Tijdschrift voor Taalbeheersing. Jaargang 14
(1992)– [tijdschrift] Tijdschrift voor Taalbeheersing– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 122]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Modificaties van ‘twijfel’ als aanwijzing voor de typering van meningsverschillen
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
1 Theoretische achtergronden van het onderzoekVan Eemeren en Grootendorst (1982) maken bij de beschrijving van hun ideaalmodel voor redelijke discussies een onderscheid in gemengde en niet-gemengde verschillen van mening. In een niet-gemengd geschil brengt de taalgebruiker die de rol van protagonist vervult een standpunt naar voren dat niet aanvaard wordt door een andere taalgebruiker in de rol van antagonist:
Dit geschil is enkelvoudig omdat er slechts één propositie ter discussie staat (‘dat we haar een boekenbon moeten geven’) en niet-gemengd omdat er slechts één partij is die een standpunt inneemt: spreker A. Spreker B geeft als antagonist slechts te kennen dat hij het standpunt (nog) niet aanvaardt. A heeft de bewijslast en er is in principe geen standpunt dat door B verdedigd hoeft te worden. Dit is anders bij een gemengd-enkelvoudig geschil, waarbij beide taalgebruikers een standpunt innemen en ook beiden een bewijslast hebben:
A heeft hier een bewijslast voor het positieve standpunt ‘dat we haar een boekenbon moeten geven’; B heeft een bewijslast voor het negatieve standpunt dat ‘we haar juist niet een boekenbon moeten geven’. Het feit dat B een negatief standpunt inneemt impliceert dat hij tevens twijfelt aan het positieve standpunt van A. Voor A geldt dat hij tevens twijfelt aan het negatieve standpunt van B, anders had hij zijn positieve standpunt wel ingetrokken. Hoewel beide typen meningsverschillen op analytisch niveau duidelijk van elkaar kunnen worden onderscheiden, is het bij het reconstrueren van discussies lang niet altijd even eenvoudig om uit te maken of er sprake is van een gemengd of een niet-gemengd verschil van mening. Taalgebruikers kunnen standpunten op uiteenlopende manieren in twijfel trekken: een stilte of het fronsen van wenkbrauwen kan er op wijzen dat een | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 123]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
standpunt niet wordt aanvaard. En naast zulke non-verbale middelen beschikken ze over een uitgebreid verbaal repertoire om aan te geven dat een standpunt in twijfel wordt getrokken: ‘daar ben ik niet helemaal zeker van’, ‘dat vraag ik me ten zeerste af’, ‘meen je dat?’, ‘denk je dat nou serieus?’ et cetera. Sommige van die uitdrukkingen wekken de indruk dat de antagonist er tevens een tegengesteld standpunt op na houdt. Wanneer er gebrek aan overeenstemming bestaat over de precieze aard van het meningsverschil, kan dat problemen opleveren: discussies kunnen nodeloos opgehouden worden als de discussiepartners het meningsverschil verschillend interpreteren. Er kunnen misverstanden ontstaan over de verdeling van de bewijslast, die er uiteindelijk toe kunnen leiden dat het meningsverschil niet wordt opgelost. Onduidelijkheid over de vraag wie zich precies op welke standpunten vastlegt, kan er ook toe leiden dat het meningsverschil eindigt in een schijnoplossing, doordat er met standpunten ingestemd wordt die helemaal niet ter discussie staan. De drogredenen van het verschuiven en ontduiken van de bewijslast houden nauw verband met dit soort interpretatieproblemen. Om praktische adviezen te kunnen geven ter voorkoming van zulke problemen, is onder andere inzicht nodig in de manier waarop taalgebruikers verschillen van mening in de praktijk interpreteren.Ga naar eindnoot1 Het verkrijgen van dit inzicht is een van de doelstellingen van het onderzoeksproject waarvan de hier gepresenteerde onderzoeken deel uitmaken.Ga naar eindnoot2 | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
2 De functies van modificatie van uitingen van twijfelDe uitingen waarmee een standpunt in twijfel kan worden getrokken, verschillen onder andere in kracht. ‘Daar ben ik niet helemaal zeker van’ is een zwakke vorm van twijfel en ‘Dat vraag ik me ten zeerste af’ een sterke vorm. Aan de hand van de functie van deze modificaties kan een hypothese worden geformuleerd over de wijze waarop versterkingen en verzwakkingen in gesprekken gebruikt en geïnterpreteerd worden. Er kunnen twee soorten functies onderscheiden worden: een inhoudelijke en een relationele.Ga naar eindnoot3 Bij de inhoudelijke functie gaat het om de houding van de spreker ten opzichte van de propositionele inhoud van de uiting. De modificatie dient om aan te geven dat de spreker op inhoudelijke gronden (of epistemologische, zie o.a. Holmes 1982, 1984) niet of juist wèl over voldoende kennis beschikt om een standpunt