| |
| |
| |
Interactie-analyse versus conversatie-analyse: methode, inhoud en toepassingen Ton van der Geest
Samenvatting
Uitgaande van de begrippen kwantitatief tegenover kwalitatief onderzoek, kenmerkend voor respectievelijk Interactie-analyse en Conversatie-analyse wordt na een beknopt overzicht van de oorsprong nader ingegaan op methodische verschillen tussen beide analyses. Aangegeven wordt onder meer dat diepte-analyse vanuit een interpretatief kader zoals die in de Conversatie-analyse gebruikelijk is goede ondersteuning biedt aan het methodisch beperkte onderzoek met vaste categorieën bij Interactie-analyse, en omgekeerd. In de paragraaf over inhoudelijke verschillen tussen Conversatie-analyse en Interactie-analyse worden een aantal invalshoeken voor onderzoek besproken zoals informatie-overdracht en nonverbale aspecten. In de slotparagraaf worden diverse toepassingen weergegeven waarbij de nadruk ligt op IA-toepassingen.
| |
1 Inleiding
Alhoewel in de wetenschap de termen interactie en conversatie en dus ook de termen interactieanalyse en conversatieanalyse vaak door elkaar worden gebruikt, zijn er toch wel een aantal relatieve verschillen aan te wijzen op zowel inhoudelijk, methodisch als op het toepassingsgebied. Deze verschillen zijn allemaal terug te voeren op de termen kwantitatief tegenover kwalitatief onderzoek. Nu zou men het - een variatie op Nabokov's ‘Laughter in the dark’ gebruikend - bij deze constatering kunnen laten; maar door een zekere voorliefde voor het detail dat we bij de lezer mogen vooronderstellen, lijkt het alleszins zinvol op de verschillen tussen beide analyses hier nog wat nader in te gaan. Ik zal achtereenvolgens bespreken: de oorsprong der beide analyses, vervolgens de methodologische verschillen die als vanzelf leiden tot de inhoudelijke verschilpunten, om in een slotparagraaf ten aanzien van beide analyses iets over de toepassingsmogelijkheden te kunnen vermelden.
| |
2 Oorsprong
De interactieanalyse en de conversatieanalyse zijn, alhoewel ze zich globaal genomen met dezelfde soort aspecten van het menselijk handelen bezighouden, uit verschillende wetenschappelijke disciplines afkomstig. De conversatieanalyse is pas recentelijk vooral vanaf Sacks, e.a. (1974) ontwikkeld door vooral etnomethodologen binnen de sociologie en de (socio)linguistiek. Zij baseerden zich daarbij vooral op de 19de eeuwse fenomenologisch-filosofische traditie. Hun bemoeienissen zijn vooral zuiver wetenschappelijk van aard. De interactieanalyse daarentegen is duidelijk van | |
| |
sociaal-psychologische signatuur - vooral vanaf Bales (1950) - hetgeen duidelijk sporen in theorievorming, werkwijze en doelstellingen heeft nagelaten. Zo beperkt deze analyse zich eerder tot het in kaart brengen van nogal structurele en dus statische kenmerken van de menselijke cognitie en het intermenselijk handelen. Er ligt dan ook een grote nadruk op het operationaliseren van het onderzoek en het categoriseren van het menselijk handelen. Het gevolg is dat men zo experimenteel mogelijk grote hoeveelheden geobserveerde verschijnselen en processen probeert te vertalen in psychologische kenmerken. Vandaar dat men kan stellen dat deze analyse minder diept graaft: van een bepaald gedragsaspect wordt vastgesteld dat dit tot categorie a of b behoort, eerder dan dat gekeken wordt in welke onderdelen dit aspect uiteenvalt en hoe die elementen uit het voorafgaande verklaard kunnen worden of welke gevolgen dit gedrag zoal met zich meebrengt. Ook is de interactieanalyse (IA) van meet af aan meer toepassingsgericht geweest. Ze is binnen de sociale psychologie eigenlijk pas goed tot ontwikkeling gekomen toen vanuit de praktijk hier vraag naar was. We vinden dan ook geen analysevoorstellen of ze zijn specifiek voor een bepaald segment van de menselijke interactie ingevuld (arts-patiënt; therapeut-cliënt; vergaderingen; klasse-interactie; interetnische interactie, (huwelijks)partnerinteractie; gezinsinteractie, argumentatieve interactie, etc.). Alle analyses hebben op zijn minst een diagnostische functie, of een functie voor het beantwoorden van de vraag welke vorm van een interactie in een bepaalde context het beste tot de gewenste effecten leidt. Samenvattend kan gesteld worden: door de traditie bepaald, is IA meer op het meten en conversatieanalyse (CA) meer op het verkrijgen van inzicht georiënteerd. Deze oriëntatie brengt ook methodische verschillen met zich mee.
| |
3 Methodische verschillen
Alhoewel methode van onderzoek en inhoudelijke vraagstelling eigenlijk nooit losgekoppeld kunnen worden - en wel in die zin dat elke onderzoeksvraag zijn eigen methode van beantwoording oproept - zal ik toch omwille van de inzichtelijkheid proberen beide aspecten van het interactieonderzoek gescheiden te presenteren. De volgende aspecten komen aan bod:
1: |
categorisering versus diepte-analyse |
2: |
wel of niet statistische verwerking |
3: |
experimentatie versus observatie |
4: |
justificatietechnieken. |
| |
3.1 Categorisering versus diepte-analyse
Nemen we het volgende voorbeeld:
Baas Jan vraagt aan knecht Hendrik:
(1) ‘zeg, waar zit Gerard vandaag eigenlijk?’
Knecht Hendrik antwoordt:
(2) ‘Die is ziek, Meneer Jan.’
