| |
| |
| |
Hypertekst: schrijven en lezen in een niet-lineair medium Th. van der Geest
Samenvatting
Het toenemend gebruik van hypertekst, een niet-lineair medium om informatie via de computer te presenteren, stelt schrijvers en lezers voor nieuwe problemen. De adviezen aan schrijvers zijn vooral gebaseerd op opinies en gezond verstand. Het onderzoek naar de meest geschikte structuur van de gepresenteerde informatie heeft zich tot nu toe gericht op de vergelijking van lineaire en niet-lineaire structuren, waarbij bleek dat lezers de traditionele, lineair gepresenteerde informatie vaak beter en sneller lazen en doorzochten. Om de lezers te helpen hun weg te vinden in de informatie zijn allerlei navigatiehulpmiddelen voor hypertekst ontwikkeld. De effectiviteit van dergelijke hulpmiddelen lijkt afhankelijk te zijn van karakteristieken van de lezer en de uit te voeren taak. Om deze factoren beter te onderzoeken is de inbreng van onderzoekers die goed inzicht hebben in de complexiteit van informatieverwerving en -verwerking onontbeerlijk.
| |
1 Wat is hypertekst?
De afgelopen vijf jaar is een nieuw type computerprogramma voor de verwerking en presentatie van informatie sterk in de belangstelling komen te staan: hypertekst. Een hypertekstprogramma is een computerprogramma dat een verzameling informatie-ele- menten (nodes) in tekst bevat waarin op elektronische wijze verbanden zijn aangegeven (links). Als naast informatie in tekst ook informatie in beeld en geluid in het programma opgenomen kan worden, spreekt men van hypermedia. Zo'n verzameling informatie-elementen met links wordt vaak aangeduid met de term hyperdocument. In veel van de programma's wordt gebruik gemaakt van een metafoor om de structuur te verduidelijken: het hyperdocument wordt bijvoorbeeld gekarakteriseerd als een stapel systeemkaarten, als een verzameling artikelen in een encyclopedie of boek, als een fysieke omgeving met kaarten, wegwijzers en paden of als een huis met kamers.
Papieren documenten zijn in principe lineair en sequentieel: ze nodigen uit (indien geschreven in een westerse taal) om van links naar rechts en van boven naar beneden gelezen te worden. Hyperdocumenten zijn niet-lineair en niet-sequentieel: de lezer kan van inhoudselement naar inhoudselement springen, zolang deze met elkaar verbonden zijn door de links. De links kunnen voor allerlei typen relaties staan: inhoudselement X kan een definitie zijn bij inhoudselement Y, een detail geven, een illustratie zijn, het bijbehorend geluid laten horen, een computerprogramma starten, een toetsvraag presenteren, of willekeurig welke associatie dan ook realiseren. Het startpunt en de bestemming van zo'n link kan bijvoorbeeld een woord of een stukje tekst zijn, een plaats op het scherm, (een deel van) de illustratie, of een symbool voor de aanwezigheid van een link. Men zou kunnen zeggen dat een hyperdocument niet alleen door de schrijver wordt ‘gemaakt’ bij het definiëren van inhoudselementen en de relaties daartussen, maar ook door de lezer, die de elementen en de volgorde van raadpleging kiest.
Hypertekst is vooral geschikt voor bepaalde typen informatie. De adviesliteratuur voor | |
| |
schrijvers van hyperdocumenten geeft de volgende criteria voor de keuze voor hypermedia:
- | er is een grote verzameling informatie die in een groot aantal kleine fragmenten georganiseerd is; |
- | de fragmenten hebben een relatie met elkaar; |
- | de lezer heeft per keer slechts een klein deel nodig; |
- | de informatie betreft processen die gesimuleerd of geanimeerd kunnen worden; |
- | de informatie is tijdgebonden en verandert snel, waardoor up-to-date houden een probleem is; |
- | veel verschillende gebruikers raadplegen de informatie tegelijkertijd en/of met ver-schillende zoekdoelen (McKnight e.a., 1991, p. 88; Rockley, 1992; Shneiderman e.a., 1991, p. 144). |
Niet de inhoud maar de structuur van de informatie en de wijze waarop van de informatie gebruik gemaakt wordt, bepaalt dus of deze geschikt is om als hyperdocument gepresen-teerd te worden. De eerste prototypes lagen vooral op het gebied van de traditioneel niet-lineaire teksten: woordenboeken, encyclopedieën, etc. Momenteel vindt er een verschuiving plaats naar andere typen toepassingen, met name in de sfeer van technische documentatie. Zeer complexe systemen zoals vliegtuigen, kerncentrales, procesinstallaties of grote computersystemen worden aan de afnemer geleverd met een immense hoeveelheid documentatiemateriaal, dat ook nog eens van veel verschillende schrijvers afkomstig is. Berk & Devlin (1991) vermelden bijvoorbeeld dat elke Boeing-straaljager wordt afgeleverd met de hoeveelheid van vier vrachtwagens papieren documentatie. De technische documentatie moet voortdurend up-to-date gehouden worden. Er moet in veel gevallen door verschillende mensen tegelijkertijd in gezocht kunnen worden en bij acute problemen moet de oplossing zeer snel gevonden kunnen worden. In zulke gevallen lijken hypermedia goed bruikbaar.
Hoewel proefprojecten zich vooral richten op grootschalige toepassingen, neemt het aantal kleinschalige en meestal niet-onderzochte toepassingen stilletjes snel toe. Ook voor handleidingen voor minder gecompliceerde systemen wordt hypertekst steeds meer gangbaar. Bij de nieuwste computerprogramma's wordt de on-line hulp steeds vaker geleverd in de vorm van een hyperdocument van beperkte omvang dat vanuit het programma geraadpleegd kan worden.