met grote stelligheid of juist met de nodige terughoudendheid naar voren te brengen. Op dezelfde manier als een standpunt, kan een uiting van twijfel om die reden worden gemodificeerd. Het feit dat een taalgebruiker aangeeft over voldoende kennis te beschikken om een standpunt sterk in twijfel te trekken, kan echter tot gevolg hebben dat de gesprekspartner hieruit afleidt dat hij er tevens een tegengesteld standpunt op na houdt, waardoor deze laatste het geschil als gemengd zal interpreteren. Een verzwakking zou volgens hetzelfde mechanisme kunnen maken dat het geschil als niet-gemengd wordt opgevat: iemand die niet over voldoende kennis beschikt om een standpunt stellig in twijfel te trekken, zal zeker niet over voldoende kennis beschikken om over de kwestie een tegengesteld standpunt in te nemen. De kans dat de luisteraar er (ten onrechte) van uitgaat dat er sprake is van een gemengd geschil is hier dus kleiner.Ga naar eindnoot4 De relationele functie van modificaties betreft de houding van de spreker tegenover de luisteraar. Typeren we het naar voren brengen van een standpunt en het in twijfel trekken van dat standpunt als een bijeenbehorend paar, dan kan het in twijfel trekken van een standpunt als een niet-geprefereerd tweede paardeel worden beschouwd (zie Verbiest 1987). Dergelijke niet-geprefereerde tweede-paardelen vormen een inbreuk op de in gesprekken veronderstelde voorkeur voor overeenstemming en brengen een bepaalde | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 124]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
mate van face-bedreiging teweeg (zie o.a. Goffman 1967). Daarom vertonen taalgebruikers de neiging dergelijke niet-geprefereerde tweede paardelen in afgezwakte vorm naar voren te brengen (zie o.a. Pomerantz 1984). De relationele functie van de verzwakking is, dat de spreker zijn uiting dichter bij het geprefereerde tweede paardeel ‘aanvaarden’ brengt en daarmee het negatieve effect van de uiting op de relatie spreker-luisteraar (en dus de face-bedreiging) verkleint. Deze verklaring voor de afzwakking van een uiting van twijfel mag aannemelijk klinken, maar hiermee is nog niet duidelijk waarom taalgebruikers twijfel dan sterk naar voren zouden brengen. Om duidelijk te maken dàt er sprake is van een geschil is het overbodig om twijfel te versterken. En met een versterking zou verder het negatieve effect van de niet-geprefereerde taalhandeling vergroot worden en dat lijkt de bedoeling niet, omdat het openlijk in tegenspraak is met de voorkeur voor overeenstemming die in gesprekken geacht wordt te gelden. De vraag is dan hoe - afgezien van de inhoudelijke functie - verklaard kan worden dat taalgebruikers tòch hun twijfel sterk naar voren brengen. Een verklaring kan zijn dat het uiten van (sterke) twijfel als een minder ernstige inbreuk op de voorkeur voor overeenstemming wordt gezien dan het naar voren brengen van een tegengesteld standpunt. Het naar voren brengen van sterke twijfel kan dan gebruikt worden om (impliciet) een tegengesteld standpunt naar voren te brengen. Door niet expliciet een tegengesteld standpunt naar voren te brengen, maar een uiting te doen die meer in de richting gaat van het geprefereerde tweede paardeel en dus voor een presentatie als (versterkte) twijfel te kiezen in plaats van het meer ‘directe’ tegengestelde standpunt naar voren te brengen, komt de spreker tegemoet aan de voorkeursorganisatie in gesprekken. De versterking dient dan niet om het negatieve effect te vergroten, maar fungeert als een markering om de uiting te onderscheiden van ‘twijfel-zonder-meer’. De versterking kàn deze markerende functie vervullen doordat andere functies, zoals kenbaar maken dàt er sprake is van een geschil en het vergroten van het negatief effect, niet relevant zijn. Het idee dat het uiten van twijfel in mindere mate inbreuk maakt op de voorkeur voor overeenstemming dan het uiten van een tegengesteld standpunt, strookt uitstekend met de wijze waarop een gemengd geschil in de pragma-dialectiek wordt gedefinieerd. Volgens Van Eemeren en Grootendorst impliceert het innemen van een tegengesteld standpunt dat de spreker twijfelt aan de aanvaardbaarheid van het naar voren gebrachte standpunt. (Van Eemeren, Grootendorst en Kruiger 1983, p. 23-24) Op theoretisch niveau vooronderstelt het uiten van een tegengesteld standpunt tevens een uiting van twijfel. Met het innemen van een tegengesteld standpunt worden dus in feite twee niet-geprefereerde taalhandelingen uitgevoerd. Het innemen van een tegengesteld standpunt gaat als het ware ‘een stap verder’ dan het uiten van louter twijfel. Daardoor kan het uiten van een tegengesteld standpunt als een zwaardere inbreuk op de voorkeur voor overeenstemming worden beschouwd dan het louter uiten van twijfel.
