Tijdschrift voor Taalbeheersing. Jaargang 15
(1993)– [tijdschrift] Tijdschrift voor Taalbeheersing– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 224]
| |||||||||||||||||||||||
‘Hij begrijpt het best!’ De misleidende twee-culturenopvatting van m/v-communicatieproblemen
| |||||||||||||||||||||||
1 InleidingIn de gesprekstheoretische literatuur wordt het falen van communicatie vaak gesignaleerd, maar er zijn naar verhouding weinig analyses gemaakt van de manier waarop mensen elkaar in gesprekken, al dan niet met opzet, tot on-of wanbegrip brengen, hoe gesprekken komen te stokken of hoe ze helemaal anders verlopen dan aan het begin ervan de bedoeling leek te zijn. Van alle mogelijke miscommunicatie heeft die tussen mannen en vrouwen de laatste jaren nog de meeste belangstellingGa naar eind1. Onderzoek op dit terrein laat zien dat bepaalde conversatie- en interactieregels door vrouwen en mannen verschillend worden geïnterpreteerd en gehanteerd. Daardoor kunnen minimal responses (het uiten van ‘uh-huh’ of ‘hmm’ of ‘ja’ als reactie op uitingen van de gespreksgenoot), het stellen van vragen, het al of niet doorgaan op een aangesneden gespreksonderwerp en de wij ze waarop men de spreekbeurt probeert te verkrijgen bronnen van misverstand en onbehagen zijn in de communicatie tussen vrouwen en mannen. Dit verschil in taalgedrag is al vroeg te constateren. Zo bleken in een klas waarin de leerkracht aan de kinderen de vrijheid van spreken en zwijgen laat en zelf weinig bijstuurt, na verloop van tijd grote verschillen in de klasse-interactie voor te komen die vooral voor de meisjes nadelig uitvielen (Van der Geest 1985). Deze taalgebruiksverschillen tussen mannen en vrouwen worden door Maltz en Borker (1982) opgevat als verschillen tussen twee culturen en de gesignaleerde m/v-mis-communicatie wordt gezien als het gevolg van botsingen of misverstanden die cultuur-verschillen nu eenmaal meebrengen. Deborah Tannen, in Nederland in brede kring bekend sinds haar publikatie uit 1991 Je begrijpt me gewoon niet, gaat ook uit van deze twee-culturentheorie. Auteurs als Cameron (1985), Henley en Kramarae (1991) en Troemel-Ploetz (1991) vinden deze theorie als verklaring voor m/v-miscommunicatie tekort schieten, omdat er in deze benadering ten onrechte van wordt uitgegaan dat de twee conflicterende culturen van gelijk gewicht zouden zijn. Volgens deze auteurs moet de factor machtsverschil een rol spelen bij verklaringen van m/v-miscommunicatie. Om in deze controverse een standpunt te kunnen bepalen hebben we een enkel m/v-communicatieprobleem - ingeperkt en van een welbepaalde context voorzien - geheel in de geest van de twee-culturentheorie geanalyseerd als een taalnormconflict. We maakten daarbij gebruik van het gedetailleerde en rijkgeschakeerde analysemodel voor taalnorm-conflicten uit Norms of Language (1987) van Bartsch. | |||||||||||||||||||||||
[pagina 225]
| |||||||||||||||||||||||
We kozen voor onze probleemanalyse het interruptiegedrag van vrouwen en mannen die elkaar vrijwel voor het eerst ontmoeten bij een vergadering. Over de definitie van het verschijnsel interruptie is in de literatuur een discussie gaande. De meeste auteurs zien interruptie als een inbreuk op het spreekrecht van de ander. Zij onderzoeken vooral ‘geslaagde’ interrupties, dat wil zeggen het optreden van gelijktijdige spraak waarbij de tweede spreker de beurt ten onrechte overneemt, dus voordat de eerste spreker heeft afgerond (Zimmerman & West 1975; Eakins & Eakins 1976). Volgens andere auteurs kan de scheiding tussen terecht en ten onrechte interrumperen niet helder worden aangebracht (Murray & Covelli 1988), terwijl er in de literatuur ook gesproken wordt van technisch succesvolle interrupties die worden bedoeld en begrepen als teken van samenwerking en verbondenheid (Edelsky 1981). Desondanks heerst er vrij grote overeenstemming