Vanwege de integratie van verschillende media, de omvang van de documenten en de grote vrijheid van de lezer om een hyperdocument op allerlei manieren te doorkruisen, ontstaat er een nieuw type schrijfproblemen voor de maker van de vulling van hypertekstprogramma's. Nogal wat auteurs claimen zelfs dat het beroep van (technisch) schrijver ingrijpend zal veranderen onder invloed van deze nieuwe technologie. Ze zullen bijvoorbeeld vaker deel uitmaken van het ontwerpteam van een programma (Grice, 1988), meer verstand moeten hebben van grafische en visuele informatie en de combinatie daarvan met verbale informatie (Sullivan, 1988) en het perspectief van de toekomstige gebruiker van de software moeten kunnen vertegenwoordigen (Haselkorn, 1988).
In dit artikel wordt ingegaan op de aanwijzingen die in de literatuur te vinden zijn voor schrijvers van hyperdocumenten. Ik beperk me hier tot aanwijzingen voor het produceren van teksten, hoewel ook over het gebruik van beeld en geluid en de onderlinge combinatie hiervan met tekst veel te zeggen valt. De aanwijzingen voor schrijvers zullen afgezet worden tegen wat er uit experimenteel onderzoek bekend is over het leesgedrag van mensen die hyperdocumenten raadplegenGa naar eind1,Ga naar eind2. De taken aan de hand waarvan gebruikers-onderzoek wordt verricht zijn meestal:
| |
| |
- | grasduinen: een hyperdocument lezen en daarna vragen beantwoorden over de inhoud of de structuur van het document; |
- | leertaak: informatie zoeken in een hyperdocument met als doel de verworven kennis later te reproduceren of toe te passenGa naar eind3; |
- | gerichte zoektaak: informatie lokaliseren in een hyperdocument; |
- | toepassingstaak: een probleem oplossen door het opzoeken en vervolgens toepassen van informatie. |
| |
2 Taken van de schrijver
Het maken van hyperdocumenten wordt meestal aangeduid met de term authoring. Onder die term gaat een veelheid van mogelijke taken van de schrijver of het team van schrijvers schuil. De volgende activiteiten kunnen deel uitmaken van het produktieproces:
- | een structuur voor het hyperdocument ontwerpen |
- | elektronisch inlezen van bestaande teksten |
- | correctie of aanpassing van bestaande teksten |
- | bestaande tekst verdelen in informatie-elementen |
- | produktie van nieuwe informatie-elementen |
- | links tussen informatie-elementen aanbrengen |
- | de lezer hulp bieden bij het vinden en gebruiken van de informatie |
- | het schrijfproces organiseren, bv. het beheer van de verzameling informatie-elementen. |
De aanwijzingen voor schrijvers in de literatuur over hypermedia betreffen tot nu toe vooral de taken informatiestructuur ontwerpen (‘authoring in the large’), de lezer helpen daarin de weg te vinden (‘navigation’) en de produktie van inhoudselementen (‘authoring in the small’). Dit laatste overlapt voor een groot deel met de aanwijzingen voor het schrijven van tekst op beeldschermen in het algemeen, een onderwerp dat elders in dit tijdschrift aan de orde komt (zie Van Kruiningen en Van Oostendorp in dit nummer).
| |
3 Een informatiestructuur ontwerpen
Zeker voor de grotere hyperdocumenten, maar ook voor kleinere documenten moet er een inhoudelijke structuur of plan ontworpen worden (binnen de technische mogelijkheden van het gebruikte programma) waarin de vele afzonderlijke elementen ingepast kunnen worden. Deze ontwerpstap wordt soms uitgevoerd door inhoudsdeskundigen, soms door de schrijvers zelf. Een niet-lineaire tekst kan allerlei structuren hebben, die voorgesteld kunnen worden als een inhoudsopgave, een boomstructuur, een piramide (gelaagde hiërarchie), een netwerk of web, een verzameling modules, etc. De ontwerper van het hyperdocument moet kiezen welke structuur het best geschikt is voor de informatie.
Auteurs over hypermedia, met name Martin (1990), maar ook McKnight e.a. (1989), Kearsley (1988) en Rockley (1992) geven soms zeer gedetailleerde adviezen over de structuur van hyperdocumenten. Zij pleiten ervoor een structuur te ontwerpen alvorens het document in meer detail wordt geproduceerd en daarbij uit te gaan van de taken die een toekomstige gebruiker ermee zal uitvoeren. Hoe de schrijver dat moet doen wordt niet vermeld. Martin (1990) en Rockley (1992) adviseren een lineaire of eendimensionale hiërarchische documentstructuur omdat die makkelijker toegankelijk zouden zijn voor de lezer dan een modulaire structuur of een netwerk-, web- of piramidestructuur. Zijn hun adviezen gebaseerd op bevindingen in onderzoek?
| |
| |
Het onderzoek naar het effect van informatiestructuren is zeer eenzijdig gericht op de vergelijking van lineaire documenten (meestal gelezen van papier) met allerlei niet-lineaire hyperdocumenten (meestal gelezen van beeldscherm). Tabel 1 geeft een overzicht van onderzoek waarin deze vergelijking centraal staat.