De problemen die kunnen ontstaan bij de typering van meningsverschillen vinden hun oorzaak voor een belangrijk deel in het feit dat de inhoudelijke en relationele functie niet altijd even gemakkelijk van elkaar kunnen worden onderscheiden. Bij een verzwakking van een uiting van twijfel, zullen deze interpretatieproblemen waarschijnlijk niet al te groot zijn: de inhoudelijke functie (spreker maakt duidelijk dat hij niet over voldoende kennis beschikt) leidt de luisteraar naar de interpretatie dat de spreker er geen eigen standpunt op na houdt. De relationele functie (spreker maakt duidelijk dat hij een niet-geprefereerd tweede paardeel wil afzwakken) verschaft op zich geen informa- | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 125]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
tie over de vraag of het tweede paardeel als louter twijfel of als tegengesteld standpunt fungeert. Bij een versterking van de uiting van twijfel kunnen beide functies ervoor zorgen dat de uiting verkeerd geïnterpreteerd wordt. Een taalgebruiker die zijn twijfel versterkt naar voren brengt, kan bedoelen dat hij beschikt over voldoende kennis om het standpunt sterk in twijfel te trekken (inhoudelijke functie). Daarmee loopt hij het risico dat de luisteraar er op grond van die veronderstelde kennis - wellicht ten onrechte - ook van uitgaat dat hij er een tegengesteld standpunt op na houdt. Ten tweede kan hij met zijn versterkte twijfel impliceren dat hij een tegengesteld standpunt inneemt (relationele functie), maar dit hoeft niet noodzakelijk zo te zijn. De mate waarin gespreksdeelnemers aandacht dienen te besteden aan deze relationele functie is mede afhankelijk van de context. Brown en Levinson (1987) beschrijven drie factoren op grond waarvan taalgebruikers zouden afwegen in hoeverre zij strategieën moeten inzetten om de face-bedreiging die van een taalhandeling uitgaat te reduceren: de relatieve macht van de ene spreker ten opzichte van de andere, de sociale afstand tussen de sprekers en de taxatie van de handeling op grond van het cultuurgebonden normen- en waardensysteem van spreker en hoorder. Globaal kan gezegd worden dat de noodzaak om dergelijke strategieën te gebruiken groter wordt, naarmate de drie factoren ‘hoger’ ingeschat worden. (Bijvoorbeeld een grote sociale afstand of een grote macht van de ene spreker ten opzichte van de ander.) Te verwachten valt dat taalgebruikers in contexten waarin deze factoren ‘hoog’ ingeschat worden, zich meer genoodzaakt zullen zien een tegengesteld standpunt in de vorm van versterkte twijfel naar voren te brengen. Tevens valt te verwachten dat de luisteraar - op grond van eenzelfde inschatting van de context - deze ‘strategie’ zal herkennen en de versterkte twijfel als een tegengesteld standpunt zal opvatten. In contexten waarin de genoemde factoren ‘laag’ zijn zal de noodzaak om face-bedreiging te verkleinen minder groot zijn, en zal versterkte twijfel minder vaak als indicatie voor een gemengd geschil worden opgevat, maar in dat geval zou de luisteraar echter nog op grond van de inhoudelijke functie van de modificatie, de conclusie kunnen trekken dat de spreker er een tegengesteld standpunt op na houdt.
Uit de bovenstaande beschouwing kunnen nu de volgende hypothesen worden afgeleid. Ten eerste valt te verwachten dat een geschil waarin een uiting van twijfel versterkt naar voren wordt gebracht, vaker als een gemengd geschil zal worden opgevat dan wanneer de twijfel in een neutrale, ongemarkeerde vorm naar voren wordt gebracht. Ten tweede valt te verwachten dat een geschil waarin een uiting van twijfel afgezwakt naar voren wordt gebracht, vaker als niet-gemengd geschil zal worden opgevat dan wanneer de twijfel in een neutrale, ongemarkeerde vorm naar voren wordt gebracht. Verder valt nog te verwachten dat deze effecten het sterkst zullen optreden in een gesprekscontext waarin de noodzaak tot het reduceren van face-bedreiging hoog is. Om deze hypothesen te toetsen werd een pencil-and-paper-test ontwikkeld waarmee kon worden nagegaan in hoeverre de modificatie van een uiting van twijfel van invloed is op de typering van meningsverschillen. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
3 TestconstructieHet hier gepresenteerde onderzoek bestaat uit twee deel-onderzoeken, die na elkaar werden uitgevoerd. In het eerste onderzoek werden uitingen van twijfel in twee condities | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 126]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
aangeboden: een neutrale en een versterkte. In het tweede onderzoek werd hier een derde conditie aan toegevoegd door dezelfde uitingen tevens in een verzwakte vorm aan te bieden. Voor beide experimenten werd eenzelfde type test gebruikt. Aan proefpersonen werd een reeks tweeregelige dialoogjes aangeboden, waarin de eerste spreker een standpunt naar voren brengt dat door een tweede spreker in twijfel wordt getrokken. De items werden in de onderstaande vorm aangeboden:
