Tijdschrift voor Taalbeheersing. Jaargang 11
(1989)– [tijdschrift] Tijdschrift voor Taalbeheersing– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 60]
| |||||||
1 InleidingIn zijn artikel ‘Argumentatie en machtsuitoefening in discussies’ onderneemt Pröpper een poging een meetinstrumentarium te ontwikkelen met behulp waarvan in concrete gevallen bepaald kan worden in welke mate er in een discussie sprake is van deugdelijke argumentatie en in welke mate van machtsuitoefening. In het volgende ga ik in op de vraag in hoeverre dit meetinstrumentarium een bruikbaar middel biedt om een verantwoorde beoordeling te geven van argumentatieve discussies. Na een samenvatting en een kritische bespreking van het door Pröpper ontwikkelde instrumentarium voor de kwantitatieve analyse en beoordeling van argumentatie (paragraaf 2 en 3), zal ik aangeven waarom een pragma-dialectische analyse en beoordeling van argumentatief taalgebruik de bruikbaarheid van het meetinstrument kan vergroten (paragraaf 4). | |||||||
2 Een meetinstrumentarium voor deugdelijke argumentatie en machtsuitoefeningPröpper stelt zich ten doel een meetinstrumentarium te ontwikkelen met behulp waarvan in empirisch onderzoek naar discussies kan worden vastgesteld in hoeverre er sprake is van deugdelijke argumentatie en in hoeverre van macht. Deugdelijke argumentatie wordt door hem gelijkgesteld met rationele argumentatie. Iemand argumenteert volgens Pröpper rationeel wanneer hij in termen van Habermas communicatief handelt. Iemand handelt communicatief, wanneer hij ernaar streeft op basis van zo deugdelijk mogelijke argumenten met anderen tot overeenstemming te komen. Onder macht verstaat Pröpper in navolging van Habermas ‘het middel om zijn doeleinden tegen de wil van een andere persoon in te bereiken’. Iemand oefent macht uit als hij niet door middel van argumenten, maar bijvoorbeeld door het geven van geld, het uitoefenen van dwang of door middel van misleiding probeert zijn doeleinden te bereiken. Probeert iemand door middel van macht een ander voor zijn mening te winnen, dan is er geen sprake meer van communicatief handelen maar van strategisch handelen. Om te kunnen bepalen of er sprake is van deugdelijke argumentatie of van strategisch | |||||||
[pagina 61]
| |||||||
handelen, formuleert Pröpper zes discussieregels die te zamen een ideaalmodel vormen voor rationele argumentatie. Het rationaliteitsgehalte van argumentatie (de mate van procedurele rationaliteit) is afhankelijk van de mate waarin aan die regels is voldaan.Ga naar eind1 Tenslotte wordt het ontwikkelde instrumentarium exemplarisch toegepast op een discussie in de Tweede Kamer. Eerst wordt de waarde van de procedurele rationaliteit (PR) van de discussie bepaald: dit is het aantal uitspraken (argumenten en conclusies), gedeeld door het aantal uitspraken waarbij minstens één discussieregel overtreden wordt. Vervolgens wordt de waarde van de strategische component (SCD) bepaald: dit is het aantal uitspraken waarbij minstens één regel overtreden wordt als gevolg van strategisch handelen, gedeeld door het aantal uitspraken. Tenslotte wordt de waarde van de communicatieve component (CCD) berekend: dit is het aantal uitspraken min het aantal uitspraken waarbij minstens één regel overtreden wordt als gevolg van strategisch handelen, gedeeld door het aantal uitspraken. Door de verschillende waarden naast elkaar te zetten, wordt een overzicht verkregen van de verhouding van de mate waarin rationeel geargumenteerd wordt en van de mate waarin strategisch gehandeld wordt. | |||||||
3 Bezwaren tegen Pröppers analyse en beoordeling van argumentatieHet door Pröpper ontwikkelde meetinstrumentarium is bedoeld om vast te stellen welke waarde de procedurele rationaliteit, welke waarde de strategische component en welke waarde de communicatieve component in een discussie heeft. Deze waarden berekent hij op basis van de volgende drie gegevens:
De validiteit van de verschillende waarden is afhankelijk van de validiteit van de gegevens op grond waarvan die waarden berekend worden. Voor een evaluatie van de bruikbaarheid van het meetinstrumentarium is het dus noodzakelijk vast te stellen of de wijze waarop de gegevens geanalyseerd worden juist is of niet. Aan de hand van Pröppers exemplarische analyse van een discussie in de Tweede Kamer zal ik aangeven op welke punten de analyse- en beoordelingscomponent van het instrumentarium tekortschiet.Ga naar eind2 In zijn analyse van de discussie in de Tweede Kamer gaat Pröpper na welke argumenten en conclusies in de discussie naar voren worden gebracht. In sommige gevallen kan eenvoudig worden vastgesteld of een uitspraak de functie heeft van argument of conclusie. Maar soms is dat moeilijker wanneer het bijvoorbeeld om een vraag gaat en dus vastgesteld moet worden of die vraag als een argument of een conclusie geanalyseerd mag worden. Hij stelt dat de vraag van de heer Van Dis Zal, zoals de SER adviseert, het houden van enquêtes dan ook worden gestimuleerd? beschouwd mag worden als de volgende conclusie (5) Het houden van enquêtes zal worden gestimuleerd Hij geeft echter niet aan waarom de uitspraak, die letterlijk genomen een vraag is, indirect de functie heeft van een conclusie. Zonder een verantwoording van deze interpretatie kan | |||||||
