Tijdschrift voor Taalbeheersing. Jaargang 14
(1992)– [tijdschrift] Tijdschrift voor Taalbeheersing– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 195]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Schrijfprofielen van computerschrijvers
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
1 InleidingIn het schrijfonderzoek hebben onderzoekers gebruik gemaakt van een ruim gamma observatie- en analysetechnieken om schrijfprocessen op verschillende niveaus te beschrijven. Tot in het begin van de jaren tachtig werd het schrijfonderzoek beheerst door methodes die vooral gebaseerd waren op kwantificeerbare analyses van eindprodukten. Door de verschuiving naar het proces- (en context)onderzoek is het aantal methodes waarvan onderzoekers gebruik maken echter sterk toegenomen. In vele gevallen werd gebruik gemaakt van methodes uit andere wetenschappen (voornamelijk de cognitieve psychologie, sociologie en antropologie). Hardopdenkprotocollen, interviews en observaties werden de meest gebruikte onderzoekstechnieken, al dan niet complementair met tekstanalyse en tekstbeoordeling. Bovendien gingen onderzoekers schrijfprocessen ook op verschillende niveaus beschrijven en met elkaar vergelijken. In de literatuur treffen we voornamelijk drie verschillende niveaus als invalshoek:
In dit artikel wil ik verslag uitbrengen van een experimenteel onderzoek waarbij schrijf-processen werden geregistreerd met video-opnames en met een programma voor automa-tische toetsaanslagregistratie. Deze observatiemethodes grijpen niet in op het natuurlijk | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 196]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
verloop van schrijfprocessen en maken het mogelijk schrijfprocessen (kwantitatief) te beschrijven op de drie verschillende niveaus die hierboven zijn aangegeven. Ik beperk me in dit artikel echter tot een beschrijving van schrijfprocessen op het sub-groepniveau. De beschrijving van schrijfprofielen heeft m.i. immers te weinig aandacht gekregen. Ook uit het inleidend artikel van dit nummer (paragraaf over monitor) blijkt duidelijk dat slechts weinig onderzoekers geprobeerd hebben de dominante organisatievormen van het schrijfproces te beschrijven. De beschrijvingen die we aantreffen zijn bovendien vrij impressionistisch. In dit verslag wil ik aantonen dat schrijfonderzoek dat zich richt op schrijfprofielen, kan leiden tot een scherper beeld van schrijfprocessen dan we vaak via detail- of algemene benaderingen krijgen. Voor de concrete beschrijving van deze onderzoeksaanpak maak ik gebruik van de resultaten van de analyses van twee experimenten waarin ik drie schrijfmodi met elkaar heb vergeleken: pen&papier, computer met 25-regelscherm en met 66-regelscherm (A4-scherm). Voor een verslag van deze experimenten verwijs ik naar Van Waes 1991a, 1991b en 1992. Een beknopte beschrijving van de opzet van beide experimenten presenteer ik in het derde deel van dit artikel. In het vierde deel beschrijf ik een methode om schrijfprocessen in een schrijftypologie onder te brengen en geef ik een kwantitatieve beschrijving van vijf schrijfprofielen. In de laatste paragraaf ga ik in op de verschillen tussen de onderzochte schrijfmodi aan de hand van verschuivingen in de schrijfprofielen. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
2 OnderzoeksopzetTwee doelen stonden voorop in het onderzoeksproject. In de eerste plaats wilde ik een methode ontwerpen die het mogelijk maakt dominante schrijfprofielen kwantitatief te beschrijven. Anderzijds moest de methode het ook mogelijk maken verschillende schrijfmodi met elkaar te vergelijken op het subgroepniveau. De schrijfprofielanalyse moet ons m.a.w. in staat stellen een aantal basispatronen te onderscheiden die kenmerkend zijn voor de organisatie van schrijfprocessen. Die basispatronen worden gekenmerkt door een specifiek samenspel van een aantal variabelen die het schrijfproces karakteriseren. Een dergelijke combinatie van variabelen hebben we schrijfprofielen genoemd. We maken hierbij een duidelijk onderscheid tussen ‘schrijfprofielen’ en ‘schrijversprofielen’. Schrijversprofielen suggereren dat een schrijver steeds volgens hetzelfde basispatroon zijn schrijfproces organiseert. Door de term ‘schrijfprofielen’ te gebruiken laten we de mogelijkheid open dat een zelfde schrijver, afhankelijk van de schrijftaak of de schrijfmodus bijvoorbeeld, zijn schrijfproces anders organiseert. De schrijftypologie van Hayes en Flower (1980) - die beschreven staat in het inleidende artikel - heb ik als uitgangspunt gebruikt bij de beschrijving van de schrijfprofïelen. Aan de hand van de volgende variabelen is het mogelijk de basisverschillen tussen de beschreven profielen aan te geven:
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 197]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Om de categorisatie in de schrijftypologie echter te verfijnen en kwantitatief hanteerbaar-der te maken voor vergelijkend onderzoek, heb ik geprobeerd het aantal verklarende variabelen te vergroten en duidelijker te specificeren. Deze ruimere set van variabelen vormt de basis voor een nieuwe schrijftypologie. In de onderstaande beschrijving van de experimenten geef ik aan hoe de basisdata voor deze variabelen werden verzameld. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
3 Beschrijving van de experimentenIn dit onderzoeksproject werden drie schrijfmodi met elkaar vergeleken: pen&papier, computer met 25-regelscherm en computer met 66-regelscherm (A4-formaat). Om deze schrijfmodi met elkaar te vergelijken heb ik twee experimenten opgezet waarbij de proefpersonen elk twee teksten schreven in twee verschillende modi. In totaal werden ongeveer 200 schrijfuren geanalyseerd. De centrale vraag was of de schrijfmodus een invloed heeft op het pauze- en revisiegedrag. Tabel 1: Overzicht van de experimenten
In het eerste experiment liet ik meer ervaren schrijvers - talig en economisch opgeleide universitaire medewerkers (n=20) - elk twee rapporten schrijven van een drietal pagina's. De schrijfmodi die ze daarbij hanteerden, waren enerzijds een computer met 25-regel- scherm, anderzijds een computer met 66-regelscherm. Alle proefpersonen waren ervaren tekstverwerkergebruikers. In het tweede experiment vergeleek ik de pen&papiermodus met de traditionele computermodus (25-regelscherm). De tekstopdracht was dezelfde als in het eerste experiment: twee rapporten van een drietal pagina's. De proefpersonen waren voor de ene helft universitaire medewerkers met een economische opleiding (n=10, cf. experiment twee) en voor de andere helft MBA-studenten (n=10)Ga naar eindnoot1. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 198]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Bij de observatie heb ik gekozen voor video-observaties en - in de computermodus - voor een automatische toetsaanslagregistratie via een resident computerprogramma, dat een opslag maakt van elke toetsaanslag en de tussentijd tussen twee aanslagen. Die observaties werden telkens aangevuld met interviews voor en na het experiment. Om de basis van de analyse voor beide modi vergelijkbaar te maken, heb ik de videobeelden van de pen&papierregistratie (inclusief pauzes) getransfereerd naar een process-logfile in WordPerfect-macroformaat. Het programma voor de automatische toetsaanslagregistratie werd hierbij als hulpmiddel gebruikt; de pauzes werden achteraf in de lineaire opslag ingevoegd. Op deze manier was het mogelijk een zeer nauwkeurige procesopslag te maken die ons in staat stelt het schrijfproces in beide modi van de eerste letter tot de laatste revisie te reconstrueren. Op basis van die reconstructies analyseerde ik de data vanuit drie verschillende invalshoeken:
De gekozen observatie- en analysemethodes bleken ons in staat te stellen verschillen in het schrijfproces tussen de schrijfmodi zeer gedetailleerd te beschrijven, zowel voor de totale groep schrijvers als voor de schrijvers individueel. De vergelijking van de resultaten van een overeenkomstige deelgroep in twee experimenten (n=20) toonde bovendien aan dat de methode betrouwbare resultaten oplevert. De data van de verschillende analyses uit beide experimenten werden gebruikt als basisdata voor de beschrijving van de schrijfprofielen. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
4 SchrijfprofielenDe beschrijving van de schrijftypologie is onderverdeeld in drie delen. Eerst sta ik stil bij de methode die ik gebruikt heb om een schrijftypologie op te stellen. Vervolgens stel ik de schrijftypologie zelf voor. Ten slotte ga ik in op de invloed van de schrijfmodus op het schrijfprofiel. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
4.1 MethodeOm een schrijftypologie op te stellen heb ik voornamelijk gebruik gemaakt van clusteranalyse, een methode die vooral in de marketing veel gebruikt wordt. Deze analysemethode is een handig hulpmiddel om een eventuele structuur in de data op het spoor te komen, maar mag geenszins als structuurdeterminerend worden beschouwd. Ik beschouw deze methode dan ook in de eerste plaats als een hulpmiddel bij de verkenning van schrijftypologieën. De logische interpreteerbaarheid van de clusters is daarbij een belangrijk beslissingscriteriumGa naar eindnoot2. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 199]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Ik ben als volgt te werk gegaan:
Bij de selectie van de variabelen voor de clusteranalyse (stap 1) heb ik gestreefd naar een zo breed mogelijke basis van variabelen. Uit die basis werden vervolgens de hoog gecollereerde variabelen verwijderd. Als een clusteranalyse immers twee of drie hoog gecorreleerde variabelen voorkomen, dan kunnen die erg determinerend werken op de clustervorming. De gecorreleerde variabelen zijn namelijk aan dezelfde dimensie gebonden, waardoor die dimensie zwaar gaat doorwegen bij de clustervorming. In totaal selecteerde ik op die manier 12 variabelen om het schrijfproces te beschrijven. Tabel 2: Geselecteerde variabelen voor de beschrijving van de schrijfprocessen
Voor de variabelen waarbij het aantal revisies een rol speelt heb ik telkens gekozen voor het aantal revisies exclusief typefouten en scrollbewegingen. Op die manier was het mogelijk de vergelijkbaarheid tussen de verschillende modi optimaal te houden. In een volgende stap (stap 2) heb ik een clusteranalyse uitgevoerd met de twaalf geselecteerde variabelen voor de 2 schrijfobservaties van elk van de 40 proefpersonen (12 x 80). De clusteranalyse werd uitgevoerd op de Z-waardeGa naar eindnoot3 van de variabelen. De verschillende variabelen krijgen op die manier dezelfde weging, omdat het gemiddelde van de Z-scores voor alle variabelen altijd nul is en de standaardafwijking één. Ten slotte heb ik een discriminantanalyse uitgevoerd op de resultaten van de cluster-analyse (stap 3). Deze analyse biedt hulp bij het bepalen van het aantal groepen en geeft meer inzicht in de discriminerende waarde van elk van de geselecteerde variabelen (Wilks stapsgewijze invoeging). Ook heb ik de discriminantanalyse gebruikt als bijkomende informatiebron om een betere keuze te kunnen maken tussen de resultaten van elk van de clustermethodes (zie Klecka 1980). | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 200]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De clusteranalyse op basis van de ‘complete linkage’-methode in vijf groepen bleek de zuiverste indeling op te leveren. Ongeveer 90 % van de cases wordt door de discriminantfunctie aan de juiste cluster toegewezen. Uit de discriminantanalyse met stapsgewijze invoeging blijkt verder dat elf van de twaalf gebruikte variabelen een bijdrage leveren tot de classificatie. Alleen de variabele ‘totale procestijd’ bleek weinig discriminerend te werken. In de verdere beschrijving heb ik die dan ook buiten beschouwing gelaten. In de volgende paragraaf licht ik de gekozen indeling verder toe. Daarbij probeer ik elk van de vijf schrijfprofielen zo duidelijk mogelijk te omschrijven aan de hand van de geselecteerde variabelen. Vervolgens vergelijk ik de schrijfprofielen in de drie schrijfmodi. De nadruk daarbij ligt vooral op de manier waarop schrijvers hun schrijfgedrag aanpassen aan de modus waarin ze schrijven. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
4.2 SchrijftypologieCluster-en discriminantanalyse op de data van de 80 schrijfprocessen leverde vijf clusters opGa naar eindnoot4. In tabel 3 zijn de schrijfprocessen ingedeeld in vijf profielgroepen op basis van elf discriminerende variabelen. Tabel 3: Gemiddelde waarden voor de geselecteerde variabelen voor elk van de vijf schrijfprofielen
Ik beschrijf de schrijfprofielen eerst algemeen ten opzichte van de gemiddelde aantallen. Deze beschrijving is natuurlijk enigszins vertekend door het relatief groter aantal | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 201]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
computerschrijfprocessen (60 computer t.o.v. 20 pen&papier) dat in de clusteranalyse verwerkt is. We zien bijvoorbeeld dat het gemiddeld aandeel van de revisies in de eerste fase 77 % is, terwijl we bij pen&papierschrijfprocessen meestal ongeveer 50% van de revisies in de tweede fase aantreffen. Bij een meer gedetailleerde analyse zal ik dan ook steeds de kenmerken van contrasterende schrijfprofielen tegenover elkaar plaatsen. De schrijfprofielen zijn niet te plaatsen op een continuüm van één variabele. Elk profiel is opgebouwd uit een welbepaald samenspel van de geselecteerde variabelen. Toch heb ik voor de duidelijkheid en de hanteerbaarheid geprobeerd de verschillende groepen een karakteristieke naam mee te geven. Deze namen hebben echter enkel betrekking op de meest discriminerende variabele in kwestie voor die bepaalde groep en dekken geenszins het volledige profiel. Ze moeten dus steeds geïnterpreteerd worden in samenhang met hun beschrijving.