Elk standpunt werd gemarkeerd door ‘Ik vind’ en er werden alleen sturende, positieve standpunten aangeboden. Dit om eventuele invloed van verschillen in standpunten zoveel mogelijk uit te sluiten. Uit vooronderzoek was gebleken dat proefpersonen wel eens de neiging vertoonden om in het antwoord hun persoonlijke mening over het standpunt te laten prevaleren boven de vraag hoe de tweede sprekersbeurt geïnterpreteerd moest worden. Om dit effect zoveel mogelijk te voorkomen zijn alleen standpunten gebruikt waarbij verondersteld kon worden dat de betrokkenheid van de proefpersonen bij de kwestie miniem was. (Zo zijn bijvoorbeeld uit de pilot-tests standpunten verwijderd waarin actuele en ‘maatschappelijk beladen’ kwesties ter sprake kwamen.) In de instructie werd benadrukt dat de proefpersonen zichzelf steeds als de tweede spreker, en de eerste spreker als een goede vriend of vriendin moesten beschouwen. Daarmee werd de context zoveel mogelijk constant gehouden, zodat het risico werd verkleind dat verschillende invullingen van de context de resultaten zouden beïnvloeden.Ga naar eindnoot5 Bij elk dialoogje werden steeds twee alternatieve interpretaties aangeboden. Omdat niet verondersteld kon worden dat proefpersonen bekend waren met de termen ‘gemengd’ en ‘niet-gemengd’, werd een niet-gemengd geschil gepresenteerd als ‘ik weet eigenlijk niet of [p]’ en een gemengd geschil als ‘ik vind eigenlijk juist niet dat [p]’.Ga naar eindnoot6 In beide parafrases is ‘eigenlijk’ toegevoegd om proefpersonen in de richting van een interpretatie te sturen, waarbij iets ander bedoeld wordt dan er werkelijk gezegd wordt; in de tweede parafrase is ‘juist’ toegevoegd om de tegenstelling te benadrukken. Als proefpersonen fungeerden eerstejaars HEAO-studenten en studenten Culturele Studies. Verwacht werd dat deze studenten over het algemeen over voldoende abstractievermogen zouden beschikken om interpretatietaken als deze te volbrengen, terwijl ze - in tegenstelling tot studenten Taalbeheersing - geen voorkennis hebben die de resultaten zou kunnen beïnvloeden. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 127]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
4 Onderzoek 1: Neutrale versus versterkte uitingen van twijfel4.1 Opzet van het onderzoekAan 51 proefpersonen werden 60 tekstjes voorgelegd waarin totaal zeven verschillende formuleringen waren opgenomen waarmee het niet-aanvaarden van een standpunt werd uitgedrukt.Ga naar eindnoot7 Deze zeven formuleringen werden elk zes keer aangeboden: drie keer in een neutrale variant en drie keer in een versterkte variant. (Tussen haakjes is aangegeven op welke wijze de uitingen werden versterkt.):
Daarnaast werden achttien fillers opgenomen. De tekstjes werden in een quasi-random volgorde zó gerangschikt dat op één bladzijde van het testboekje nooit twee dezelfde formuleringen voorkwamen. Dit om te voorkomen dat proefpersonen uitingen met elkaar zouden gaan vergelijken. In de fillers werden andere uitingen van twijfel gebruikt en waren de parafrases zo gewijzigd dat ofwel beide antwoorden goed waren, ofwel geen van beide, zodat ook de antwoord-opties ‘beide’ en ‘geen van beide’ als reële antwoorden in de test voorkwamen. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
4.2 Resultaten en discussieDe betrouwbaarheid van de test is acceptabel (Cronbach's alpha .74). De verdeling van de antwoorden over de vijf antwoord-opties is in tabel 1 weergegeven. Tabel 1: Percentages antwoorden over de gehele test (2 x 21 items; n = 51)
De antwoorden concentreren zich in de opties ‘gemengd’ en ‘niet-gemengd’, waarbij - zoals voorspeld - items in de neutrale variant significant vaker als niet-gemengd worden geïnterpreteerd (t = - 5.07, p < .001) en items in de versterkte variant significant vaker als gemengd worden geïnterpreteerd (t=6.67; p <.001). In de overige antwoord-opties valt op dat vaker voor het antwoord ‘geen van beide’ dan ‘beide’ wordt gekozen. De geboden parafrases waren blijkbaar zo verschillend, dat ‘beide goed’ weinig waarschijnlijk is. Het is denkbaar dat de concentratie van de scores in de interpretaties als ‘gemengd’ of ‘niet-gemengd’ voor een deel versterkt is door de instructie: proefpersonen werd gevraagd aan te geven welke van de twee zinnen de beste interpretatie vormde. Hoewel andere | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 128]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