In de IA zou men van (1) bijv. vaststellen dat J. een vraag stelt en voor 2. dat H. deze vraag beantwoord. Ook zou gescoord kunnen worden dat (1) niet beleefd van boven naar beneden geformuleerd is (zeg...) en (2) wel beleefd van beneden naar | |
| |
boven (netjes met twee woorden gesproken). Op deze wijze een gesprek inventariserend kan aan het eind van de analyse vastgesteld worden wie de meeste vragen stelt, opdrachten geeft dan wel krijgt, antwoorden geeft, het beleefdste is, welk soort vragen beantwoord worden en welke niet etc. Ook kan statistisch vastgesteld worden welke uitingen door welke uitingen gevolgd worden, bijv. welk type van vragen levert een grote kans door een anwoord ‘dat geen antwoord is’, gevolgd te worden, of door een wedervraag, of door een weigering. (Van Agt: ‘Laat me hierop dit zeggen’ (volgt allesbehalve een antwoord); Hoe zo?/Gaat jou dat wat aan?’; Ferdinandusse: ‘Zeer interessante vraag; volgende vraag’. In de CA gaat men echter heel anders te werk. Omdat in dergelijk onderzoek de te onderzoeken categorieën niet van te voren zijn vastgelegd, valt in deze analyse al gauw op dat (2) weliswaar een antwoord op (1) is, maar niet in de eigenlijke zin. Waar Gerard is (zit) wordt niet expliciet meegedeeld. In Van der Geest (1982) heb ik uiteengezet dat in (2) een aantal vragen tegelijkertijd worden beantwoord. Wanneer de vraag alleen op de wijze van de home-computer was beantwoord, dan waren aanvullende vragen van baas Jan noodzakelijk geweest. Bovendien was mogelijkerwijs zijn stemming er niet beter op geworden. Zie de volgende geconstrueerde dialoog:
(la) |
Waar is Gerard? |
(5) |
Thuis. |
(6) |
Wat doet die daar dan? |
(7) |
Niks, hij ligt in bed. |
(8) |
Waarom dat dan? |
(2b) |
Hij is ziek. |
De vragen (1/la), (6) en (8) worden in (2) ex- dan wel impliciet beantwoord. CA is dan ook veel effectiever dan IA in het blootleggen van conversatie/interactie-aspecten die wat dieper liggen dan het niveau van categorisering en sequentie. Ze legt overtuigender bloot hoe mensen in interactie met elkaar omgaan. Uit dit voorbeeld kun je afleiden dat mensen niet uitsluitend vragen beantwoorden maar ook interpreteren waarom de gesprekspartner een bepaalde vraagt stelt. Dit verklaart ook het veelvuldig voorkomen van wedervragen in de trant van ‘Hoe zo/Waarom wil je dat weten’ die niet zozeer (althans niet altijd) als een weigering maar eerder als interpretatief voorwerk voor een adequate beantwoording van een vraag opgevat dienen te worden.
De vraag nu, die zich aandient ten aanzien van de methodologie is of men voor zijn onderzoeksdoelstelling geïnteresseerd is in de vraag hoe gesprekken georganiseerd worden. Wanneer deze vraag in een bepaald geval geacht wordt relevant te zijn, zou de IA qua categoriekeuze wel zo georganiseerd kunnen worden dat dergelijke vragen bij benadering en globaal beantwoordbaar zijn. Er is echter in principe niet meer mogelijk dat van te voren in het categorieënsysteem is vastgelegd: het systeem beperkt zich tot de beantwoording van van te voren vastgestelde vragen en de toetsing van van tevoren vastgelegde hypotheses. Met andere woorden het vertrekpunt van de IA is tamelijk strak vastgelegd en daarmee ook het categorieënsysteem. CA daarentegen heeft een veel globaler en vager vertrekpunt en laat zich in haar analyse en vraagstelling veel meer door het voorhanden zijnde materiaal leiden. Dit alles met de bedoeling vanuit een vrij globale vraagstelling - zoals beurtwisselingsaspecten dieper door te dringen in de conversatieorganisatie.
| |
| |
Je zou dan ook kunnen stellen dat CA en IA in zekere zin complementair aan elkaar zijn en het lijkt raadzaam in de ontwikkeling van de onderzoeksvraag - indien mogelijk - CA aan IA vooraf te laten gaan, al was het alleen maar om te achterhalen welke aspecten van conversatie voor de eigenlijke onderzoeksvraagstelling relevant zijn om deze daarna te vertalen in werkbare categorieën (zie ook Van Der Geest, 1983). CA lijkt verder ook noodzakelijk bij wijze van verificatie en interpretatie van onderzoeksresultaten uit de IA. Stel we vinden: in slechte gesprekken worden veel wedervragen gesteld. De conclusie mag dan niet zomaar zijn dat je zulke vragen niet moet stellen als je een goed gesprek wilt. De vraag is veel eerder ‘Waardoor worden die wedervragen veroorzaakt?’. Het advies aan de praktijk zou dan ook moeten zijn de oorzaken van wedervragen weg te nemen. Voor de beantwoording van bovengenoemde vraag is CA de aangewezen methode.