In de tabel zijn vooral de effecten op snelheid en accuratesse van de zoekacties samengevat. In het merendeel van de studies lijken de gebruikers van het traditionele lineair gestructureerde document even goed of beter in staat de gezochte informatie te vinden als de gebruikers van het niet-lineaire document. De resultaten van Egan e.a. (1989) en Gray & Shasha (1989) nuanceren deze bevindingen echter en werpen de vraag op of de vergelijking lineair/niet lineair niet erg simplistisch is. Het lijkt erop dat de relatie tussen de formulering van de zoektaak en het document waarin gezocht wordt een belangrijke rol kan spelen (Gordon e.a. 1988; Kaindl & Ziegeler, 1992). Als de gezochte informatie zo geformuleerd is dat hij makkelijk via een inhoudsopgave te vinden is, lijkt een papieren document beter te werken. En ook als de zoektermen die de gebruiker destilleert uit de zoekopdracht niet als zodanig voorkomen in het hyperdocument, kan de gebruiker beter uit de voeten met een papieren document. Blijkbaar spelen de precieze vormgeving en formulering van hulpmiddelen als inhoudsopgaven, indexen en zoektermen een essentiële rol. Het is aannemelijk dat het succesvol gebruik van deze hulpmiddelen ook nog beïnvloed wordt door de ervaring die de gebruiker heeft met de verschillende hulpmiddelen (Rada & Murphy, 1992) en door de structuur van het document (Wright & Lickorish, 1989a,b). Technische ontwikkelingen maken het mogelijk dat de komende jaren onderzoek kan worden gedaan naar documenten die in verschillende structuren aangeboden worden aan de lezer (Celentano e.a. 1992; Garg, 1988), en zulk onderzoek lijkt hard nodig om onderbouwde adviezen te geven voor de keuze van een geschikte documentstructuur.
| |
4 Lezers helpen bij het vinden en gebruiken van informatie
In vrijwel elk onderzoek wordt ook gevraagd naar het subjectieve oordeel van de gebruikers van hyperdocumenten. Eén probleem wordt steeds weer gemeld: de gebruikers voelen zich ‘lost in hyperspace’. Onder dit etiket gaat eigenlijk een verzameling problemen schuil (Foss, 1989) die ik hier verder zal aanduiden met de overkoepelende term navigatieproblemen:
- | De gebruiker heeft geen overzicht over de structuur en de inhoudelijke organisatie van het gehele document; hij is bijvoorbeeld niet zeker of hij alle bruikbare informatie gezien heeft. |
- | De gebruiker weet niet welke route te volgen naar de gewenste informatie; hij verliest bijvoorbeeld tijdens het raadplegen van het hyperdocument zijn oorspronkelijke zoekdoel uit het oog en grasduint maar wat in het document. |
- | De gebruiker mist noodzakelijke aanwijzingen die hem helpen de inhoud van het document goed te interpreteren of te onthouden; hij ziet bijvoorbeeld geen titels, kopjes, verbindingszinnen of andere structuuraanduiders en heeft daardoor moeite te formuleren wat hij nu eigenlijk te weten is gekomen. |
Op grond van wat bekend is over het leesproces, zijn de navigatieproblemen van lezers van hyperdocumenten niet bepaald verrassend (Charney, in press; Kozma, 1991; McKnight e.a., 1991). Zo blijkt uit onderzoek naar de verwerking van informatie dat - in heel algemene termen uitgedrukt - lezers de betekenis van een tekst ‘construeren’ in interactie met de gegeven tekst. Zij construeren een hiërarchisch gestructureerd mentaal model van de informatie in de tekst (Just & Carpenter, 1987).
| |
| |
Tabel 1: Lineaire vs. niet-lineaire documentstructuren
bron |
software |
ppn. |
taak |
Egan e.a. (1989) |
Superbook; tekst statistiekboek (562 p.) |
20 studenten, enige inhoudelijke voor-kennis |
studietaken statistiek, open-boek-essay |
|
Foss (1989) |
HyperCard; over Hypertext '87 conferentie (24 elem.) |
10 in 2 groepen, met computer-, zonder HT-ervaring |
grasduinen (45 minuten), natoets |
|
Gordon e.a. (1988) |
??; 4 artikelen (2 algemeen, 2 tech-nisch onderwerp) |
24 studenten in 2 groepen |
grasduinen of leren |
|
|
|
1. artikel lineair, |
|
|
|
2. artikel in HT, natoets |
|
Gray & Shasha (1989) |
NetBook; over sociologie (2 hfdst. uit boek) |
60 studenten; 50 in twee HT-groepen, 10 papier met index |
gericht zoeken (5 vragen, max. 50 min.) |
|
Kaindl & Ziegeler (1992) |
HyperShell; over hypertekst (79 elem.) |
28 studenten en programmeurs, geen HT-ervaring |
grasduinen (1 uur, dan 21 vragen en 2 x 4 taken met andere systemen) |
|
McKnight e.a. (1990) |
zie onafh. variabelen; over wijn (40 elem.) |
16 universiteits-medewerkers |
gericht zoeken (12 vragen, verschillende typen) |
|
Rada & Murphy (1992) |
I. Emacs-lnfo II. Guide III. HyperTIES IV. Maxibook |
5 experts met HT, 4 studenten zonder HT-ervaring |
1. gericht zoeken (4 vragen, max. 10 minuten) EN |
|
|
|
2. informatie combi-neren (4 vragen, max. 10 min.) |
|
Wang (1988) |
HyperTIES; over Holocaust (106 elem.) |
24 studenten Library Science; 8 in groep a, 16 in groep b. |
gericht zoeken (6 vragen, max. 5 min. per vraag) |
HT = hypertekst |
Bij het construeren van die mentale representatie van de tekst maken lezers gebruik van enerzijds hun voorkennis over structuur en inhoud van het tekstgenre of -type dat ze lezen en anderzijds van hun ‘kennis over de wereld’ voor het soort informatie dat in de tekst gegeven wordt. Deze voorkennis helpt de lezer de aangeboden informatie te integreren in al aanwezige kennis of een mentaal schema te ontwikkelen als de informatie nieuw is.