antwoord-opties werden gegeven is het mogelijk dat een dergelijke opdracht proefpersonen toch met zachte hand tot een ‘óf-óf-keuze’ dwingt. Dat neemt overigens niet weg dat zij - als deze keuze gemaakt moet worden - voor de voorspelde interpretatie kiezen. De percentages uit tabel 1 zijn echter gemiddelden over zeven verschillende uitingen van twijfel. Om een genuanceerder beeld van de resultaten te verkrijgen is het nodig de resultaten per uiting te splitsen. Omdat de scores in de opties ‘beide’, ‘geen van beide’ en ‘weet niet’ per afzonderlijke formulering niet noemenswaardig verschillen van het gemiddelde zal ik deze verder buiten beschouwing laten. In tabel 2 zijn de resultaten opgesplitst per formulering. Om de werking van de afzonderlijke uitingen overzichtelijker te maken, zijn in tabel 2 naast scorepercentages ook zogenaamde verschil- en effectwaarden weergegeven. Een verschilwaarde maakt duidelijk in hoeverre de antwoorden voornamelijk in één van beide mogelijkheden (niet-gemengd of gemengd) werden gescoord. Om de verschilwaarde te berekenen wordt het percentage antwoorden ‘gemengd’ verminderd met het percentage antwoorden ‘niet-gemengd’. Wanneer deze percentages precies gelijk over beide antwoorden verdeeld zouden zijn, bedraagt de verschilwaarde 0. Een hoge negatieve verschilwaarde geeft aan dat de tekstjes voornamelijk als ‘niet-gemengd’ werden geïnterpreteerd; een hoge positieve verschilwaarde geeft aan dat de tekstjes voornamelijk als ‘gemengd’ werden geïnterpreteerd. Door middel van een t-toets kon vervolgens worden nagegaan in hoeverre deze verschillen significant zijn. Met de effectwaarde wordt uitgedrukt hoe groot het effect van de versterking is: beide verschilwaarden worden opgevat als punten op een continuüm; de afstand tussen beide punten vormt de effectwaarde. Voor formulering 1 bedraagt de effectwaarde bijvoorbeeld 69, de afstand tussen -40 en 29. Tabel 2: Verschil- en effectwaarden per formulering opgesplitst
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 129]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De resultaten uit tabel 2 maken duidelijk dat er opmerkelijke verschillen zijn tussen de afzonderlijke formuleringen. Bij de formuleringen 2, 3 en 4 (‘Dat vraag ik me af’, ‘Dat betwijfel ik’, ‘Daar ben ik niet van overtuigd’) zijn de verschillen in percentages ‘gemengd’ en ‘niet-gemengd’ in de neutrale variant niet significant.Ga naar eindnoot8 Dat wil zeggen dat proefpersonen moeite hebben om deze uitingen in de neutrale, ongemarkeerde vorm te interpreteren; de interpretatie is als het ware onbepaald, men scoort ongeveer ‘fifty-fifty’. Een versterking lost deze onbepaaldheid op en verschuift de interpretatie richting gemengd geschil. In de versterkte variant zijn de verschillen tussen de percentages ‘gemengd’ en ‘niet-gemengd’ wèl significant: de tekstjes met een versterkte uiting van twijfel worden - voor wat deze drie formuleringen betreft - beduidend vaker als gemengd geïnterpreteerd. Bij de formuleringen 5, 6, 7 (‘Is dat zo?’, ‘Meen je dat?’, ‘Denk je dat?’) treedt een ander patroon op. Hier is wèl een verschil tussen de percentages antwoorden in de neutrale variant: de tekstjes worden overwegend als ‘niet-gemengd’ geïnterpreteerd. De versterking leidt er echter niet toe dat de tekstjes als gemengd worden opgevat, maar dat de interpretatie van voornamelijk ‘niet-gemengd’ verschuift naar ‘onbepaald’: bij de verschilwaarden in de versterkte variant is er geen verschil in de percentages antwoorden ‘gemengd’ en ‘niet-gemengd’. Formulering 1 (‘Daar ben ik niet zeker van’) vormt een geval apart omdat beide verschilwaarden hier significant zijn. De markering werkt - in tegenstelling tot de formuleringen 2, 3 en 4 - zo sterk dat deze de verschilwaarde als het ware over het nulpunt heen tilt: in de neutrale variant wordt de uiting overwegend als niet-gemengd geïnterpreteerd, in de gemarkeerde variant overwegend als gemengd. De verklaring voor het feit dat de formuleringen 2, 3, 4 en de formuleringen 5, 6 en 7 clusters vormen die van elkaar verschillen, moet waarschijnlijk gezocht worden in de grammaticale modus: de eerste groep is gesteld in de vorm van een bewering, de tweede groep in de vragende vorm. Dit zou er wellicht op kunnen wijzen dat de vragende vorm op zich al als een afzwakking werkt. Proefpersonen gaan er blijkbaar van uit dat twijfel in de vorm van een vraag al een aanduiding vormt voor het feit dat de spreker niet over voldoende kennis beschikt om het standpunt met kracht in twijfel te trekken en dus zeker niet om zelf een standpunt over de kwestie in te nemen. Een verklaring voor het feit dat formulering 1 afwijkt van de rest is moeilijk te geven. Hoewel de effectwaarde het hoogst ligt (69) zijn de verschilwaarden op zich niet extreem te noemen. (Dit grote effect is des te opmerkelijker omdat er in taalrubrieken en ingezonden brieven nogal eens wordt geklaagd over het gebruik van ‘absoluut’ als modieus stopwoord en over het daarmee gepaard gaande ‘afslijten’ van de betekenis, terwijl juist dit woord in dit onderzoek het sterkste effect veroorzaakt.)
