboden. Proefpersonen werden geattendeerd op het onderscheid in gemengde en niet-gemengde geschillen en met zachte hand naar een keuze geleid voor één van beide interpretaties. Het blijft de vraag of de wijze waarop zij de gespreksfragmentjes in de test interpreteren, volledig overeenkomt met de wijze waarop zij in alledaagse gesprekken de gespreksbeurten van hun gesprekspartners interpreteren. Mogelijk blijft de interpretatie van uitingen van twijfel in alledaagse gesprekken gedurende een aantal gespreksbeurten voor onderhandeling vatbaar. Onze proefpersonen moesten echter reeds na twee beurten een keuze maken tussen een van beide interpretaties.
Ondanks deze restricties zijn de effecten van argumentatieve toevoegingen van twijfel naar onze mening wel zo sterk en consistent dat er een aanzet gegeven kan worden voor enkele praktische adviezen. In discussietrainingen is het allereerst wellicht zinvol om er op te wijzen dat de twee hier gemanipuleerde typen argumentatie bestaan. De luisteraar doet er goed aan om opheldering te vragen over de positie van de spreker, wanneer deze zijn twijfel ondersteunt met argumentatie voor een tegengesteld standpunt. Een spreker die in een discussie zijn positie als twijfelende opponent wil onderstrepen, doet er verstandig aan om alleen argumentatie voor niet-aanvaarding aan zijn uiting van twijfel toe te voegen. Voegt hij daarentegen argumentatie vooreen tegengesteld standpunt toe, dan zal zijn gesprekspartner er vanuit gaan dat hij dat standpunt ook inneemt. Wellicht kunnen deze adviezen een bescheiden bijdrage leveren aan de redelijke oplossing van meningsverschillen. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Bibliografie | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 242]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
|
|