| |
| |
onafh. var. |
afh. var. |
resultaten |
a. papier |
-oordeel gebruikers |
- groep b meer items correct, meer incidenteel leren, hogere kwaliteit essays |
b. hypertekst |
- aantal taken correct |
- als info via kopjes vindbaar geen verschil tussen a en b |
|
- incidenteel leren |
- als zoekterm in vraag niet als zo- danig in HT stond, groep a beter. |
|
- kwaliteit open-boek-essays |
|
|
a. lineaire versie |
- oordeel gebruikers |
- geen verschil in items correct. |
b. versie met links |
- feitelijk gebruik |
|
|
- items correct in natoets |
|
|
a. grasduinen alg. artikel |
- oordeel gebruikers |
- groep a herinnerde minder belangrijke Ínhoud van het HT artikel |
b. leertaak techn. artikel |
- feitelijk gebruik HT |
- meer items correct bij lineair artikel. |
|
- herinnerde Ínhoud in natoets |
|
|
- items correct in natoets |
|
|
a. papieren versie met inhoudsopgave |
- feitelijk gebruik |
- groep a zocht beter indien gezochte info inhoudsopgave zichtbaar, slechter indien niet zichtbaar. |
b. HT met en zonder links |
- items correct |
|
|
a. papieren versie |
- oordeel gebruikers |
- geen verschil tussen groep a en b in items correct |
b. hypertekst |
- feitelijk gebruik |
- bij makkelijke vragen scoort groep a beter. |
|
- items correct |
|
|
a. papieren versie |
- feitelijk gebruik |
- geen verschil in snelheid tussen groepen |
b. in tekstverwerker |
- schatting documentomvang |
- groep a meer items correct dan c en d. |
c. HyperTIES |
- items correct |
|
d. HyperCard |
|
|
|
elk paar opdrachten met papieren versie of met een van de programma's |
- tijd benodigd |
- experts zoeken beter gericht met HT, combineren informatie beter met papier |
|
- oordeel gebruikers |
- onervaren ppn. zoeken beter en sneller met papier bij beide taken |
|
- items correct |
|
|
a. papieren versie met index |
- oordeel gebruikers |
- zoekgedrag a en b even efficiënt |
b. HT met index |
- feitelijk gebruik |
- beide groepen evenveel items correct en incidenteel leren |
|
- items correct |
|
|
- incidenteel leren |
|
Verbale hulpmiddelen (zoals titels, kopjes, verbindingszinnen, signaalwoorden, etc.) en non-verbale hulpmiddelen (zoals illustraties, layout, etc.) ondersteunen de lezer bij het activeren van de aanwezige voorkennis en het integreren van de nieuwe informatie in al aanwezige kennis.
Wat betekent dit nu voor lezers, en dus uiteindelijk voor schrijvers van een hyperdocument? Het moge duidelijk zijn dat een hyperdocument per definitie niet voldoet aan de standaard van een goed gestructureerde tekst. Lezers van hyperdocumenten moeten | |
| |
de tol betalen voor hun veel grotere vrijheid om hun eigen pad te kiezen door de informatie: zij worden in veel grotere mate belast met het zelf bepalen van een zoek- of leesstrategie, en dat meestal ook nog zonder de hulpmiddelen die traditionele teksten hiervoor bieden. Hypermedia zijn gebaseerd op de veronderstelling dat lezers weten hoeveel en welke informatie ze moeten selecteren, dat ze in staat zijn een geschikte leesvolgorde te bepalen die past bij hun voorkennis en doel. De ervaring die tot nu toe opgedaan is met hyperdocumenten maakt aannemelijk dat de veronderstelde vaardigheden lang niet bij elke lezer aanwezig zijn en dat de moeilijkheden die erbij optreden storend kunnen werken bij het uitvoeren van de eigenlijke taak. Het probleem van verdwalen in het hyperdocument is niet louter een bedieningsprobleem dat opgelost kan worden met een beter scherm- ontwerp of een handiger index op de inhoud: het is evenzeer een consequentie van onze ervaring met lezen in lineaire media.
Handboeken voor schrijvers van hyperdocumenten, maar ook handboeken voor ontwerpers van de programmatuur besteden veel aandacht aan het probleem. De auteurs krijgen het advies te zorgen voor navigatiehulpmiddelen en daarbij wordt meestal aan de volgende middelen gedacht:
- | in het programma wordt een analogie of metafoor gebruikt om de structuur te verduidelijken en genreverwachtingen te creëren; deze wordt eventueel ook visueel ondersteund; |
- | het programma bevat overzichten van de structuur van het document (‘map’); |
- | het programma bevat een uitleg vooraf of inleiding op de inhoud (‘advance organizer’); |
- | het programma bevat een inhoudsopgave; |
- | de gebruiker kan terugkeren op zijn schreden (‘backtrack’); |
- | het programma biedt alfabetische indexen of termenlijsten; |
- | het programma biedt voorgestructureerde zoekpaden voor bepaalde taken (‘guided tour’); |
- | de gebruiker kan aantekeningen of andere markeringen achterlaten (‘book marks’); |
- | de programmatuur geeft ‘intelligente’ adviezen voor zoekacties op basis van lezers-acties en -reacties; |
- | de gebruiker kan de zichtbare structuur van het hyperdocument (bijv. schema's voor inhoud) aanpassen aan zijn behoefte (Kearsley, 1988; Martin, 1990; Rockley, 1992). |
In Tabel 2 wordt een samenvatting gegeven van een aantal experimentele studies naar de effecten van verschillende hulpmiddelen die hierboven opgesomd staan. De onafhankelijke variabelen in deze studies zijn de verschillende navigatiehulpmiddelen.