over het bestaan van verschil in interruptiegedrag tussen mannen en vrouwen (Zimmerman & West 1975; Eakins & Eakins 1976;, Maltz en Borker 1982; West & Zimmermann 1983; De Bie 1987; Craig & Pitts 1990). Waar geen verschil wordt aangetroffen, zoals bij-voorbeeld in een Nederlands onderzoek (Redeker & Linssen-Maes 1992), blijkt het onderzoek vaak te hebben plaatsgevonden in een laboratoriumsituatie en/of onder sprekers (m/v) die elkaar kenden. De klacht van vrouwen over het interruptiegedrag van mannen heeft meestal betrekking op reële vergadersituaties waarin deze vrouwen nieuw-komers zijn (Bouma 1987; Krol 1988)Ga naar eind2. Tannen (1991) ziet het uiteenlopend interruptiegedrag van mannen en vrouwen als een conflict tussen verschillende spreekstijlen die het gevolg zijn van verschillende culturele achtergronden. Interactie van stijlen levert frustratie en misverstanden op, maar: ‘Door stijlverschillen te zien zoals ze zijn, wordt het venijn eraan ontnomen.’ (Tannen 1991: 313). Onze analyse zal laten zien dat het interruptieprobleem binnen de twee-culturen-theorie niet correct en volledig in kaart gebracht kan worden en dat er dan ook geen reden is voor Tannen's optimistische conclusie. | |||||||||||||||||||||||
2 Drie analyses van het interruptieprobleem als een normconflict van geldigheidsbereikAan de hand van Bartsch' normconflicttheorie benaderen we het interruptieprobleem allereerst als een conflict betreffende de geldigheid van normen. Er kunnen hierbij drie soorten normconflicten onderscheiden worden. | |||||||||||||||||||||||
2.1 Conflicten tussen twee verschillende normen binnen twee groeperingenDe uiteenlopende normen van vrouwen en mannen betreffende interrumperen benoemen we als volgt: M: interrumperen is, mits binnen zekere grenzen, een acceptabel middel om efficiënt te vergaderen. V: interrumperen is geen acceptabel middel om efficiënt te vergaderen. Onder efficiënt vergaderen wordt verstaan: rationeel en taakgericht tot besluiten komen. Een interruptieprobleem van dit type kan dan volgens Bartsch als volgt worden beschreven: mannen en vrouwen zijn in principe bereid en in staat om elkaars gedrag naar elkaars normen te beoordelen. Mannen blijken te willen interrumperen om zo efficiënt mogelijk te vergaderen en vrouwen niet. | |||||||||||||||||||||||
[pagina 226]
| |||||||||||||||||||||||
Er zijn nu volgens Bartsch' benadering in principe drie oplossingen mogelijk:
In deze derde oplossing kan de dominantie of alleen voor de individuele interactiepartner gelden, of voor de gehele ‘soort’ waartoe de interactiepartner behoort. Ook valt zwakke dominantie onder deze mogelijkheid. In dat laatste geval past de ene partij zich, al of niet bewust, aan de normen van de andere partij aan, omdat deze prestige verschaffen of in het eigen voordeel zijn. Voor interruptiegedrag betekent dit het volgende. Uiteengaan zonder interactie is niet mogelijk: gemengde vergaderingen zijn nu eenmaal aan de orde van de dag. Onderhan-delingen over interrumpeergedrag zouden dan de oplossing zijn. Deze zijn tot op heden echter uitgebleven. De norm van de mannen blijkt dominant.
Door deze analyse worden vragen opgeroepen die binnen deze beschrijving niet te beantwoorden zijn:
| |||||||||||||||||||||||
2.2 Conflicten binnen één norm die heterogeen binnen een groepering bestaatAls de existentie-, acceptatie-, adoptie-, geldigheids-of rechtvaardingingsbereiken van een norm binnen een groepering niet gelijk zijn, hebben we ook te maken met een normconflictGa naar eind3. We vatten het probleem nu als volgt op. Binnen de groepering van vergaderaars is er één norm, die heterogeen onder hen voorkomt. Dat wil hier zeggen dat één norm betreffende interrumperen anders leeft bij mannen dan bij vrouwen. De norm luidt als volgt: Interrumperen is, mits binnen zekere grenzen, een bruikbaar middel om efficiënt te vergaderen.