Samenvattend kan geconcludeerd worden dat de verschilwaarden voor de afzonderlijke formuleringen uiteenlopen, maar dat de tendens die uit het totaaloverzicht naar voren komt in alle formuleringen zeer stabiel is: een versterking leidt er in alle gevallen toe dat de interpretatie naar rechts op het continuüm verschuift, richting gemengd geschil. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
5 Onderzoek 2: Verzwakte versus versterkte uitingen van twijfel5.1 Opzet van het onderzoekHet tweede onderzoek had als doel na te gaan in hoeverre de tendenzen die in het eerste | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 130]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
onderzoek werden gemeten, zich ook bij herhaling zouden voordoen. Tevens werd onderzocht in hoeverre een verzwakking van de uiting ertoe leidt dat meningsverschillen vaker als niet-gemengd worden geïnterpreteerd. Omdat daarmee een extra conditie werd toegevoegd, zou - wanneer net als in het vorige onderzoek uitgegaan werd van drie metingen per uiting - elke uiting negen keer aangeboden moeten worden. De kans op een response-set werd daarmee te groot. Bovendien zouden er teveel tekstjes moeten worden aangeboden. Deze problemen werden opgelost door alleen de formuleringen 1 tot en met 4 in het tweede onderzoek te betrekken en door een split-plot-design te hanteren. Er werd gebruik gemaakt van een groter aantal proefpersonen, die verdeeld werden over twee groepen. De test werd aangeboden aan 136 eerstejaars HEAO-studenten en studenten Culturele Studies.Ga naar eindnoot9 De helft van de tekstjes werd in de ene groep in de versterkte variant aangeboden en in de andere groep in de verzwakte variant. De andere helft van de tekstjes werd precies andersom aangeboden. De neutrale variant werd als controlevariabele in beide groepen in dezelfde vorm aangeboden, zodat het mogelijk was om na te gaan in hoeverre beide groepen verschilden. Het ging in dit tweede onderzoek om de volgende uitingen van twijfel (tussen haakjes zijn respectievelijk de versterking en de verzwakking aangegeven):
De formuleringen werden als volgt over de groepen verdeeld:
Daar uit enkele interviews achteraf met proefpersonen uit de vorige test bleek dat zij de verschillende interpretaties in de fillers soms nogal verwarrend vonden, werden de fillers zo veranderd dat ze zich alleen van de rest onderscheidden doordat de standpunten aanvaard werden, terwijl de aangeboden interpretaties gelijk waren aan die van de test-items.Ga naar eindnoot10 Verder verschilde de test qua opzet en wijze van aanbieden niet noemenswaardig van die uit het eerste onderzoek.Ga naar eindnoot11 | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
5.2 Resultaten en discussieEr werden geen significante verschillen gemeten tussen beide groepen in de antwoorden van de tekstjes met de neutrale uitingen, zodat het verantwoord was om de groepen te vergelijken. (Voor de antwoorden ‘niet gemengd’ t=-1.46 / p =. 147; voor de antwoorden ‘gemengd’ t = -.63 / p = .533.) De betrouwbaarheid van de test lag iets lager dan in het vorige onderzoek (Cronbach's alpha = .61). Dit kan geweten worden aan het feit dat er in dit onderzoek slechts 4 uitingen betrokken waren, terwijl het aantal proefpersonen per testhelft (136 / 2 = 68) niet noemenswaardig verschilde van dat in het vorige onderzoek. De totale test leverde het volgende beeld op: | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 131]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Tabel 3: Percentages antwoorden over de gehele test (3 x 12 items; n - 136)
Over het totaal genomen kan gesteld worden dat de hypothese door deze resultaten bevestigd wordt. De verzwakte formuleringen worden overwegend als niet-gemengd gescoord, de versterkte overwegend als gemengd. In de neutrale variant is er geen significant verschil tussen de percentages ‘gemengd’ en ‘niet-gemengd’ (t = .27, p = .784). Een overzicht van de verschil- en effectwaarden, opgesplitst naar formulering levert een meer genuanceerd beeld op: Tabel 4: Verschil- en effectwaarden per formulering opgesplitst