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 202]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
4.3 Schrijfprofiel en schrijfmodusIn welke mate worden deze schrijfprofielen beïnvloed door de schrijfmodus? Dat is de vraag die centraal staat in deze paragraaf. Figuur 1 is een grafische weergave van de relatie tussen schrijfprofielen en schrijfmodi. Ik verduidelijk eerst het notatiesysteem van de figuur zelf. Het blokje links stelt een matrix voor met de schrijfprofielen voor het eerste experiment; het blokje rechts laat de verschuivingen zien voor het tweede experiment. De matrix is zo samengesteld dat voor elke persoon een schrijfprofielkoppel is af te lezen: het cijfer twee in de linkse matrix (kolom 5, rij 2) bijvoorbeeld wijst erop dat er twee personen zijn in het tweede experiment die in de 66-regelmodus tot het tweede schrijfprofiel horen (cf. rijkopje) en in de 25-regelmodus naar het vijfde profiel verschuiven (cf. kolomkopje). De cijfers op de linkse diagonaal van de matrix geven aan dat die personen hun schrijfprofiel aanhouden in beide modi.
Figuur 1: Profielkoppels voor beide schrijfmodi in de experimenten twee en drie
In deze figuren komen vooral twee aspecten duidelijk tot uiting. Het meest opvallende is dat we enerzijds geen pen&papierschrijvers terugvinden in het derde schrijfprofiel (‘fragmentarische eerste-fase-schrijvers’) en dat we anderzijds geen computerschrijvers aantreffen in het vierde profiel (‘tweede-fase-schrijvers’). Precies die vierde profielgroep vormt het dominante schrijfprofiel voor de pen&papierschrijvers: 9 van de 19 schrijvers is onder te brengen in deze profielgroep. Het verschil tussen beide schrijfprofielen (profiel 3 en 4) is vrij groot en stemt in hoge mate overeen met het contrast tussen beide modi dat ik geschetst heb op basis van de pauze- en revisieanalyse. Zowel absoluut als relatief is het revisiegedrag van het vierde schrijfprofiel veel sterker gericht op de tweede fase van het schrijfproces. Bovendien treffen we heel wat meer revisies aan boven het woordniveau. De initiële planningsfase is in het vierde schrijfprofiel gemiddeld meer dan driemaal zo lang als in de derde groep. Het aantal pauzes gespreid over het schrijfproces daarentegen is veel geringer en de gemiddelde pauzelengte is langer. Ook de recursiviteitsgraad in het vierde schrijfprofiel ligt heel wat lager. Bovendien valt het op dat vooral tijdens het tweede experiment schrijvers hun schrijfprofiel blijken aan te passen aan de schrijfmodus. In het eerste experiment, waarbij in de computermodus met een 25 regel- en een 66 regelscherm werd gewerkt, lijken die verschuivingen beperkter te blijven. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 203]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Uit de figuur blijkt duidelijk dat de verschillende schermmodi veel minder vaak het schrijfprofiel beïnvloeden dan de pen&papiermodus. Meer dan de helft van de schrijvers (11 van de 20 personen; 55 %) in het eerste experiment houdt hetzelfde schrijfprofiel aan in beide schrijfmodi. Als er verschuivingen optreden blijven die bovendien in een aantal gevallen beperkt tot verschuivingen naar een sterk verwante profielcluster. We zien bijvoorbeeld dat drie schrijvers van profiel 2 (doorsnee schrijvers) in de 66 regelmodus naar profiel 1 (initiële planners) schuiven in de 25 regelmodus. Zowel uit de clusteranalyse als uit de discriminantanalyse blijken deze twee profielen het sterkst verwant (zie ook clustervolgorde). De matrix voor het tweede experiment daarentegen vertoont een heel andere opvulling. Slechts twee schrijvers blijven in beide schrijfmodi trouw aan hun schrijfprofiel. Dit wijst erop dat schrijvers bij gebruik van de computer niet zomaar hun pen&papier schrijfprofiel overdragen op het andere medium. De mate waarin ze hun schrijfprofiel aanpassen varieert echter afhankelijk van het schrijfgedrag dat ze met pen&papier vertonen en bovendien verloopt de aanpassing niet voor alle schrijvers op dezelfde manier. Zo zien we dat schrijvers die met pen&papier tot het vierde profiel behoren (‘tweede- fase-schrijvers’), in de computermodus zowel naar profiel 2, 3 als 5 omschakelen (zie figuur 1). Deze verschuivingen veroorzaken telkens kleinere of grotere wijzigingen in het typische schrijfgedrag van die vierde profielgroep. Vooral de variabelen die betrekking hebben