Bartsch onderscheidt tien conflictmogelijkheden. We geven er kortheidshalve vier van weer en relateren deze aan het interruptieprobleemGa naar eind4.
Het existentiebereik kán alleen maar groter zijn dan het adoptiebereik: de groep voor wie de norm in de praktijk bestaat kan niet anders dan groter zijn dan de groep die deze norm in een later stadium van taalverwerving heeft moeten aanleren. De groep voor wie de norm in de praktijk bestaat, bestaat namelijk uit degenen die hem tijdens de primaire socialisatie hebben aangeleerd en uit degenen die de norm in een later stadium van taalverwerving hebben overgenomen. Problemen ontstaan alleen als degenen die de norm al in de praktijk brengen, adoptie door anderen afwijzen. Toepassing op het interruptieprobleem: er zijn vrouwen die hebben geleerd te interrum-peren als mannen. Het probleem is, dat dit niet op prijs wordt gesteld (Willemsen 1988, Costrich 1985).
| |||||||||||||||||||||||
[pagina 227]
| |||||||||||||||||||||||
Degenen die de norm accepteren en er zich in de praktijk naar gedragen, vormen een kleinere groep dan degenen die de norm accepteren. Problemen ontstaan voor hen die de norm wel accepteren, maar deze niet in de praktijk kunnen brengen. Toepassing op het interruptieprobleem: er zijn vrouwen die meer zouden willen interrumperen omdat ze zien dat dit gedrag beloond wordt met het verkrijgen van de spreekbeurt. Interrumperen is dan ook één van de drie manipulatieve technieken van taalgebruikers die het woord willen houden of verkrijgen (O'Barr 1984). Toch interrumperen vrouwen niet, ondanks het feit dat zij in informele situaties wel daartoe in staat blijken te zijn (Edelsky 1981).
Degenen die de norm accepteren en er zich in de praktijk naar gedragen, vormen een kleinere groep dan degenen die zich in de praktijk naar deze norm gedragen. Problemen ontstaan voor hen die wel in overeenstemming met deze norm handelen, maar deze niet echt accepteren. Toepassing op het interruptieprobleem: er zijn interrumperende vrouwen die deze handelwijze eigenlijk van zichzelf niet accepteren, maar vinden dat ze het spelletje moeten meespelen op de manier waarop het blijkbaar in vergaderingen gespeeld wordt.
Degenen die zich in de praktijk naar de norm gedragen en voor wie de norm geldig is, vormen een kleinere groep dan degenen voor wie de norm geldig is. Problemen ontstaan voor hen die zich in de praktijk niet aan de norm houden, terwijl deze wel geldig voor hen is. Toepassing op het interruptieprobleem: er zijn vrouwen die zich niet gedragen volgens de norm: ‘Interrumperen is, mits binnen zekere grenzen, een bruikbaar middel om efficiënt te vergaderen’, hoewel het hun niet verboden is. Zimmermann & West (1975) zien interrupties als schendingen van het beurtwisselsysteem van Sachs e.a. (1974). Deze beurtwisseling zou onafhankelijk van welke variabele dan ook (sekse, leeftijd en derge-lijke) moeten zijn. Toch bleek uit hun onderzoek dat mannen veel meer interrumpeerden dan vrouwen. Men kan constateren dat deze vrouwen zich niet volgens de voor hen geldende norm gedragen.
Degenen die zich in de praktijk volgens de norm gedragen en voor wie deze norm geldig is, vormen een kleinere groep dan degenen die zich in de praktijk naar de norm gedragen. Problemen ontstaan voor hen die zich conform de norm gedragen terwijl deze voor hen niet geldig is. Toepassing op het interruptieprobleem: er zijn vrouwen die interrumperen en zich dus volgens de norm gedragen. Zij krijgen problemen, worden als onaardig bestempeld (Willemsen 1988; Costrich e.a. 1975), waardoor hun vergaderresultaten negatief beïnvloed kunnen worden. Deze interruptienorm is kennelijk niet zonder meer geldig voor hen. | |||||||||||||||||||||||
[pagina 228]
| |||||||||||||||||||||||
Degenen die de norm accepteren en voor wie deze norm geldig is, vormen een kleinere groep dan degenen die de norm accepteren. Problemen ontstaan voor hen die de norm hebben geaccepteerd terwijl deze niet geldig voor hen was. Toepassing op het intermptieprobleem: Er zijn vrouwen die vinden dat interrumperen passend vergadergedrag is, maar door de reacties (Willemsen 1988; Costrich 1975) te verstaan krijgen dat deze interruptienorm niet voor hen geldt.