[pagina 62]
| |||||||
de analyse niet op juistheid gecontroleerd worden. Twijfel aan de juistheid van de analyse heeft als consequentie dat ook betwijfeld mag worden of de conclusie terecht in de berekening is opgenomen. In zijn analyse stelt Pröpper vast welke elementen verzwegen zijn. Hij beweert bijvoorbeeld dat de conclusie (4) van de heer Van Dis De mogelijkheden voor het midden- en kleinbedrijf om te profiteren van de energietoeslag zijn te beperkt impliciet blijft in de uitspraak In het kader van de besparing is er de evaluatie van de energietoeslag in de WIR. Onze fractie wil, dat het midden- en kleinbedrijf meer mogelijkheden krijgt om daarvan te profiteren. Uit de analyse blijkt niet hoe deze impliciete conclusie gereconstrueerd kan worden op grond van de uitspraken die de heer Van Dis expliciet gedaan heeft. Ook hier heeft twijfel aan de juistheid van de analyse als consequentie dat betwijfeld mag worden of de conclusie terecht in de berekening is opgenomen.
Bij de beantwoording van de vraag of iemand probeert deugdelijk te argumenteren of probeert macht uit te oefenen is het volgens Pröpper doorslaggevend of iemand bewust andere dan argumentatieve middelen aanwendt om gelijk te krijgen. Essentieel is dus de intentie waarmee een uitspraak gedaan wordt. De auteur maakt onderscheid tussen een overtreding van een regel waarbij iemand wél de intentie heeft om rationeel te argumenteren en een overtreding van een regel waarbij iemand niet de intentie heeft om rationeel te argumenteren. Een voorbeeld van het eerste geval is wanneer iemand een logische fout maakt, maar daar geen erg in heeft. In zijn analyse van de uitspraken die in de Tweede Kamer discussie gedaan worden, stelt Pröpper vast of iemand bewust of onbewust een regel overtreedt. Volgens Pröpper worden bijvoorbeeld in de volgende uitspraken van de heer van der Linden regel 2 (de motiveringsplicht) en regel 3 (de consistentie eis) bewust overtreden. Met de SER en de Algemene Energieraad heeft de fractie van het CDA behoefte aan een breder opgezette beoordeling van het besparingsinstrumentarium om tot een afweging van de besparingsinstrumenten te komen (conclusie 1). Op grond van deze gegevens is het moeilijk tot een oordeel te komen over de vraag, of er aanleiding bestaat tot een zekere bijstelling van het beleid (argument 1.1). Wij stemmen in met het handhaven van de energietoeslag (conclusie 2). Pröpper stelt dat het niet erg consistent is om zonder argumentatie conclusie 2, het handhaven van de energietoeslag te trekken, omdat in conclusie 1 wordt gezegd dat het onduidelijk is of de energietoeslag een positieve rol heeft voor energiebesparing. Naar de mening van Pröpper is het waarschijnlijk dat bewust geen argumenten gegeven worden en dat bewust inconsistent gehandeld wordt. Daarom is er sprake van strategisch handelen. Hij motiveert niet op grond waarvan gezegd kan worden dat de heer van der Linden zich bewust onttrekt aan zijn verdedigingsplicht. In mondelinge discussies worden vaak uitspraken impliciet gelaten, waarvan de spreker aanneemt dat anderen deze uit datgene wat hij expliciet gezegd heeft kunnen afleiden. In dit geval zou bijvoorbeeld het impliciete argument toegevoegd kunnen worden dat er, zolang er geen nieuwe gegevens over de | |||||||
[pagina 63]
| |||||||
effectiviteit van de energietoeslag bekend zijn, het wenselijk is de energietoeslag te handhaven. Wanneer een dergelijk verzwegen argument wordt aangevuld, is er geen sprake meer van een overtreding van regel 2 en 3. Omdat het de vraag is of de spreker wel strategisch handelt, mag betwijfeld worden of deze overtredingen terecht in de berekening zijn opgenomen. Pröpper gaat er bij voorbaat van uit dat het impliciet laten van argumenten een bewuste overtreding van de regels vormt die het gevolg is van strategisch handelen. Hij motiveert niet waarom het impliciet laten van argumenten niet onbewust zou kunnen plaatsvinden. Bij de keuze tussen het toeschrijven van rationele intenties aan een spreker en de intentie om macht uit te oefenen, prevaleert in deze analyse de idee dat sprekers eerder geneigd zijn strategisch te handelen dan rationeel. Deze keuze wordt door Pröpper echter niet verantwoord.