op de tweede-fase-revisie, het niveau van de revisie, de graad van recursiviteit en de initiële planning worden sterk beïnvloed. Ook de meeste pen&papierschrijvers die in de pen&papiermodus een schrijfprofiel vertonen dat wel overzetbaar is naar de computermodus (profiel 1,2 en 5), hebben echter de neiging om hun schrijfgedrag enigszins bij te stellen. Zo zien we dat vier van de zes profiel 5-schrijvers (‘doorschrijvers’) naar profiel 3 (‘fragmentarische schrijvers’) verschuiven bij gebruik van de computer. Dit zijn vooral de schrijvers die - zeker in vergelijking met de meeste andere pen&papierschrijvers - minder tweede faserevisies uitvoeren en ook in totaal weinig reviseren en pauzeren. In de computermodus schuiven ze naar een schrijfprofiel waarin ze het aantal pauzes en revisies sterk opvoeren. De totale pauzetijd neemt daardoor sterk toe en de recursiviteitsgraad wordt ruim verdubbeld. De verhouding aantal woorden/revisies wordt gehalveerd. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
5 ConclusieIn dit artikel heb ik een methode voorgesteld om schrijfprocessen in te delen in een aantal schrijfprofielen. Die methode maakt het mogelijk een gedetailleerd en tegelijkertijd samenhangend en globaal beeld op te hangen van de modusgevoeligheid van schrijfprocessen. Ook kan de wisselende interactie tussen bepaalde variabelen op verschillende niveaus nauwkeurig vergeleken worden, afhankelijk van de doelstelling van het onderzoek. Op die manier combineren we in feite de voordelen van de case-beschrijvingen met die van de geglobaliseerde groepsbenadering. De methode is gebaseerd op cluster- en discriminantanalyses. Als input gebruikte ik de resultaten van de verschillende analyses van deelaspecten van de verschillende schrijfprocessen. Het grote voordeel van deze methode is dat de schrijftypologie die eruit resulteert, kwantitatief kan worden beschreven en geïnterpreteerd. Dit in tegenstelling tot andere schrijftypologieën die meestal steunen op vaag omschreven proceskenmerken. Als we bijvoorbeeld de beschreven schrijftypologie vergelijken met die van Flower&Hayes, dan vallen een aantal overeenkomsten duidelijk op. De groep ‘Fragmen- | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 204]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
tarische eerste-fase-schrijvers’ (profiel 3) bijvoorbeeld vertoont duidelijke overeenkomsten met de ‘Directe eerste-fase-schrijvers’ (type 1) van Flower & Hayes. De kwantitatieve benadering en het gebruik van een stabielere en uitgebreidere set van beschrijvende variabelen maakt het echter mogelijk de groepen exacter te beschrijven en te interpreteren. Dat komt bijvoorbeeld duidelijk tot uiting bij de bespreking van de modusgevoeligheid in de schrijfprofielanalyse. De analyse van de schrijfprofielen toont aan dat er een ruime variatie is in de manier waarop verschillende schrijvers hun schrijfproces organiseren. Bovendien stellen we vast dat de schrijfmodus een belangrijke invloed heeft op de aard van het schrijfproces. Zo bleek dat bepaalde schrijftypologieën overheersen in de computermodus en andere in de pen&papiermodus. Bovendien bleek uit de analyse dat de meeste schrijvers niet vasthouden aan hun pen&papierschrijfprofiel wanneer ze schrijven met de computer. De manier waarop het schrijfproces beïnvloed wordt, wisselt echter van persoon tot persoon. Wel zien we dat een aantal pen&papierschrijvers die qua schrijfprofiel dichter aanleunen bij de veelvoorkomende computerschrijfprofielen over het algemeen hun schrijfprofiel minder ingrijpend wijzigen. De schermgrootte in de computermodus daarentegen blijkt minder invloed uit te oefenen op het schrijfprofiel. In het vervolgonderzoek staat de ruimere toepasbaarheid van de methode en de schrijftypologie zelf centraal. Zo willen we o.a. nagaan in welke mate de beschreven schrijftypologie ook toepasbaar is op andere schrijftaken en hoe de constructiemethode verder verfijnd en geautomatiseerd kan worden. Daarnaast lijkt het ons belangrijk de relatie te onderzoeken tussen de verschillende schrijfprofielen en de tekstkwaliteit. Zeker als we hardere uitspraken willen doen over de eventuele implicaties voor het schrijfonderwijs, lijkt ons dat een belangrijke tussenstap. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 205]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Bibliografie
|
|