Degenen voor wie de norm geldig is en die deze norm accepteren vormen een kleinere groep dan degenen voor wie de norm geldig is. Problemen ontstaan voor hen die de norm niet accepteren, hoewel deze geldig voor hen is. Toepassing op het interruptieprobleem: er zijn vrouwen die interrupties niet acceptabel vinden, hoewel de norm voor alle sprekers geldig is, en bijvoorbeeld Lakoff (1975) het vanzelfsprekend vindt dat vrouwen het taalgebruik van mannen overnemen, ook al noemt zij dit taalgebruik ‘neutraal’Ga naar eind5.
Beschouwing van de hier weergegeven vier analyses van het interruptieprobleem als conflict binnen één norm die heterogeen binnen één groepering bestaat, roept de volgende vragen op.
Willemsen (1988) constateert dat vrouwen die mannelijk taalgedrag overnemen, als minder aardig worden beoordeeld dan vrouwen die zich ‘vrouwelijk’ gedragen en dan mannen die zich ‘mannelijk-dominant’ gedragen. Vrouwen die niet ‘mannelijk’ interrum-peren worden dus aardiger gevonden dan vrouwen die dit wel doen. Aangezien vele vrouwen niet interrumperen, zou men kunnen constateren dat het voor hen wel zeer belangrijk moet zijn om aardig gevonden te worden: zij laten zich zelfs de gelegenheid om te spreken ontnemen. ‘A participant in a conversation must determine what the speaker expects from him in the way of a response and decide for himself how much he will conform to the speaker's expectations.’(Schank 1984: 161) Het lijkt dan ook legitiem om te stellen dat waar mannen slechts één norm kennen, vrouwen kampen met het feit dat zij tegelijkertijd aan twee normen moeten voldoen. Eén norm stelt dat interrumperen kan; een tweede norm stelt dat men zich coöperatief moet opstellen om aardig gevonden te worden. Vele vrouwen laten waardering door anderen zwaarder wegen en sommige het recht om gehoord te worden. Vragen als wie bepaalt dat interrumperen geoorloofd is en waarom het voor vele vrouwen belangrijker is om aardig gevonden te worden dan om gehoord te worden, blij ven onbeantwoord. | |||||||||||||||||||||||
[pagina 229]
| |||||||||||||||||||||||
2.3 Conflicten tussen twee verschillende normen binnen een groeperingIn het voorgaande is geconstateerd dat het interruptieprobleem voor vrouwen als een normconflict beschreven kan worden, waarbij vrouwen aan twee tegenstrijdige normen moeten voldoen. Een dergelijk conflict kan zich afspelen op het gebied van existentie (E), acceptatie (A), adoptie (O), geldigheid (G) en rechtvaardiging (R) van twee uiteenlopende normen. Wij vatten het interruptieprobleem in deze rubriek dan ook als volgt op. Een groepering, namelijk vrouwen, worstelt bij het vergaderen met twee normen. Deze normen kunnen als volgt onder woorden worden gebracht.
Van de vijftien binnen Bartsch' benadering te onderscheiden soorten conflicten, geven wij er hier drie, vertaald naar het interruptieprobleem, weer.
Er zijn vrouwen die interrumperen, maar tegelijkertijd vinden dat ze zich coöperatief zouden moeten opstellen, dus dat ze niet zouden moeten interrumperen.
Er zijn vrouwen die zich coöperatief opstellen en dus niet interrumperen, maar tegelijkertijd vinden dat ze dat wel op dezelfde manier als mannen zouden moeten doen om de spreekbeurt te verwerven.
Er zijn vrouwen voor wie de coöperatief-gedragnorm geldt, maar ook de interruptienorm. Voor vrouwen geldt geen verbod om te interrumperen, dus zou men kunnen concluderen dat de interruptienorm eveneens voor vrouwen geldt. Toch merken vrouwen dat hun interrupties niet op prijs worden gesteld (Costrich 1975; Willemsen 1988). Voor hen geldt blijkbaar eveneens de coöperatief-gedragnorm die interrumperen verbiedt.