Wat de effecten van de versterking van de uitingen betreft, komen de resultaten vrij goed overeen met die uit het eerste onderzoek. Ten opzichte van de neutrale variant treedt in de versterkte variant in alle gevallen een significante verschuiving op in de interpretaties van niet-gemengd naar gemengd. De grootte van de effectwaarden komen in grote lijnen overeen met die uit het eerste onderzoek (zie Tabel 2). Bij de effecten van de verzwakking ligt de zaak wat gecompliceerder. Wat als eerste opvalt is dat de effecten veel kleiner zijn dan die van de versterking. De gemiddelde effectwaarde van verzwakking bedraagt 16, de gemiddelde effectwaarde van de versterking bedraagt 47. Hoewel over het totaal genomen de verschillen in scores tussen | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 132]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
verzwakt, neutraal en versterkt significant zijn, blijkt bij een beschouwing van de afzonderlijke formuleringen dat de effecten van de verzwakking per formulering nogal verschillen. Bij formulering 1 (‘Daar ben ik niet - helemaal - zeker van.’) is geen sprake van een effect van de verzwakking. In de neutrale variant wordt weliswaar overwegend niet-gemengd gescoord, terwijl in de verzwakte variant dit verschil iets kleiner is (resp. p = <.001 en p = .008), maar erg substantieel kan dit niet genoemd worden. In beide condities wordt 56% niet-gemengd gescoord en in de gemengd-scores lijkt zelfs sprake van een toename van het percentage interpretaties als gemengd: van 28% naar 34%. Dit verschil is echter niet significant.(t = - 1.43; p = .156)Ga naar eindnoot12 zodat het correcter is te stellen dat formulering 1 zowel in de neutrale als in de verzwakte variant overwegend als niet-gemengd geïnterpreteerd wordt, zonder dat een verzwakking daar enige invloed op heeft. Formulering 2 (‘Dat vraag ik me - wel een beetje - af.’) wordt wèl overeenkomstig de hypothese geïnterpreteerd. In de neutrale variant is er geen verschil tussen de scores gemengd versus niet-gemengd, terwijl bij de verzwakking de scores overwegend nietgemengd zijn. Proefpersonen hebben dus moeite om deze uiting in de neutrale variant te interpreteren, maar een verzwakking levert hier een aanwijzing voor een interpretatie als niet-gemengd geschil. Zowel de gemengdscores in de neutrale ten opzichte van de verzwakte variant (resp. 39% en 21%) als de niet-gemengdscores (resp. 48% en 58%) verschillen significant. Bij formulering 3 (‘Dat betwijfel ik - enigszins’) is eveneens een effect van de verzwakking meetbaar. Hoewel er zowel in de neutrale als in de verzwakte variant geen significant verschil in de scores gemengd ten opzichte van niet-gemengd meetbaar is, zijn de percentages niet-gemengd in de verzwakte variant (55%) significant hoger dan die in de neutrale variant (37%). Dat betekent dat proefpersonen zowel in de neutrale als in de verzwakte variant moeite hebben om deze formulering te interpreteren, maar dat een verzwakking leidt tot een hoger percentage interpretaties als niet-gemengd. De gemengd-scores verschillen niet significant in beide varianten (resp 45% en 39%, t = 1.92; p = .059). Formulering 4 (‘Daar ben ik niet - echt - van overtuigd’) wordt in de neutrale variant overwegend als gemengd geïnterpreteerd, en hoewel dit verschil in de verzwakte variant enigszins afneemt, blijft het niet-significant (p = .018). Door de verzwakking is er dus minder overeenstemming over de interpretatie als gemengd. De niet-gemengdscores nemen in de verzwakte variant enigszins toe (van 28% naar 34%) maar echter niet significant (t = 1.73, p = .088.). Ook wanneer we de gemengdscores in de beide varianten vergelijken, valt een gering verschil waar te nemen in de voorspelde richting (van 61% naar 50%), maar dit is evenmin significant (t = -1.88, p = .065). Wanneer we de neutrale variant in de analyse buiten beschouwing zouden laten zijn de verschillen tussen de versterkte en de verzwakte variant echter wel overal significant (p = < .001). Dat wil zeggen dat sterke uitingen van twijfel vaker als gemengd worden gescoord dan zwakke. En omgekeerd dat zwakke uitingen van twijfel vaker als niet-gemengd worden gescoord dan sterke. Uit de analyse van de afzonderlijke formuleringen blijkt dat het effect van de verzwakking per formulering nogal verschilt en dat in ieder geval geconcludeerd kan worden dat het effect van de verzwakking minder geprononceerd en homogeen is dan dat van de versterking van een uiting van twijfel.
