van de te transcriberen fragmenten zegt ‘vrij selectief, gericht op specifieke analytische problemen’ geweest te zijn (p. 309). Hij meent achteraf dat het beter geweest was om eerst te beginnen met een verzameling transcripties, om vervolgens pas de te onderzoeken problemen te selecteren. Dit betekent dat Ten Have al vooraf bepaalde analytische problemen had, op basis waarvan hij transcripties heeft gemaakt. Die problemen heeft hij blijkbaar uitgewerkt. Omdat de rest van het materiaal niet is getranscribeerd, heeft hij zichzelf niet de kans gegeven zijn van te voren gevormde ideeën bij te stellen of te weerleggen.
Aan het eind van het boek bezint Ten Have zich op een aantal mogelijke toepassingen van zijn onderzoek. Hij benadrukt dat hij dit ‘met een zekere terughoudendheid’ doet, en dat het gaat ‘om een betrekkelijk vrijblijvende toegift’ (p. 326). Als ‘disclaimer’ voegt Ten Have hieraan toe, dat de problemen van het spreekuur zo complex van aard zijn dat eenvoudige oplossingen niet volstaan, maar eerder contraproductief werken. Ten Have ziet wel conflicten, maar die krijgen volgens hem ‘het karakter van een stille strijd’, die hem vervullen ‘met een zekere treurigheid’ (p. 348). De adviezen die worden gegeven zijn gebaseerd op de veronderstelling dat er problemen zijn. Omdat deze problemen niet worden bestudeerd blijven de adviezen in de lucht hangen.
De werkwijze van Ten Have krijgt veel aandacht in het boek. Aan het eind schetst Ten Have deze werkwijze in geïdealiseerde vorm, als een proces bestaande uit zeven stappen (p. 305-308). Daarna geeft Ten Have enkele omstandigheden waardoor hijzelf die werkwijze maar ten dele heeft gevolgd. Het blijkt dat Ten Have zich aan het begin van zijn onderzoek nog moest inwerken in de Conversatie Analyse als benadering en methode, en dat de geïdealiseerde werkwijze een product is van een late fase in dat inwerkproces (p. 308). Het blijft onduidelijk of Ten Have hiermee aangeeft dat hij zich in het vervolg wél zal houden aan deze richtlijnen, of dat hij ze presenteert als handreiking aan diegenen die het nog moeten leren.
Deze halfslachtigheid houdt waarschijnlijk verband met de tegelijkertijd bescheiden en ambitieuze bedoelingen van Ten Have. In de eerste plaats wil hij met zijn studies globaal een aantal problemen en structuren in kaart brengen, ‘maar er is nog veel meer te vinden wat de aandacht waard is’ (p. 5). Het gaat echter ook ‘in belangrijke mate om het toepassen van al geformuleerde inzichten op nieuw en deels anders geaard materiaal’ (p. 308). Dit lijkt dan uit te monden in de bedoeling ‘enerzijds om te laten zien dat openingssequenties interessante objecten zijn voor gespreksanalytische aandacht en anderzijds om te demonstreren hoe een gespreksanalytische benadering in zijn werk kan gaan’ (p. 76). Ook verdere verwijzingen naar dit demonstratie-aspect van de analyse (bijv. pp. 79 en 176) benadrukken de beoogde voorbeeld-functie van het boek. Deze didactische opstelling is des te opmerkelijker omdat, zoals Ten Have stelt, de werkwijze van de CA er een is van ‘aanpakken, inclusief een zekere afkeer van uitvoerige theoretische en methodologische beschouwingen’ (p. 324).
Die afkeer heeft Ten Have niet. In de twee inleidende hoofdstukken komen de etnomethodologie en de CA uitvoerig aan de orde. In de inleidingen van enkele van de studies wordt opnieuw de werkwijze van de CA geschetst. En tenslotte krijgt de lezer in het laatste deel alweer de bedoeling en werkwijze van de CA voorgeschoteld. Deze uitweidingen verwijzen naar de polemische opstelling van Ten Have. Op diverse plaatsen wordt geanticipeerd op kritiek, waarbij Ten Have telkens benadrukt dat deze kritiek is gebaseerd op verkeerde veronderstellingen en doeltoeschrijvingen.
Dit alles resulteert in een onduidelijke ‘recipent design’. Welke lezer wordt hier toegesproken? De polemische toon van het proefschrift duidt op een verondersteld