Er zijn vrouwen die beide normen voor zichzelf geaccepteerd hebben.
Beschouwing van de bovenstaande beschrijvingen van het interruptieprobleem als conflict tussen twee verschillende normen binnen één bevolking, levert het volgende op. Er zijn vrouwen die interrumperen zoals mannen dat doen (a.1, b, c) maar toch ook voelen dat de coöperatief-gedragnorm meespeelt. Men kan dit conflict volgens Bartsch als volgt proberen op te lossen:
De eerste manier zou mogelijk zijn in een conflict van het type c. Vrouwen kunnen hun | |||||||||||||||||||||||
[pagina 230]
| |||||||||||||||||||||||
gedrag per vergadering variëren, afhankelijk van hun inschatting welk gedrag het beste resultaat op korte of op lange termijn zal opleveren. De tweede manier zou men kunnen toepassen bij conflicten van het type a.l en c: coöperatief gedrag wordt gesymboliseerd, bijvoorbeeld door lachen (Willemsen 1988), vrouwelijk uiterlijk, zorgen voor koek bij de koffie. Het resultaat is echter lang niet altijd geslaagd. Bij conflicten van het type b zal de tweede oplossing geenszins voldoen. De betreffende vrouwen worden ondanks compenserend gedrag niet aardig gevonden. Bij conflicten van het type a.2 ligt de situatie anders. Ondanks de klaarblijkelijke voordelen kunnen vrouwen toch niet overgaan tot interruptiegedrag. Kennelijk schat men de ruimte die er is om de individuele conventies in verbale interactie te doen gelden als te beperkt inGa naar eind6.
Een belangrijke vraag kan binnen deze beschrijving niet beantwoord worden: waarom vertonen vrouwen niet hetzelfde interruptiegedrag als mannen, hoewel ze daartoe in staat mogen worden geacht? (Murray & Covelli 1988; Redeker 1992) | |||||||||||||||||||||||
3 Analyse van het interruptieprobleem als een situatie-normconflictAan de hand van Bartsch' normconflicttheorie benaderen we het interruptieprobleem in deze rubriek als een conflict op het gebied van situatieve geldigheidsbereiken. Elke situatie kent passende normen. Als personen zich met huisgenoten onderhouden, zullen zij een andere conversatiestijl hanteren dan wanneer zij zich met belangrijke klanten of opdrachtgevers onderhouden. Het geheel van situaties waarin een norm in de praktijk bestaat, geaccepteerd of overgenomen wordt, geldig of gerechtvaardigd is, noemt Bartsch het situatieve bereik van een norm. Het situatieve geldigheidsbereik van een norm kan dat van een andere norm overlappen, zonder dat men aan beide normen tegelijkertijd kan voldoen. Er is dan sprake van een normconflict.
Er zijn volgens het analysemodel van Bartsch vijf situaties te onderscheiden waarin normconflicten binnen situatieve bereiken kunnen ontstaan. Hiervan geven we er twee weer die wij relateren aan het interruptiegedrag van mannen en vrouwen.
a Normconflicten die ontstaan bij eenduidige interpretatie van de situatie, doordat één van de partners het kader niet accepteert. In deze situatie accepteert één van de partners het kader niet en wil deze een nieuw kader scheppen. Wanneer men onder het kader verstaat: het formele, competitieve vergaderkader, ziet men dat vele mannen en vrouwen dit kader wat interrumperen betreft wel accepteren voor mannen, maar niet voor vrouwen. Vrouwen smeden het kader echter niet om tot een voor hen beter vergadersysteem.
b Normconflicten die ontstaan bij eenduidige interpretatie van de situatie, door het niet herkennen en zelfs miskennen van sociaal bepaalde interactie- en gespreksstrategieën. In deze situatie is het voor alle partijen duidelijk in welke situatie ze zich bevinden, maar ontstaat er een conflict omdat de sociaal bepaalde interactie en gespreksstrategieën van de ander niet herkend of zelfs miskend worden. Het miskennen van gespreksstrategieën van vrouwen blijkt bijvoorbeeld uit de opvatting | |||||||||||||||||||||||
[pagina 231]
| |||||||||||||||||||||||
van sommige mannelijke gespreksgenoten dat vrouwen niets over het gespreksonderwerp te melden hebben wanneer ze hun mond houden, terwijl deze vrouwen niets anders doen dan wachten tot hun de mogelijkheid wordt geboden om te spreken (Tannen 1991: 203).