De onderzoeksresultaten in de tabel suggereren dat navigatiehulpmiddelen inderdaad effect kunnen hebben, maar het is niet altijd even duidelijk welk effect. Hulpmiddelen die informatie bevatten over de structuur van het document en de relaties tussen elementen, zoals inhoudsopgaven en overzichten, helpen de gebruikers inderdaad een overzicht te krijgen van de inhoud en structuur van het document (Edwards & Hardman, 1989; Simpson & McKnight, 1990). Dat overzicht leidt echter soms wel (Goultier & Maes, 1992, Simpson & McKnight, 1990), maar soms ook niet tot betere zoekacties (Dee-Lucas & Larkin, 1992; Edwards & Hardman, 1989; Hammond & Allinson, 1989). Ook hier lijkt er een interactie te bestaan tussen de taak of taakomschrijving en het effect: wanneer de taak de zoekactie duidelijk structureert, lijkt het er minder toe te doen welk hulpmiddel beschikbaar is (Hammond & Allinson, 1989; Wright & Lickorish, 1989a). De taak (omschrijving) helpt de gebruiker een strategie te kiezen of te ontwikkelen om zo snel mogelijk de gewenste informatie te vinden. In sommige handboeken wordt gesuggereerd een veelheid van hulpmiddelen aan te bieden en de keuze aan de lezer te laten. Dat advies | |
| |
is strijdig met de bevindingen wanneer een combinatie van hulpmiddelen wordt aangeboden. De problemen voor gebruikers nemen dan snel toe (Edwards & Hardman, 1989; Gray & Shasha, 1989; Hammond & Allinson, 1989; Tripp & Roby, 1990), maar wellicht is dat toe te schrijven aan het ontbreken van een goede cognitieve strategie. In dat geval zou een training die niet alleen gericht is op het leren kennen van het programma maar ook op het ontwikkelen van effectieve zoekstrategieën een groot effect kunnen hebben (zie Beishuizen en Stoutjesdijk in dit nummer; Rouet, 1990).
Ook de resultaten met de ‘gewone’ alfabetische index zijn tegenstrijdig: het lijkt een geschikt middel om snel informatie te lokaliseren (Edwards & Hardman, 1989), maar wellicht wordt dat veroorzaakt door de vertrouwdheid van de proefpersonen met dit middel. Het geeft geen inzicht in de structuur van de informatie, en lijkt daardoor niet geschikt voor slecht gedefinieerde zoekacties (Dee-Lucas & Larkin, 1992; Simpson & McKnight, 1990).
Sommige onderzoekers constateerden een leereffect: de gebruikers gingen het in de loop van het experiment steeds beter doen met de ‘nieuwe’ navigatiemiddelen (Gray & Shasha, 1989; Rouet, 1990). Aangezien vrijwel elk onderzoek is uitgevoerd met onervaren gebruikers die op z'n best training in het gebruik van het hypertekstprogramma hadden gekregen, moet de invloed van zoekstrategieën zoals die toegepast worden in traditionele, lineaire documenten zeer groot zijn. Hoewel verschillende onderzoekers dat probleem onderkennen, is er in geen enkel onderzoek getracht die factor op een of andere wij ze onder contrôle te houden. Maes e.a. (1992) verdedigen zelfs dat we juist die traditionele navigatiehulpmiddelen moeten toevoegen aan hyperdocumenten, dat is immers de voor-kennis waarmee de gebruikers aan hun zoektaak beginnen. Dit standpunt is wellicht in dit stadium van de ontwikkelingen verdedigbaar, op termijn lijkt het me echter onhoudbaar, in elk geval voor hyperdocumenten die niet voor het algemene publiek of voor jonge leerlingen bedoeld zijn. Het doet sterk denken aan de bevindingen in de eerste jaren van onderzoek naar de effecten van tekstverwerkers op schrijfprocessen. Omdat mensen hun pen-en-papierstrategie toepasten in het nieuwe medium, konden weinig verschillen geconstateerd worden. Pas nu er onderzoek gedaan kan worden met zeer ervaren gebruikers van tekstverwerkingsprogrammatuur blijkt het effect van het medium op de strategieën van de schrijver (Van Waes, 1991). Om de parallel met hyperdocumenten door te trekken: de effectiviteit van verschillende navigatiehulpmiddelen kan pas enigszins betrouwbaar worden vastgesteld als er zeer ervaren gebruikers getest kunnen worden die de tijd hebben gehad om passende strategieën te ontwikkelen voor een niet-lineaire leesomgeving. Pas dan kunnen er goedonderbouwde adviezen worden gegeven aan schrijvers van hyperdocumenten voor een gespecialiseerd publiek.
| |
5 Geen conclusie, maar een aanbeveling
Het is niet mijn bedoeling geweest me in dit artikel te presenteren als een heraut van weer een nieuwe revolutie in de software-ontwikkeling, de hypertekst. Ik heb vooral proberen aan te tonen dat deze nieuwe informatiedrager veel vragen op het gebied van lees- en schrijfprocessen opwerpt of opnieuw actueel maakt. De ontwikkelingen op dit gebied vonden tot nu toe vooral plaats in universitaire Informatica-afdelingen of software-bedrijven. De ontwikkelaars voerden in veel gevallen ook het hier beschreven onderzoek uit. Er wordt erg weinig aandacht besteed aan wat bekend is uit leesonderzoek: dat kenmerken van de taak (zoals het doel van de lezer) en karakteristieken van de lezer (zoals voorkennis), maar vooral ook kenmerken van de aangeboden informatie (zoals formule- | |
| |
ring en structuur) van enorme invloed kunnen zijn op de hoeveelheid opgenomen informatie.