Samenvattend: Onderzoek opgevat als een voortdurende cirkel van hypothesevorming en hypothesetoetsing, zou voor interactie/conversatie een voortdurende afwisseling van CA en IA in dienen te houden.
| |
3.2 Statistische verwerking
CA, gefundeerd als deze is vanuit de fenomenologie, taalwetenschap en etnomethodologie, kan vooral als een observationele interpretatieve analyse beschreven worden. In de terminologie van de empirische wetenschappen gaat het daarbij om het ontwikkelen van hypotheses en het interpreteren van conclusies, in dit geval omtrent intermenselijk handelen. Ze is er dan ook niet op uit -althans niet in eerste instantie- om kwantitatief vast te leggen in welke mate een bepaald ontdekt fenoneem zich in conversaties voordoet. Ook wordt in de CA minder zorg besteed aan de kwaliteit van de verzamelde data (gesprekken van een bepaald soort). op grond van niet-systematische observaties-en analyses daarvan-wordt betoogd en gedemonstreerd dat bepaalde aspecten - neem bijvoorbeeld misverstanden - zich in bepaalde gevallen voor (kunnen) doen, door welke omstandigheden ze ‘begunstigd’ worden, welke talige elementen hiervoor op welke wijze verantwoordelijk gesteld kunnen worden en wat in de loop van het gesprek de gevolgen zijn. Tenslotte worden uitspraken gedaan over hoe mensen elkaars bijdragen verwerken en interpreteren, of over hoe mensen onder anderen op basis van de inschattingen van de partner of diens uitlatingen van hun kant een gesprek gestalte geven. Zeker deze laatste suggesties, maar ook de daaraan ten grondslag liggende conclusies, zijn methodisch en statistisch niet onderbouwd. Methodisch niet, omdat men allerlei alternatieve verklaringen niet opgemerkt heeft of niet kan opmerken door de principiële toevalligheid van de materiaalkeuze, proefopzet, proefpersonenkeuze e.d. (zie hiervoor o.a. Ensink, 1986; Van Berkel, 1986). Aan deze aspecten wordt in de IA veel meer aandacht besteed. Met betrekking tot de statistische verwerking kan het volgende gesteld worden. In de analyses ten aanzien van misverstanden in interetnische communicatie (o.a. Gumperz, 1976) wordt gesteld, dat mensen van verschillende etnische/culturele achtergrond de kans lopen met misverstanden te maken te krijgen vanwege taalproductie- en -verwerkings-verschillen van bepaalde taalverschijnselen. In het Gronings bijv. zegt de hoorder van een onwaarschijnlijk verhaal als een soort ‘back-channel ‘ja. he?’ om aan te geven dat hij meeleeft en het verhaal gelooft en apprecieert, alhoewel het niet alledaags is. In | |
| |
andere delen van het land zou men in zo'n geval eerder ‘nee toch?’ gebruiken. De kans is dan ook niet denkbeeldig dat een ABN-spreker bij de Groningse reactie geneigd zal zijn te denken dat de hoorder een dergelijke gebeurtenis al eens heeft meegemaakt, erbij was, of het verhaal al eens gehoord heeft. Het misverstand is geboren. Of dit nu anders begrepen wordt dan bedoeld is, kan men met enig geluk uit de rest van het gesprek halen, of voor elk geval navragen. CA kan in dit geval niet veel verder komen dan een vermoeden. Om het niveau van vermoedens te ontstijgen is systematische en gecontroleerde studie nodig. Dit impliceert op zijn minst een groot aantal gevallen van ‘ja, he?’ als onderzoeksmateriaal en statistische bewerking, om aan te kunnen geven onder welke omstandigheden het misverstand optreedt. Hierbij valt te denken aan sociale klasse van de partners, sexe, scholing, etc. Ook tekstuele kenmerken (zoals de mate van waarschijnlijkheid dat de uiting in de foute niet bedoelde interpretatie gelezen kan worden) zullen daarbij in ogenschouw genomen dienen te worden. In het gekozen voorbeeld is de maatschappelijke relevantie niet zo hoog. De zaak komt echter al duidelijk anders te liggen wanneer men onderzoek doet naar de vraag welke type gespreksvoering van de arts de patiënt er meer toe aanzet therapievoorstellen aan te nemen, of naar de vraag welke stijl bij de patiënt het meest vertrouwen wekt.
Samenvattend kan men stellen dat CA interessante hypothesen op kan leveren die echter vanwege hun observationele en interpretatieve karakter kwantitatieve onderbouwing in zo gecontroleerd mogelijke setttings behoeven.
| |
3.3 Experimentatie versus observatie
Zoals gesteld moet door middel van de onderzoeksopzet bereikt worden, dat alternatieve verklaringsmogelijkheden buitengesloten worden. De experimentele psychologie heeft met deze vorm van werken vooral sinds de tweede wereldoorlog een grote expertise opgebouwd. Een nadeel hierbij is dat deze expertise vrijwel uitsluitend betrekking heeft op de receptieve kant van de menselijke cognitie. Ook kan als negatief aangemerkt worden, dat de resultaten van dergelijk onderzoek voornamelijk in artificiële laboratoriumsettings en door indirect meten (bijvoorbeeld reactietijden) verkregen zijn. Over de vraag hoe mensen in bepaalde situaties in vivo handelen is binnen deze traditie dan ook weinig bekend. IA nu, probeert met natuurlijke data toch zoveel mogelijk storende variabelen buiten te sluiten. Hiervoor wordt vooral gezorgd door gerichte proefpersoonkeuze en zo vergelijkbaar mogelijke gesprekstypen te kiezen. Deze laatste worden door de praktijk aangereikt, bijv. een klassegesprek over een vastgelegd thema, de diagnostische fase van een therapiegesprek etc. De hoofdeis is en blijft dat de te onderzoeken gesprekken ook zonder het onderzoek plaats gevonden zouden hebben. Een voorbeeld moge een en ander verduidelijken. In de CA speelt vaak op de achtergrond de ideologie mee dat goede gesprekken symmetrisch dienen te zijn (zie o.a. Ensink e.a., 1986). Dit houdt o.a. in, dat directieven maar ook evaluaties achterwege dienen te blijven (van de kant van arts, leerkrecht, ouder etc.). Om een dergelijke fenoneem te onderzoeken moet ten eerste vastgesteld worden wat het criterium voor een goed dan wel slecht gesprek is. De operationalisering kan bijvoorbeeld zijn prestaties van de leerlingen, het opvolgen van het doktersadvies en dergelijke.
| |
| |
Ten tweede moeten de proefpersonen zo gekozen worden dat zulke variabelen als sexe, leeftijd e.d. niet storend zijn dan wel gecontroleerd zijn. Om maar eens een dwarsstraat te noemen, misschien laten 16-jarige jongens zich graag helpen door een vrouwelijke tandarts boven de 40.