De bovenstaande beschrijvingen roepen vragen op:
| |||||||||||||||||||||||
4 ConclusieIn het bovenstaande is een gedeelte van onze analyse van het m/v-interruptieprobleem aan de hand van Bartsch' normconflicttheorie weergegeven. Aanvankelijk lijkt de benadering vanuit de twee-culturentheorie vruchtbaar: geleidelijk wordt een steeds rijker beeld geschetst van het te onderzoeken m/v-taalgebruiksverschil. Hoe genuanceerder het beeld echter dankzij Bartsch' analysemethode wordt, des te duidelijker blijkt dat er in de twee-culturentheorie ten onrechte wordt uitgegaan van de veronderstelling dat beide culturen in de hedendaagse maatschappij als gelijkwaardig worden beschouwd. Troemel-Ploetz (1991) wijst eveneens op deze misvatting in haar beoordeling van Tannen's boek You just don't understand: women and men in conversation (1990): ‘Rather than acknowledging that the male style is valued highly and the female style is considered inferior, Tannen claims that the two conversational styles are ‘equally valid’.’Ga naar eind7 Als de ongelijke verdeling van ‘social power’ over mannen en vrouwen in de analyse wordt betrokken, dan is het wel mogelijk de door ons gesignaleerde vragen die binnen de twee-culturenbenadering openbleven, te beantwoorden. Optimistische conclusies als die van Tannen zijn dan echter niet erg plausibel meer. Zij schrijft (1991:313): ‘Het begrijpen van de spreekstijl van de ander is een gigantische sprong over de communicatiekloof tussen mannen en vrouwen, en een gigantische stap in de richting van het openen van communicatielijnen.’ Als stijlverschillen (mede) berusten op machtsverschillen, kan de dominante partij niet alleen de spelregels van de communicatie tussen mannen en vrouwen bepalen. Een ongelijke machtsverhouding zorgt er bovendien voor dat het niet gaat om hoe de interactie geïnterpreteerd dient te worden, maar om wiens interpretatie ervan wordt geaccepteerd. De interpretatie van de partij met meer ‘social power’ zal dan gelden, aan de ‘face-behoefte’ van de laatste zal meer aandacht worden besteedGa naar eind8 en begrip en inlevingsvermogen worden van slechts één kant, namelijk van degenen met minder ‘social power’, verwacht. ‘This ability to make others accept and enact one's representation of the world is another aspect of symbolic domination.’(Henley & Kramarae 1991).
Wij moeten dan ook concluderen dat de twee-culturenbenadering van de m/v-miscommunicatie zoals door Deborah Tannen gepresenteerd, weliswaar aantrekkelijk is door de herkenbaarheid van de voorbeeldanalyses en de optimistische communicatierichtlijnen die hieruit worden afgeleid, maar ook misleidend. De twee-culturenbenadering is ten eerste misleidend omdat het mislukken van m/v- | |||||||||||||||||||||||
[pagina 232]
| |||||||||||||||||||||||
communicatie vaak niet op misinterpretatie en vergissing berust, maar op dominantie van één van de mogelijke interpretaties. De veronderstelling dat wederzijds begrip de communicatieproblemen zou doen verdwijnen, is dus grotendeels onjuist. De twee-culturenbenadering is ten tweede misleidend, omdat deze er niet in slaagt een verklaring te geven voor het feit dat het begrip voor de andere stijl van communiceren steeds van één kant moet komen. Binnen deze benadering wordt aan dit feit voorbijgegaan, alsof het een vanzelfsprekendheid betreft. Wij hopen met onze analyse de onvolledigheid en daarmee ook de misleidendheid van de twee-culturenopvatting te hebben aangetoond. | |||||||||||||||||||||||
[pagina 233]
| |||||||||||||||||||||||
Bibliografie
| |||||||||||||||||||||||
[pagina 234]
| |||||||||||||||||||||||
|
|