Tabel 2: Effect van navigatiehulpmiddelen
bron |
software |
ppn. |
taak |
Dee-Lucas & Larkin (1992) |
HyperCard; over electriciteit (9 elem.) |
exp. 1: 45 studenten in 3 groepen |
exp. 1: ongespecificeerde leertaak met natoets |
|
|
exp. 2: 63 studenten in 3 groepen |
exp. 2: leertaak met samenvatting als natoets |
|
Edwards & Hardman (1989) |
Guide; over Edinburgh (50 elem.) |
27 studenten in 3 groepen, weinig comp.-ervaring |
gericht zoeken (20 vragen, geen max. tijd) |
|
Goultier & Maes (1992) |
Artview; over schilderkunst (104 elem.) |
16 ppn. in 2 groepen; 8 met, 8 zonder comp.-ervaring |
gericht zoeken (2 vragen) |
|
Gray & Shasha (1989) |
NetBook; over sociologie (2 hfdst. uit boek) |
60 studenten in 3 groepen, geen HT-ervaring. |
gericht zoeken (5 vragen, max. 50 min.) |
|
Hammond & Allinson (1989) |
Hitchhiker's Guide; over geschiedenis York (39 elem.) |
80 ppn. in 2 x 5 groepen; geen HT-ervaring |
1. gericht zoeken (10 vragen) OF |
|
|
|
2. grasduinen (50 MC-vragen achteraf), 20 min. met natoets |
|
Rouet (1990) |
HyperCard; 4 algemene teksten (elk 6 elem.) |
78 leerl. 10-11 jr, 70 leerl. 13-14 jr. in 2 x 2 x 2 condities |
leertaak (2 x 50 minuten, 1 week tussentijd), natoets |
|
Simpson & McKnight (1990) |
HyperCard; over kamerplanten (24 elem.) |
24 studenten en universiteitspersoneel in 2 x 2 x 2 condities |
doorlezen, vervolgens gericht zoeken (10 vragen) |
|
Tripp & Roby (1990) |
HyperCard; met Japans/Engels lexicon (120 woorden) |
60 studenten in 2 x 2 groepen |
leertaak (Japanse woorden) |
|
Wang e.a. (1988) |
HyperTIES; over Holocaust (106 elem.) |
36 studenten Library Science in 2 groepen; weinig comp, ervaring |
gericht zoeken (6 vragen), max. 45 min. |
|
Wright & Lickorish (1989a) |
HyperCard; 2 algemene teksten (elk 20 elem.) |
24 vrouwen in 2 groepen |
1. gericht zoeken (15 vragen) in tekst 1, EN |
|
|
|
2. gericht zoeken (24 vragen en toepassings-taken) in tekst 2 |
HT = hypertekst |
| |
| |
onafh. var. |
afh. var. |
resultaten |
a. lineaire versie |
- feitelijk gebruik |
Exp. 1: |
b. HT met alf. index |
(lezen en herlezen units) |
- groep b en c meer info onthouden en beter onthouden |
c. HT met hiërarchische grafische inhoudsopgave |
- resulterende tekstrepresentatie |
- alf. index bemoeilijkt leren bij vage leertak |
|
|
Exp. 2: |
|
|
- geen verschil in kwaliteit samenvatting tussen a, b en c. |
|
a. alleen overzicht |
- feitelijk gebruik |
- geen verschil in items correct |
b. overzicht en index |
- oordeel gebruikers |
- groep c zoekt meest efficiënt, groep b minst |
c. alleen index |
- items correct |
- groep a heeft beste overzicht over structuur |
|
- reconstructie structuur |
|
|
a. geen overzicht |
- efficiëntie zoektaak |
- groep b zoekt efficiënter |
b. wel overzicht |
- oordeel gebruikers |
- groep b meer items correct |
|
- items correct |
|
|
a. papier met inhoudsopgave |
- feitelijk gebruik |
- groep c voltooide groter aantal zoek-opdrachten dan b |
b. HT met links, met zoektermen |
- items correct |
|
c. HT zonder links met zoektermen |
|
- trainingseffect merkbaar in b en c |
|
a. geen hulp |
- feitelijk gebruik |
- interactie-effect taak X gebruik faciliteit; |
b. overzicht |
- oordeel gebruikers |
- geen verschil in aantal items correct |
c. index |
- mate overzicht |
|
d. voorgestructureerd zoekpad |
- items correct in zoektaak / in natoets |
|
e. b, c en d |
|
|
|
relaties tussen elem.: |
- feitelijk gebruik |
- alle groepen HT niet doelmatig gebruikt |
a1. impliciet; a2. expliciet |
- items correct in natoets |
- a2 vergroot doelmatigheid gebruik |
gelezen elem.: |
|
- karakteristieken tekst en karakteristieken lezer beïnvloeden gebruik |
b1. niet gemarkeerd; |
- samenvatting inhoud |
|
b2. gemarkeerd |
|
|
menu's: d. op tekstscherm; |
|
|
c2. op apart scherm |
|
|
|
type hulpmiddel: |
- efficiëntie zoekgedrag |
- groep a1 zocht efficiënter en had meer inzicht in structuur dan a2 |
a1. inhoudsopgave; a2. index |
- items correct bij zoekopdrachten |
|
b. wel/niet bookmark |
|
- hulpmiddelen b en c hadden weinig of geen effect |
c. wel/niet typografische hulp |
- reconstructie structuur |
|
|
a. grafisch overzicht, uitleg structuur vooraf |
- items correct in natoets (herkennen en reproduceren) |
- geen verschil in items correct tussen vier groepen |
b. alleen grafisch overzicht |
|
- interactie-effect grafische weergave en uitleg vooraf was groot |
c. verbaal overzicht, uitleg vooraf |
|
|
d. alleen verbaal overzicht |
|
|
|
a. HT met links |
- efficiëntie |
- geen verschil tussen a en b in efficiëntie en aantal items correct |
b. HT met index |
- items correct in zoektaak |
- groep a ging steeds efficiënter zoeken; leereffect? |
|
a. menu's in tekstscherm |
- oordeel gebruikers |
- effectiviteit navigatiehulpmiddel hangt af van soort taak en soort inhoud |
b. inhoudsopgave op apart scherm |
- feitelijk gebruik |
|
|
- items correct in zoektaken |
|
HT = hypertekst |
| |
| |
Het beste advies uit de handboeken is mijns inziens dan ook om uit te gaan van de taken die een toekomstig gebruiker met het document zal uitvoeren (Martin, 1990; McKnight e.a., 1991; Rockley, 1992), hoewel de praktische uitwerking van dit advies helaas ontbreekt in deze boeken. Om inzicht te krijgen in de invloed van karakteristieken van taak en lezers en om daarover goede adviezen te kunnen geven aan schrijvers zal het onderzoek mijns inziens veel meer in de richting moeten gaan van ‘usability testing’ (Schriver, 1992) of ‘formatieve evaluatie’ (Flagg, 1990). Onder die noemers is methodologische informatie te vinden over het pretesten van documenten in realistische gebruikssituaties met vertegenwoordigers van de doelgroep. Zulk soort onderzoek ligt niet op het terrein van de informatici en software-specialisten, maar op het vakgebied van bijvoorbeeld taalbeheersers, psychologen en onderwijskundigen. De tijd is er rijp voor dat er naar hyperdocumenten gekeken wordt door onderzoekers die een grondig inzicht hebben in de complexiteit van informatieverwerving en -verwerking.