Aangezien ten derde elk institutioneel gesprek in verschillende functionele onderdelen uiteen valt of kan vallen (bijvoorbeeld arts-gesprek: begroeting, diagnoseuiteenvallend in klachteninventaris en lichamelijk onderzoek, behandelings(voorstel), prescriptie en afscheid) moet ook dit aspect gecontroleerd worden.
Tenslotte is ook de aard van de klachten (bijvoorbeeld somatische versus psychosomatische) of het schoolvak of het doel van het gesprek (controle versus advies, bijvoorbeeld) van belang.
Door bovengenoemde aspecten systematisch te controleren worden aan de zogenaamde inputkant van het onderzoek allerlei soorten van alternatieve verklaringen ten aanzien van de uitkomsten van de analyse gecontroleerd. In tegenstelling tot een traditioneel experiment worden aan de outputzijde -namelijk gesprekken en dus de analyse daarvan- de data natuurlijk gehouden, dat wil zeggen zoals die in de werkelijkheid voorkomen. Op deze wijse experimenterend, zijn we in het verleden in staat gebleken voor arts- en therapie-gesprekken in de diagnostische fase vast te stellen:
1 | Evaluaties worden uitsluitend door arts en therapeut gedaan. |
2 | Beoordelingen door de cliënt/patiënt van de gesprekken achteraf in termen van (on)aangenaamheid en (in)efficiëntie vertonen geen samenhang met al dan niet (resp. meer of minder) voorkomen van evaluaties in het gesprek. |
3 | Manlijke therapeuten gebruiken vaker positieve evaluaties dan vrouwelijke. |
4 | Manlijke therapeuten zijn succesvoller dan vrouwelijke. |
5 | Manlijke cliënten worden vaker positief evaluerend toegesproken. |
6 | Het voorkomen van meer positieve evaluaties in een gesprek hangt samen met therapiesucces. |
7 | Het gebruik van directieven hangt samen met het gebruik van positieve evaluaties. |
| |
3.4 Justificatietechnieken
Uit het voorgaande is duidelijk geworden, dat, wil IA zin hebben in termen van toepasbaarheid, men aanvullende werkzaamheden moet verrichten in termen van gespreksbeoordelingen en externe effectmetingen zoals schoolprestaties, adviesopvolging in de gezondheidszorg e.d. Hier blijkt ook weer een groot verschil met de CA. Daar wordt vaker van cultureel en politiek ingebedde intuïties uitgegaan, zoals autoritair is slecht en solidair goed, waarbij autoritair en solidair elkaar zouden uitsluiten (wat overigens niet waar is); gesprekssymmetrie is goed etc. In een incidenteel geval - zoals in het werk van Fisher en Todd - worden zogenaamde diepte-interviews naast de gespreksanalyses gelegd om deze analyses beter te onderbouwen, maar ook hier geldt dat dit uitsluitend interpretatief en zonder systematiek gebeurt. De oorzaak van dit alles is weer gelegen in de andere vraagstelling van de CA: men wil interactieprocessen blootleggen en is minder gepreoccupeerd met toepasbaarheid. Dit viel bijvoorbeeld erg op tijdens een workshop in Groningen (1985), waar de | |
| |
(CA) deelnemers gevraagd was in hun bijdragen ruime aandacht te besteden aan de maatschappelijke relevantie van hun onderzoek. Hieraan werd in de bijdragen zelf eigenlijk toch weer voorbij gegaan (zie Ensink, e.a., 1986).
In de IA ligt die situatie totaal anders. In bijna elke nieuwe publikatie worden wel nieuwe justificatietechnieken voorgesteld. Een paar van de belangrijkste soorten zijn:
- | Expert-beoordelingen: de kwaliteit van de gesprekken wordt door experts (bijvoorbeeld ervaren therapeuten, gesprekstrainers en dergelijke) globaal beoordeeld (onder andere Elke, 1985, Fehlenberg, 1986) |
- | Participanten-beoordelingen, achteraf en globaal. |
- | Participantenbeoordelingen met behulp van vragenlijsten, beoordelingslijsten en schaaltechnieken. (Elke, 1985; Fehlenberg, 1986; Van der Geest & Fehlenberg, 1983). |
- | Idem voor experts. |
- | Beoordelingen door derden (geen experts) die de opdracht krijgen zich met een van de participanten (bijv. de patiënt) te identificeren. (Zowel voor globale als vragenlijstbeoordelingen zie Van der Geest & Berenst, 1986.) |
- | Stimulated recall. Participanten wordt achteraf gevraagd aan de hand van een bij stukjes en beetjes afgespeelde bandopname commentaar te leveren (Wagner, 1977). |
- | Beoordelingen per uiting op aangenaamheid/adequaatheid van partneruitingen (V.d. Geest & Berenst, 1986). |
- | Interviewtechnieken, zowel om psychologische aspecten van de participanten te achterhalen bijvoorbeeld met betrekking tot attituden als om inschattingen ten aanzien van de ondergane gesprekken te achterhalen (o.a. Elke, 1985). |
Bovengenoemde technieken dienen er alle toe om de kwaliteit van het gesprek/de gesprekken vast te stellen. Er zijn echter andere technieken noodzakelijk om de effectiviteit van gesprekken met betrekking tot de gestelde gespreksdoelen vast te kunnen stellen. Deze zijn echter afhankelijk van het type gesprek dat men onderzoekt, bijv.: attitudeverandering na voorlichtingsgesprekken (of in het ideale geval gedragsverandering), afname van psychisch(e) druk/lijden in geval van psychotherapie (of: gedragsverandering of verandering van zelfbeeld, etc.), adviesopvolging (compliance) in medische gesprekken etc. Voor een voorbeeld verwijs ik hier naar Groeger (1983) die een effectmeting uitvoerde voor gedragstherapieën. Overigens dient opgemerkt te worden dat er voor zeer veel maatschappelijk relevante gesprekstypen nauwelijks toereikende evaluatietechnieken bestaan. Hier lijkt de klinische psychologie een gunstige uitzondering (maar zie Van der Geest (1981 en 1983) voor de betrouwbaarheid en validiteit van dergelijk onderzoek). In elk geval is duidelijk dat IA anders dan CA door allerlei justificatietechnieken beoogt de validiteit van haar analyses te vestigen dan wel te verhogen.