Dit is in het licht van de geformuleerde hypotheses een interessante observatie, die er op kan duiden dat de versterking van een uiting van twijfel inderdaad - zoals gesuggereerd in paragraaf 2 - een andere functie vervult dan een afzwakking. Bij de versterking van een | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 133]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
uiting van twijfel kan de luisteraar zowel op grond van de inhoudelijke als op grond van de relationele functie van de modificatie tot de conclusie komen dat de spreker een tegengesteld standpunt inneemt. Er zijn dus twee aanwijzingen die de interpretatie in de richting van een gemengd geschil sturen. Bij een verzwakking van een uiting van twijfel is er slechts één aanwijzing die de interpretatie richting niet-gemengd geschil stuurt: de inhoudelijke functie van de verzwakking van een uiting van twijfel. De relationele functie van een afzwakking geeft de luisteraar immers niet meer informatie dan dat de spreker het effect van het naar voren brengen van een niet-geprefereerd tweede paardeel tracht af te zwakken. Dit zou kunnen verklaren dat een afzwakking een veel minder sterk effect laat zien dan een versterking. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
6 DiscussieZowel in het eerste als in het tweede onderzoek worden de hypothesen bevestigd. Uit beide onderzoeken blijkt dat een sterke uiting van twijfel in het algemeen vaker als een indicatie voor een gemengd verschil van mening wordt opgevat dan een neutrale vorm van dezelfde uiting. In het tweede onderzoek worden deze resultaten bevestigd. Voorts blijkt dat een verzwakking van een uiting van twijfel er toe leidt dat geschillen vaker als niet-gemengd worden getypeerd, al is dit effect veel minder geprononceerd dan dat van een versterking. De resultaten van deze onderzoeken moeten echter - zoals de resultaten van elk empirisch onderzoek - met de nodige terughoudendheid worden geïnterpreteerd. Ten eerste worden in de testjes schriftelijke dialoogjes ter interpretatie aangeboden. Hoewel de modificatie van de uitingen in deze testsituatie het voorspelde effect heeft, is vooralsnog onduidelijk in hoeverre dit effect ook in echte gesprekssituaties tot uitdrukking komt. Het is denkbaar dat andere variabelen, die door het testdesign zoveel mogelijk onder controle gehouden zijn (zoals de context, het type standpunt, de beladenheid van het onderwerp, gelaatsuitdrukking, beklemtoning), in gesprekken een dermate grote rol spelen dat de effecten van de modificaties erdoor overschaduwd worden. Nader onderzoek moet uitwijzen in hoeverre dergelijke variabelen van invloed zijn op de interpretatie. Ten tweede worden proefpersonen door de instructie en de wijze waarop de antwoord-mogelijkheden worden aangeboden geattendeerd op het onderscheid in gemengde en niet-gemengde geschillen. Het is de vraag of de wijze waarop zij de gespreksfragmentjes in de test interpreteren volledig overeenkomt met de wijze waarop zij in alledaagse gesprekken de gespreksbeurten van hun gesprekspartners interpreteren. In het onderzoek worden ze met zachte hand naar een keuze geleid voor een van beide interpretaties, terwijl het niet ondenkbaar is dat de hier aangeboden uitingen in gesprekken ook gebruikt kunnen worden om onbepaaldheid tot uitdrukking te brengen, waarbij het lang niet altijd nodig of relevant zal zijn om de positie van de gesprekspartner precies te interpreteren. Niettemin zijn de tendenzen die in de effecten naar voren komen zo consistent, dat voorspeld kan worden dat bepaalde vormen van twijfel het risico van een verkeerde interpretatie opleveren. Om die risico's te verkleinen kunnen op grond van de resultaten van dit onderzoek enkele praktische taalgebruiksadviezen worden gegeven. Taalgebruikers kunnen er op geattendeerd worden dat er geen overeenstemming bestaat over de interpretatie van de hier gemanipuleerde formuleringen. Vooral wanneer iemand in een gesprek of discussie de positie wil innemen van opponent in een niet-gemengd geschil, zal hij er verstandig aan doen om deze positie expliciet duidelijk te maken. Het afgezwakt naar voren brengen van de twijfel kan een bijdrage leveren aan de correcte interpretatie van zijn positie. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 134]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Taalgebruikers die een niet-gemengd geschil willen aangaan en hun twijfel sterk naar voren brengen, vragen om moeilijkheden: hun sterke twijfel kan er gemakkelijk toe leiden dat hun gesprekspartner de drogreden van het verschuiven van de bewijslast zal begaan. Het afgezwakt of neutraal naar voren brengen van die twijfel is een goede voorzorgsmaatregel voor degene die niet het risico wil lopen standpunten in de schoenen geschoven te krijgen die hij nooit geuit heeft. Wellicht kunnen deze adviezen een bescheiden bijdrage leveren aan de redelijke oplossing van meningsverschillen. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 135]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Bibliografie
|
|