| |
Bibliografieën over hypertext en hypermedia
Association for Computing Machinery (1989). Hypertext on Hypertext. New York: ACM. Beschikbaar in hypertekstvorm voor Macintosh en PC. |
Franklin, C. (1988). An annotated hypertext bibliography. Database, 12 (2), 42-46. |
Harpold, T. (1991). Appendix C: Hypertext and Hypermedia: A Selected Bibliography. In E. Berk & J. Devlin, (Eds.). Hypertext/Hypermedia Handbook (pp. 555-571). New York: McGraw-Hill. |
Knee, M. & Atkinson, S.D. (Samenstellers) (1990). Hypertext/Hypermedia. An Annotated Bibliography. New York: Greenwood Press. |
Lamb, A.C. (1991). Emerging Technologies and Instruction: Hypertext, Hypermedia and Interactive Multimedia. Englewood Cliffs, NJ: Educational Technology Publications. |
Lin, X. (1988). A selected hypertext bibliography. Educational Technology, 28 (11), 41-42. |
National Technical Information Service (1988). Hypertext: An Information Retrieval System. PB88-864228XSP. Springfield VA: NTIS. |
| |
| |
Nielsen, J. (1989). Hypertext bibliography. Hypermedia, 1 (1), 74-91. |
Yankelovich, N. & Kahn, P. (1989). Hypermedia Bibliography. Providence RI: Institute for Research in Information and Scholarship (IRIS). |
| |
Bibliografie
Berk, E., & Devlin, J. (Eds.). (1991). Hypertext/Hypermedia Handbook. New York: McGraw-Hill. |
Celentano, A, Pozzi, S. & Toppeta D. (1992). A Multiple Presentation Document Management System. In Going Online, Conference Proceedings SIGDOC'92, 10th Annual International Conference on Systems Documentation (pp. 63-71). New York: Association for Computing Machinery. |
Charney, D. (in press). The impact of hypertext on processes of reading and writing. In S.J. Hillgoss & C.L. Selfe (Eds.), Literacy and computers. New York: Modern Language Association. |
Dee-Lucas, D. & Larkin, J.H. (1992). Text Representation with Traditional Text and Hypertext. Technical report 21. Pittsburgh PA: Carnegie Mellon University, Department of Psychology. |
Edwards, D.M. & Hardman, L. (1989). ‘Lost in hyperspace’: Cognitive Mapping and Navigation in a Hypertext Environment. In R. McAleese (Ed.), Hypertext: Theory into practice (pp. 105-125). Norwood NJ: Ablex. |
Egan, D., Rensde, J., Landauer, T., Lockbaum, C., Gomez, L. (1989). Behavioral Evaluation and Analysis of a Hypertext Browser. Proceedings of CHI'89 (pp. 205-210). New York: Association for Computing Machinery. |
Flagg, B.N. (1990). Formative Evaluation for Educational Technologies. Hillsdale NJ: Lawrence Erlbaum. |
Foss, C.L. (1989). Detecting Lost Users: Empirical Studies on Browsing Hypertext. Research Report INRIA no 972. Valbonne: Institut National de Recherche en Informatique et en Automatique. |
Garg, P.K. (1988). Abstraction mechanisms in hypertext. In: Hypertext '87 (pp. 375-395). Chapel Hill NC: University of North Carolina at Chapel Hill. |
Gordon, S., Gustavel, J., Moore, J. & Hanley, J. (1988). The effects of hypertext on reader knowledge presentation. In Proceedings of the Human Factors Society 32nd Annual Meeting (pp. 296-300). |
Goutier, S. & Maes, F. (1992). Het zoekgedrag van ‘online’-lezers. Gebruik van hulpstructuren bij het zoeken in online-bestanden. Communicatief, 5, 12-17. |
Gray, S.H. & Shasha, D. (1989). To link or not to link? Empirical guidance for the design of nonlinear text systems. Behavior Research Methods, Instruments, & Computers, 21, 326-333. |
Grice, R.A. (1988). Information Development is a Part of Product Development - Not an Afterthought. In E. Barnett (Ed.), Text, ConText, and Hypertext (pp. 133-148). Cambridge MA: MIT Press. MIT Series in Information Systems. |
Hammond, N. & Allinson, L. (1989). Extending hypertext for learning: an investigation of access and guidance tools. In A. Sutcliffe, L. Macaulay (Eds.), People and Computers IV (pp. 293-304). Cambridge: Cambridge University Press. |
Haselkorn, M. P. (1988). The Future of ‘Writing’ for the Computer Industry. In E. Barrett (Ed.), Text, Context, and HyperText (pp. 3-13). Cambridge MA: MIT Press. MIT Series in Information Systems. |
Just, M. & Carpenter, P. (1987). The Psychology of Reading and Language Comprehension. Boston MA: Allyn & Bacon. |
Kaindl, H. & Ziegeler, H.G. (1992). HIS - An Information System about Hypertext on Hypertext. Siglink, 1, 1-7. |
Kearsley, G. (1988). Authoring considerations for Hypertext. Educational Technology, 28 (11), 21-24. |
| |
| |
Kozma, R. (1991). Learning With Media. Review of Educational Research, 61, 179-211. |
Maes, A., Goutier, S. & Linden, E.J. van der (1992). Online reading and offline tradition. Adapting online help facilities to offline reading strategies. In Going Online, Conference Proceedings SIGDOC'92,10th Annual International Conference on Systems Documentation (pp. 63-71). New York: Association for Computing Machinery. |