| |
3.5 Methodische slotopmerkingen
Uit de opsomming van de grote verschillen van methodische aard tussen IA en CA zou men geneigd kunnen zijn te concluderen dat de eerste methodisch gezien veel beter af is. Een dergelijke conclusie is echter overhaast en ook niet juist. Ten eerste | |
| |
wil de CA andere doelen bereiken en vanuit deze doelstelling zijn andere methoden vereist dan wel effectiever. Wanneer men beoogt meer inzicht te verkrijgen in het intermenselijk handelen en de onderliggende processen daarvan, dan is een observationele en interpretatieve analyse - althans in eerste instantie - een uitstekende aanpak. Ten tweede, kan de heldere methodologie, zowel door statistische verwerking, de experimentatie als de categorisering in het analyseapparaat, niet verhelen dat de IA in vele opzichten oppervlakkiger en globaler is dan de CA, sterker nog: genoemde methodologie veroorzaakt die oppervlakkigheid in hoge mate. De keuze van de variabelen vooraf, de technische noodzaak tot beperking van het aantal, de daaruit voortvloeiende globaalheid en de noodzaak van statistische bewerkbaarheid maakt dat men zich veelal met een vrachtwagen dan wel bulldozer door het drukke stadsverkeer begeeft waar een fiets (of Sinclair-car) een adequater vervoermiddel zou zijn.
| |
4 Inhoudelijke verschillen tussen conversatie-analyse en interactie-analyse
Zoals hierboven reeds gesteld, zijn methode, doelstelling en inhoudelijke aspecten onlosmakelijk met elkaar verbonden. Het hoeft dan ook niet te verbazen dat in de doelstelling-methode discussie al een en ander over inhoudelijke zaken is aangeroerd. Ik zal dan ook slechts kort stilstaan bij die inhoudelijke verschillen die op methode en doelstellingen zijn terug te voeren. Enkele andere verschillen worden aan het eind wat uitvoeriger besproken.
- Gesprekstypen. In principe bestaan er tussen IA en CA geen verschillen tussen de keuzes met betrekking tot de gesprekstypen. Men denke hierbij aan artsgesprekken en dergelijke. Er is hier echter toch wel van een praktisch verschil sprake: de grote belangstelling van de kant van de CA voor informele gesprekken wordt door de IA niet gedeeld. Dit is meteen op de doelstellingen terug te voeren. Voor CA - gefixeerd als ze is op inzicht in gespreksprocessen op zich - maakt het niet uit of ze zich met formele/institutionele dan wel informele gesprekken bezighoudt. Sterker nog binnen CA is men met informele gesprekken begonnen. Gezien de bruikbaarheidsdoelstelling van IA zijn informele gesprekken oninteressant.
- Categorieën. De IA richt zich op die analysecategorieën die een redelijke kans maken iets toe te voegen aan onze kennis in termen van bruikbaarheid voor de praktijk. Het gaat hier met name om die aspecten die (hoog) correleren met resultaten uit de justificatietechnieken. Efficiëntie en effectiviteit spelen hierbij een belangrijke rol. CA daarentegen heeft als referentiekader eerder allerlei culturele en ook politieke opvattingen: de zogenaamde Rogeriaanse grondhouding, aspecten van vrouwenemancipatie, sociaal milieu en etnische minderheden. In IA komen dergelijke opvattingen natuurlijk ook voor maar dan toch altijd als afgeleide van effectiviteit en bruikbaarheid.
- Onderzoekstopics. In de CA (zie Levinson, 1983) staan een aantal tpoics centraal (zie ook Ensink in dit nummer): beurtovername, aangrenzende paren, gespreksopbouw, coherentie, sequentiële ordening en dergelijke. Deze topics keren niet in die mate terug in de IA. In deze aanpak gaat het veel meer om globale gespreksrollen en kwantificeerbare verschillen daartussen, al laat Fehlenberg (1986) zien dat door het gebruik van zeer geavanceerde statistische technieken (‘lag sequential’ en ‘log-linear’ technieken) men daar binnen IA wel toe in staat is.
| |
| |
- Informatieoverdracht. Er kan (Brown & Yule, 1983) onderscheiden worden tussen aspecten van ‘social engineering’ en van informatieoverdracht. In IA wordt naast de interactionele aspecten veel meer aandacht besteed aan de informatiekwaliteit. Dit wordt meestal gedaan door de interactionele aspecten af te zetten tegen een beperkt aantal topics en thema's. Zo onderscheiden Fehlenberg & Steuer (1983) in hun onderzoek tussen thema's die het leven van de cliënt betreffen, of het domein van de therapeut dan wel die van de therapievoortgang. Maar ook aanduidingen ten aanzien van tijd, de mate van konkreetheid en specificiteit, gebeurtenis versus generalisaties e.d. komen voor. (zie de studies verzameld in V.d. Geest & Fehlenberg, 1983). Van IA in de school (o.a. Bellack) is bekend dat de leerstof opgesplitst wordt in relevante thema's en soorten propositionele inhouden (bijv. cognitieve, relationele en expressieve).