Tenslotte houdt Pröpper er geen rekening mee dat de door hem geformuleerde regels verschillend van aard zijn. De overtreding van de ene regel (bijvoorbeeld regel 2, dat de deelnemers verplicht zijn hun mening met argumenten te verdedigen) kan verderstrekkende consequenties hebben voor het bereiken van overeenstemming dan de overtreding van een andere regel (bijvoorbeeld regel 1, dat de deelnemers zich niet vrijblijvend mogen opstellen, zij mogen bijvoorbeeld geen tijd rekken). Door geen rekening te houden met de mate waarin verschillende soorten overtredingen het doel van de discussie belemmeren, wegen alle overtredingen die het gevolg zijn van strategisch handelen even zwaar in de eindberekening mee.
Samenvattend kan gezegd worden dat de analyse en beoordeling van argumentatief taalgebruik door Pröpper niet wordt verantwoord. De consequentie hiervan is dat de validiteit van de gegevens die hij voor zijn berekeningen gebruikt twijfelachtig is, zodat ook getwijfeld mag worden aan de validiteit van de berekende waarden van de procedurele rationaliteit, de strategische component en van de communicatieve component van een discussie. | |||||||
4 Een pragma-dialectische analyse en beoordeling van argumentatief taalgebruikOm de analyse en beoordeling van de discussiebijdragen theoretisch te verantwoorden, zou gebruik gemaakt kunnen worden van de methode voor het analyseren en beoordelen van argumentatie zoals die ontwikkeld is door Van Eemeren, Grootendorst en Kruiger in de verschillende delen van de serie Het analyseren van een betoog (1983, 1986). In deze pragma-dialectische benadering van discussies worden de bijdragen aan een discussie opgevat als taalhandelingen waarmee beoogd wordt een bijdrage te leveren aan de oplossing van het geschil. Bij de analyse van argumentatief taalgebruik vormt een pragmatische benadering een hulpmiddel om de functie van uitspraken vast te stellen. In de analyse van een discussie wordt er van uitgegaan dat de deelnemers zich houden aan de stelregels van het door Grice geformuleerde samenwerkingsbeginsel. In doelgerichte communicatie streven sprekers er bijvoorbeeld naar relevante dingen te zeggen en niet meer en niet minder te zeggen dan nodig is. Door een combinatie van een pragmatisch perspectief met het uitgangspunt dat sprekers zich aan het samenwerkingsbeginsel houden, kan bijvoorbeeld verantwoord worden waarom een spreker bepaalde dingen impliciet laat. Een volledige complexe taalhandeling argumentatie bestaat altijd uit twee uitspraken. Wanneer een spreker slechts één argument geeft en men ervan uitgaat dat hij | |||||||
[pagina 64]
| |||||||
zich aan het samenwerkingsbeginsel houdt, kan men aannemen dat het tweede argument naar de mening van de spreker afgeleid mag worden uit datgene wat hij expliciet gezegd heeft. Bij de beoordeling van discussies wordt uitgegaan van de strategie van de maximaal redelijke interpretatie.Ga naar eind3 Deze strategie houdt in dat een discussie waarvan de aard niet precies duidelijk is, wordt opgevat als een redelijke discussie. Hierdoor krijgt degene die mogelijk van een overtreding van een regel beschuldigd zou kunnen worden, in eerste instantie krediet, doordat hem een redelijke discussiehouding wordt toegeschreven. De interpretatie van de discussiebijdragen en de identificatie van overtredingen van discussieregels heeft altijd een voorwaardelijk karakter. De analyse en beoordeling zijn gebaseerd op het uitgangspunt dat de deelnemers ernaar streven door middel van argumentatie een geschil door middel van een redelijke discussie op te lossen. In deze pragma-dialectische benadering van discussies is rationaliteit een gradueel begrip. Dat rationaliteit gradueel is houdt in dat een discussie meer of minder redelijk kan verlopen, afhankelijk van het aantal overtredingen van regels en de mate waarin de overtredingen de oplossing verhinderen.
Wanneer het door Pröpper ontwikkelde instrumentarium aangevuld zou worden met een theoretisch instrument voor het analyseren en beoordelen van argumentatie die gebaseerd is op een pragma-dialectische benadering, kunnen de gegevens die gebruikt worden theoretisch worden onderbouwd. Met behulp van dit theoretische instrumentarium kan indirect en impliciet taalgebruik worden geanalyseerd. De keuze tussen een onbewuste overtreding en een bewuste overtreding kan theoretisch worden verantwoord. Met behulp van dit theoretische kader kan worden bepaald in welke mate een overtreding van een regel de oplossing van het geschil belemmert. | |||||||
Bibliografie
| |||||||
[pagina 65]
| |||||||
|
|