Martin, J. (1990). Hyperdocuments & How to Create Them. Englewood Cliffs NJ: Prentice-Hall. |
McKnight, C., Dillon, A., & Richardson, J. (1990). A comparison of linear and hypertext formats in information retrieval. In R. McAleese & C. Green (Eds.), Hypertext: State of the Art (pp. 10-19). Oxford: Intellect. |
McKnight, C., Dillon, A. & Richardson, J. (1991). Hypertext in Context. Cambridge: Cambridge University Press. |
McKnight, C. Richardson, J., & Dillon, A. (1989). The Authoring of HyperText Documents. In R. McAleese, Hypertext: Theory into Practice (pp. 138-147). Norwood NJ: Ablex. |
Rockley, A. (1992). Designing Online Documentation with the Aid of Hypertext. Workshop presentation for the 39th Society for Technical Communication Conference, 9-16 mei 1992, Atlanta. |
Rouet, J-F. (1990). Interactive Text Processing by Inexperienced (Hyper-)Readers. In A. Rizk, N. Streiz & I. Mathieu (Eds.), Hypertext: Concepts, Systems and Applications. Cambridge UK: Cambridge University Press. |
Schriver, K. (1992). Teaching writers to anticipate readers' needs: what can document designers learn from usability testing. In H. Pander Maat & M. Steehouder (Eds.), Studies of Functional Text Quality. Amsterdam: Rodopi. Utrecht Series in Language and Communication 1. |
Shneiderman, B. (1989). Reflections on Authoring, Editing, and Managing Hypertext. In E. Barrett (Ed.) Text, ConText, and Hypertext, (pp. 115-131). Cambridge MA: MIT Press. MIT Series in Information Systems. |
Shneiderman, B, Kreitzberg, C. & Berk, E. (1991). Editing to Structure a Reader's Experience. In E. Berk & J. Devlin, (Eds.). Hypertext/Hypermedia Handbook (pp. 143-164). New York: McGraw-Hill. |
Simpson, A. & McKnight, C. (1990). Navigation in hypertext: structural cues and mental maps. In R. McAleese & C. Green (Eds.), Hypertext: State of the Art (pp. 73-83). Oxford: Intellect. |
Sullivan, P. (1988). Writers as Total Desktop Publishers: Developing a Conceptual Approach to Training. In E. Barrett (Ed.), Text, ConText, and HyperText (pp. 265-278). Cambridge MA: MIT Press. MIT Series in Information Systems. |
Tripp, S.D. & Roby, W. (1990). Orientation and Disorientation in a Hypertext Lexicon. Journal of Computer-Based Instruction, 17, 120-124. |
Van Waes, L. (1991). De computer en het schrijfproces. De invloed van de tekstverwerker op het pauze- en revisiegedrag van schrijvers. WMW-publikaties 6. Enschede: Universiteit Twente. Dissertatie. |
Wang, X., Liebscher, P. & Marchionini, G. (1988). Improving Information Seeking Performance in Hypertext: Roles of Display Format and Search Strategy. Computer Science Technical Reports CAR-TR-353/CS-TR-2006. College Park: University of Maryland. |
Wright, P. & Lickorish A. (1989a). An empirical comparison of two navigation systems for two hypertexts. In R. McAleese & C. Green (eds.), Hypertext: State of the Art (pp. 84-93). Oxford: Intellect. |
Wright, P, & Lickorish, A. (1989b). The influence of discourse structures on display and navigation in hypertexts. In N. Williams & P. Holt (Eds.), Computers and Writing: Models and Tools (pp. 90-124). Norwood NJ: Ablex. |
|
-
eind1
- Onderzoeksresultaten over hypermedia worden gerapporteerd in publikaties op zulke diverse terreinen als mens-machine interactie, informatica, onderwijskundige technologie, bibliotheeken documentatiesystemen en technisch schrijven. Deze diversiteit van perspectieven leidt soms tot inconsistent gebruik van termen; in elk geval is het moeilijk te bepalen of het hier geleverde overzicht volledig de stand van zaken op het onderzoeksterrein weergeeft.
-
eind2
- Het onderzoek naar hypermedia is tot nu toe beperkt en eenzijdig. Veel van de onderzochte hypermedia zijn prototypes; zeker 90% van de literatuur bestaat uit informele evaluaties van gebruikssituaties, bedoeld als een analyse van of een rationale voor ontwerpbeslissingen. De proefpersonen zijn meestal beginnende gebruikers die werken met kleine hyperdocumenten, zeer zelden ervaren gebruikers die informatie in een hyperdocument zoeken in het kader van hun professionele bezigheden. Enige twijfel aan de ecologische validiteit van het gerapporteerde gebruikersonderzoek is daarom wel op zijn plaats.
-
eind3
- In nogal wat onderzoek vanuit de onderwijskundige hoek wordt het leereffect uitsluitend gemeten met reproduktievragen direct na het lezen; er wordt niet nagegaan of er echt sprake is van geïnternaliseerde kennis. Daardoor is de leertaak in feite niet meer dan een vorm van grasduinen.
|