Twee laatste punten van inhoudelijk verschil tussen CA en IA zijn niet zozeer op doelstellingen en methode terug te voeren, dan wel op de verschillende oorsprong van beide disciplines. Het eerste betreft de aard van de data vooral met betrekking tot de vraag of nonverbale gegevens tot de data gerekend mogen worden. Het tweede punt betreft het toegestane bereik van de interpretatie.
- Nonverbale aspecten. Traditioneel worden communicatieve gegevens opgedeeld in linguïstische (fonologische, morfologische, lexicale en grammatische) aspecten, paralinguïstische (accent en zinsmelodie) en nonverbale aspecten. De CA (en vooral die binnen de taalwetenschappelijke traditie) heeft zich veelal beperkt tot de twee eerste aspecten van communicatie. Dit wordt ondermeer duidelijk door het feit dat de CA zich vrijwel uitsluitend van audio-opnames bedient (o.a. Labov & Fanshel, 1977). Gumperz (1976) vermeldt uitdrukkelijk de relevantie van de nonverbale aspecten, maar laat ze in zijn onderzoek vervolgens geen rol van betekenis spelen. Hier schiet de CA uidrukkelijk te kort. Er is sprake van de foute aanname, dat de nonverbale los van de (para)linguïstische middelen te onderzoeken zouden zijn en omgekeerd. Het is echter eenvoudig te demonstreren dat in taalgebruik deze beide elkaar wederzijds beïnvloeden en dat ze afhankelijk van elkaar optreden (Argyle, 1972, Van der Geest, 1975, 1981). Deze verschillende optiek binnen CA en IA valt treffend te demonstreren aan de zogenaamde beurtwisseling, een van de centrale thema's binnen de CA. Sacks, e.a. (1974) demonstreren op basis van audio-opnames dat een dergelijke wisseling aan het einde van de uiting op een syntactische grens optreedt. Het betreft hier de eerste CA-bijdrage aan de beurtwisselingsproblematiek. Een korte tijd daarvoor al echter liet Duncan (1972, 1973) - een sociaal- en persoonlijkheidspsycholoog - zien, dat veel visuele ‘cues’ minstens zo belangrijk zijn. Bijv. wanneer de spreker wegkijkt van zijn ‘audience’ geeft hij daarmee te kennen dat hij voorlopig de beurt wil behouden. Blikrichting is dan ook een belangrijke IA-variabele. Daarnaast zijn o.a. onderzocht: gebaren, gelaatsuitdrukkingen, de fysieke afstand tussen spreker en hoorder (proxemics), lichaamshouding, suprasegmenteel fonetische verschijnselen (minus accent en zinsmelodie) e.d. Vooral voor interetnische communicatie zijn deze aspecten van belang, alhoewel ook zelfs interpersoonlijke verschillen in informele gesprekken (double bind volgens Bateson, Laing, Watzlawick) van het grootste belang kunnen zijn.
| |
| |
- Interpretatief bereik. De preoccupatie met de talige elementen en daardoor met de taalkundige tekstinterpretatie à la Jacobson brengt nog een ander inhoudelijk facet met zich mee, waarin CA afwijkt van IA. Binnen de CA worden interpretaties ten aanzien van deelnemers (en hun bijdragen) alleen geaccepteerd voor zover deze bijdragen (of sporen daarvan) expliciet in de tekst zijn aan te wijzen. Wanneer een leerkracht bijvoorbeeld een leerling prijst voor een goed antwoord, kunnen we spreken van een evaluatie. Maar stel, dat zij dit nu niet doet maar met een volgende vraag overgaat naar een volgende leerling, dan is daar impliciet door de leerling uit af te leiden dat zijn antwoord goed was: een impliciete evaluatie. Strict genomen bevat elke uiting van de partner een evaluatief moment voor de toegesprokene, zowel door de spreker bedoeld als door de toegesprokene geïnterpreteerd. Bedoeling en interpretatie zullen echter niet altijd coherent zijn en vaak aanleiding geven tot metacommunicatie. Zo kan een uitbundige lof voor de leerling op de leerling overkomen als ‘de leraar heeft ook geen hoge dunk van me, want zo bijzonder was mijn bijdrage niet’. In de leerpsychologie staat dit verschijnsel bekend als ‘niet adequate reinforcement’, het leidt tot minder goede leerprestaties op de duur. De congruentie van bedoeling en interpretatie is informatie die we nodig hebben om van een gesprek op het relationele niveau uitspraken te kunnen doen. Een dergelijke vraagstelling valt buiten de scope van de CA (dat is jammer), maar niet buiten die van de IA.
| |
5 Toepassingen
In het voorafgaande kon ik ten aanzien van methode en inhoud van IA en CA niet voorbij gaan aan de toepasbaarheid van de beide analyses. Ik kan me dan ook beperken tot het noemen van die terreinen waar met name de IA actief is geweest en successen behaald heeft. Over de rol van de CA hierbij zij naar de bijdrage van Ensink (dit nummer) verwezen en naar wat hierboven gesteld is met betrekking tot de interactie tussen IA en CA.
In het algemeen kan gesteld worden, dat wetenschap zichzelf motiveert, in die zin dat de relevantie van het vak gedefinieerd kan worden als ‘steeds meer inzicht biedend in een vakgebied’. In die zin is de empirische cyclus van het wetenschappelijk bedrijf die van hypothesevorming (CA), toetsing (IA) en interpretatie (CA) in het voorafgaande afdoende besproken. We zullen ons hier dan ook beperken tot de maatschappelijke bruikbaarheid. In zijn algemeenheid kan hierover gesteld worden dat voor alle te bespreken sectoren van het maatschappelijk verkeer geldt dat IA/CA voorstellen ontwikkelt die bruikbaar zijn voor diagnose (wat is er aan de hand/hoe kan het verbeterd worden), voor evaluatieve doeleinden (heeft een trainingsprogramma bijvoorbeeld gewerkt en hoe?) en voor het aandragen van bouwstenen voor communicatietrainingen.
Maatschappelijke sectoren. In principe is er geen beperking tot een maatschappelijke sector mogelijk waarop IA/CA niet van nut zou kunnen zijn, aangezien in vrijwel alle maatschappelijke situaties het taalgebruik van de participanten versnellend of vertragend kan werken met betrekking tot de te bereiken doelen. De hier volgende sectoren zijn dan ook principieel toevallig geselecteerd door de wetenschapsbeoefening in het verleden. Keuzecriterium voor de tot dusverre bestreken | |
| |
sectoren zijn het maatschappelijke belang in de ogen van de onderzoekers, dan wel de vraag vanuit de maatschappij.
Huwelijk/gezin. Sinds de tweede wereldoorlog staat het gezin bij de sociaal psychologen en sociologen in de belangstelling. Vooral de partnercommunicatie en de opvoedingsstijlen zijn hierbij voorwerp van onderzoek geweest. Bevindingen uit dit onderzoek hebben er onder andere toe bijgedragen dat overal in het westen bureaus voor huwelijks- en gezinsmoeilijkheden ontstonden. De moeilijkheden die vastgesteld werden, hadden vooral met de manier van omgaan met elkaar - de communicatie - te maken. IA heeft dan ook heel wat praktisch bruikbaar onderzoek verricht ten behoeve van diagnose, evaluatie en training op dit gebied (Voor een overzicht, zie Elke, 1985). IA is vooral nuttig gebleken voor gezins- en partnertherapie en voor het onderzoek op het gebied van de opvoedingsstijlen. Ook kan binnen deze sector gewezen worden op onderzoek met betrekking tot de taalkundige, cognitieve en emotionele ontwikkeling van kinderen binnen het gezin.
School. Vanaf de jaren zestig vindt er veel onderzoek (IA zowel als CA) plaats met betrekking tot communicatie in de school. Vooral het onderzoek naar de diverse onderwijsstijlen met betrekking tot de gestelde doelen mocht zich verheugen in een grote belangstelling (Van der Geest, 1978, 1984). Aanvankelijk werd als onderwijsdoel uitsluitend de prestatie van de leerlingen genomen (spoetnik-effect), maar later werden ook andere doelen zoals emancipatorische, sociaal/cultuurintegrerende doelen en kansengelijkheidsaspecten bij het onderzoek betrokken. Relatief nieuw is de bemoeienissen van het onderzoek met de taalvaardigheidsontwikkeling (anders dan door tests te meten) van de leerlingen (Van der Geest, 1984a). Het betreft hier zowel de ontwikkeling van de eerste als die van de tweede taal en de rol die de leerling-leerkracht interactie hierbij speelt.
Arts-patiënt interactie. Vanaf het midden der jaren zeventig verschijnen de eerste artikelen over de A-P-relatie. Vooral de compliance (zie par. 3.4) was het centrale thema in die dagen. Dergelijk onderzoek toonde meestal aan dat de P. te ‘dom’ was om de adviezen op te volgen. We hadden in dat geval dan ook duidelijk te maken met door de medische wereld zelf uitgevoerd onderzoek. Sinds CA en IA zich met dit thema bemoeien wordt de A. vooral als hoofdoorzaak aangewezen voor de veelvuldig optredende non-compliance. In elk geval is duidelijk dat medici het gesprek leiden en sturen en dat deze bevolkingsgroep makkelijker voor training te benaderen is. De laatste jaren is in de medische faculteiten de belangstelling voor gesprekstraningen groeiende. Helaas is het zo, dat deze trainingen nog onvoldoende empirisch gefundeerd zijn (Ensink e.a. 1986).
Psychotherapie. Het is alleszins zinvol om in deze sector het onderscheid aan te brengen tussen die therapieën waarin de communicatie het uitsluitende middel is om het doel te bereiken (psycho-analyse; gesprekstherapie) en die therapievormen waarbij een juiste gespreksvoering alleen maar motivationeel en relationeel ondersteunend gedacht is (bijvoorbeeld gedragstherapie). Het is namelijk duidelijk dat je resultaten - in de ene branche gevonden - niet zomaar mag vertalen naar de andere (Van der Geest & Fehlenberg, 1983). Het onderzoek binnen deze sector heeft al een tamelijk lange traditie vooral binnen eerstgenoemde therapieën en dan met name binnen de psychoanalyse. De laatste jaren is er van een groot inhaaleffect sprake voor de andere therapievormen. Onderzoek heeft plaats gevonden op alle gebieden zoals in de eerste | |
| |
alinea's van par. 5 genoemd. Belangrijke resultaten voor de praktijk zijn dan ook geboekt zowel op het gebied van evaluatie als diagnose; resultaten die zo langzamerhand beginnen door te werken in traningsprogramma's.
Interetnische en interculturele communicatie. Deze sector is uitgebreid door Ensink besproken. Ik wil dan ook mijn opmerkingen dienaangaande beperken tot de volgende twee punten. Ondanks beklemtoning in de literatuur van het belang van de nonverbale aspecten op dit terrein is er binnen de CA weinig onderzoek op dit gebied verricht. De IA heeft hier een grote kennisvoorsprong, die dan ook ten gelde wordt gemaakt op gebieden die door Ensink niet genoemd zijn: de psychiatrie (het nonverbale is bekentenisvoller dan de taal; veel diagnoses hebben vooral nonverbale informatie nodig: onder andere double bind/schizofrenieën) en de internationale business-communicatie. Dit brengt mij op het tweede punt. De laatste jaren is er vrij veel onderzoek verricht en training ontwikkeld op het gebied van de interetnische communicatie speciaal ten behoeve van het internationale handelsverkeer. De voornaamste initiator in dezen was wel de slechte wereldeconomie vanaf het eind der jaren zeventig. Ook het verplaatsen van de ‘markt’ van de Atlantische naar de Stille Oceaan en de toenemende rol van de energie-producerende landen in de wereldeconomie mogen in dit verband genoemd worden. Met name de ‘social engineering’ en de nonverbale aspecten hebben in deze sector grote aandacht gekregen.
Overige sectoren. De verder hier te noemen sectoren hebben slechts op deelgebieden enig succes geboekt, zowel in termen van wetenschappelijke vooruitgang als van toepassing. In willekeurige volgorde:
Rechtspraak: is vrijwel uitsluitend binnen de CA behandeld.
Overheid-publiek, bijvoorbeeld sociale dienstgesprekken: is vrijwel uitsluitend CA-onderzoek. Het mij bekende IA-onderzoek is vrij oppervlakkig (bijv. Müller-Eckhard, 1974).
Mondelinge voorlichting/PR: dit onderzoek is zowel qua IA als CA nauwelijks ingevuld. Wel is er op het gebied van de justificatietechnieken - vooral binnen de sociale psychologie - grote vooruitgang geboekt (attitude-verandering gekoppeld aan content-analysis).
| |
Bibliografie
Argyle, M., ‘Nonverbal communication’. In: R. Hinde (ed.), Nonverbal communication. Cambridge, 1972. |
Bales, R., Interaction process analysis, Cambridge (mass.), 1950. |
Berkel, A.v., Data-driven action descriptions in simultaneous reports, te versch. in Journal of pragmatics. |
Brown, G. en G. Yule, Discourse analysis. Cambridge, 1983 |
Duncan, S., Some signals and rules for taking speaking turns. Journal of personality and social psychology, 23, 1972. |
Duncan, S., Towards a grammar of dyadic conversation. Semiotica, 9, 1973, p. 29-46. |
Elke, G., Familienkommunikation, eine Studie. Bochum, 1985, proefschrift. |
Ensink, T., Over interpretatie, een studie in cognitieve sociolinguïstiek. Dodrecht, 1986 Proefschrift. |
Ensink, T., A.v. Essen en T.v.d. Geest, Discourse analysis and public life. Dordrecht, 1986. |
Fehlenberg, D., Gesprächstrukturen der psychosomatischen Krankenvisite. Bochum, 1986, proefschrift. |
| |
| |
Fehlenberg, D. & C. Steuer, ‘Gesprächssteuerung in der Verhaltenstherapie’. In: Van der Geest & Fehlenberg (red.), Kommunikationsanalysen, Bochum, 1983. |
Geest, T.v.d., Some aspects of communicative competence. Assen, 1975 |
Geest, T.v.d., ‘Geslechtsunterschiede, Sprechen u. Denken. Emotionen u. Beziehungen’. Toeg. Taalwetensch. in Artikelen, 10, 1981, p. 20-51. |
Geest, T.v.d., Entwicklung der Kommunikation, Bochum, 1978. |
Geest, T.v.d., Beheersing als verandering. Groningen, 1982, in aug.rede. |
Geest, T.v.d., ‘Adaptatie in arts-patiënt-communicatie’. Tabu, 13, 1983, p. 71-100. |
Geest, T.v.d., ‘Psychologische aspecten van taalwetenschappelijk onderzoek’. In: M. Steehouder & C. Jansen (red.), Taalbeheersing 1981, Enschede, 1981. |
Geest, T.v.d., Interactie, onderwijsorganisatie en taalvaardigheid. Enschede, 1984 (SLO-publikatie). |
Geest, T.v.d., Voeten stil jongens. Enschede, 1984 a. (SLO-publikatie). |
Geest, T.v.d. & D. Fehlenberg (red.), Kommunikationsanalysen in der verhaltenstherapie. Bochum, 1983. |
Geest, T.v.d. & J. Berenst, ‘Evaluations evaluated’ paper pres. at the 11th. World congress of sociology, New Delhi, Aug. 1986. To appear in P. ten Have & B. Torode (eds.), Text and talk as social practice, Dordrecht. |
Groeger, W., ‘Kognitive Verhaltenstherapie bei Phobien: Durchführung u. Erfolgsmessung’. In: v.d. Geest & Fehlenberg (red.), Kommunikationsanalysen in der verhaltenstherapie. Bochum, 1983, p. 87-107. |
Gumperz, J. ‘Language, communication and public negotiation’. In: Sanday, P. (ed.), Anthropology and the public interest, New York, 1976. |
Labov, W. & D. Fanshel, Therapeutic discourse, psychotherapy as conversation. New York, 1977. |
Müller-Eckhard, Äusserungslänge und Eindrucksbildung, Bochum, 1974. |
Sacks, H.E. Schegloff & G. Jefferson, ‘A simplest systematics for the organization of turn taking’. Language, 50, 1974, p. 696-735. |
|
|