| |
| |
| |
Het analyseren en beoordelen van betogende teksten F.H. van Eemeren en R. Grootendorst
Samenvatting
In dit artikel wordt een theoretisch verantwoorde benadering geschetst van de praktische problemen die zich voordoen bij het analyseren en beoordelen van betogende teksten of tekstonderdelen in gesprekken, discussies en andere vormen van mondelinge of schriftelijke communicatie. Eerst wordt de plaats van het vak argumentatietheorie, waarin deze problemen worden behandeld, nader bepaald door een argumentatietheoretische benadering af te zetten tegen een puur logische. Vervolgens worden de uitgangspunten besproken van een pragma-dialectische argumentatietheorie, waarna enkele centrale inzichten en begrippen uit die theorie aan de hand van een voorbeeld van een alledaags gesprek worden toegelicht. Hierbij wordt met name aandacht besteed aan de dialectische transformaties die in een normatieve reconstructie van argumentatief taalgebruik moeten worden uitgevoerd en aan de rol die hierbij vervuld wordt door een ideaalmodel. Aansluitend wordt ingegaan op de onderdelen van een analytisch overzicht van een betogende tekst en op de beoordeling ervan. Aan de orde komen het opsporen van drogredenen, tegenstrijdigheden, ongeldige redeneringen, onaanvaardbare uitspraken en verkeerd gekozen of toegepaste argumentatieschema's.
| |
1 Argumentatieleer en argumentatietheorie
Iedereen heeft voortdurend te maken met argumentatie. Niet alleen in de formele en geïnstitutionaliseerde contexten van overheidscommunicatie en rechtspraak, maar ook in volkomen alledaagse gesprekken en brieven thuis en op het werk. Soms argumenteert men zelf. Vaker nog zal men geconfronteerd worden met de argumentatie van anderen. Het is dan van belang om adequaat te reageren. Om beter te weten wat dat inhoudt, kan het van belang zijn zich te verdiepen in de argumentatietheorie.
Argumentatietheorie is het vak waarin argumentatie wordt bestudeerd en geprobeerd wordt zoveel mogelijk inzicht te verkrijgen in dit taalgebruiksverschijnsel (zie Van Eemeren, Grootendorst en Kruiger 1986a). In een argumentatieleer worden zulke inzichten praktisch toepasbaar gemaakt voor het analyseren, beoordelen en produceren van betogende teksten. Elke serieuze argumentatieleer is gebaseerd op een duidelijk gearticuleerde argumentatietheorie.
Heel algemeen gesproken heeft argumentatieleer betrekking op alles wat het welslagen van het doel waarvoor argumentatie gebruikt wordt - het uit de wereld helpen van verschillen van mening - in de praktijk kan beïnvloeden. Een argumentatietheorie beoogt inzicht te verschaffen in pogingen van taalgebruikers om elkaar door middel van mondelinge of schriftelijke betogen en discussies van hun eigen standpunt te overtuigen. In Het analyseren van een betoog, het eerste deel van | |
| |
een driedelige argumentatieleer, maken wij (samen met Kruiger) duidelijk wat een adequate argumentatieleer volgens ons precies moet inhouden (1983). De theoretische basis voor deze argumentatieleer hebben wij gelegd in Regels voor redelijke discussies (1982). Ook in de onderdelen van de argumentatieleer die in dit artikel aan de orde komen, wordt van dit theoretisch uitgangspunt uitgegaan.
| |
2 Verschillen tussen argumentatieleer en logica
Vaak wordt gedacht dat argumentatieleer eigenlijk gewoon logica is. Sommige logici hebben de neiging net te doen of dit inderdaad zo is, eventueel ruimte latend voor een paar kleine aanvullingen van ondergeschikt belang. Om misverstanden te vermijden, is het goed even bij de verschillen tussen logica en argumentatieleer stil te staan en aan te geven welke rol logica in de argumentatieleer kan spelen.
De neiging van bepaalde logici om het vak argumentatieleer te monopoliseren, blijkt vaak al uit de wijze waarop zij het vak logica in hun inleidende leerboeken omschrijven. In veel gebruikte leerboeken zoals die van Kahane (1982: 2), Copi (1982: 3), Purtill (1979: 2), Lambert en Ulrich (1980: 4) en Haack (1978: 1) wordt gesuggereerd dat het vak logica rechtstreeks uitsluitsel geeft over het onderscheid tussen deugdelijke en ondeugdelijke redeneringen. Door verder te suggereren dat voor het maken van dit onderscheid uitsluitend en alleen logisch inzicht in de relatie tussen de premissen en de conclusie van de redenering nodig is, wordt echter voorbijgegaan aan allerlei cruciale problemen die niet op het terrein van de logica liggen.
Op zichzelf is er niet zoveel op tegen logica voor te stellen als de basis voor ‘kritisch’ of ‘zindelijk’ denken. Maar logica als de enige basis voorstellen, miskent de noodzakelijke inbreng van andere vakken. Het belangrijkste bezwaar is dat geen recht wordt gedaan aan het eigensoortige karakter van de problematiek die in de argumentieleer centraal staat en die meer omvat dan het onderscheiden van logisch geldige en ongeldige redeneringen.
Welke beperkingen inherent zijn aan een exclusief logische benadering van argumentatie, kan duidelijk worden gemaakt aan de hand van de abstractiestappen die nodig zijn voordat de logicus aan zijn eigenlijke werk toekomt. Deze stappen zijn helder uiteengezet door Nuchelmans (1976: 180) en ze worden aan de hand van een voorbeeld weergegeven in Van Eemeren, Grootendorst en Kruiger (1986a: 116-123). Samengevat komen ze op het volgende neer.
In de logica wordt voorbijgegaan aan de situatie waarin een argumentatief gesprek plaatsvindt en aan de personen die eraan deelnemen. Ook de formuleringen die bij de argumentatie worden gebruikt, worden als toevalligheden beschouwd en buiten beschouwing gelaten. De argumentatie wordt in de standaardvorm van de logica gegoten, met premissen en een daaruit getrokken conclusie. Om de logische structuur beter te laten uitkomen, worden de uitspraken die in de argumentatie voorkomen, afgekort tot zogenaamde uitspraakconstanten (‘A’, ‘B’, enzovoort). Argumentatieve verbindingswoorden worden vervangen door logische operatoren met een genormeerde betekenis (‘˄’, ‘˅’, ‘ᑐ’, enzovoort). Ten slotte wordt helemaal afgezien van de toevallige invulling van de aldus verkregen redenering en wordt nagegaan of de redenering een ‘substitutiegeval’ is van één of meer abstracte redeneervormen die in | |
| |
de logische theorie die tot uitgangspunt wordt genomen als geldig worden beschouwd.
Deze abstractiestappen maken duidelijk dat het vak logica nogal ver van de alledaagse taalgebruikswerkelijkheid verwijderd is. Het komt er in feite op neer dat wordt afgezien van zowat alles wat in de praktijk een belangrijke rol speelt. Uiteraard wil dit niet zeggen dat de abstracties vanuit de doelstelling van de logica bezien niet legitiem zouden zijn. Integendeel, voor de ontwikkeling van de logica zijn ze buitengewoon nuttig gebleken en voor een systematische vakbeoefening mogen ze zelfs onontbeerlijk heten.
Voor het vak argumentatietheorie staat het nut van de logische abstracties echter niet bij voorbaat vast. Gegeven de vakdoelstelling kunnen ze zelfs hinderpalen vormen bij het oplossen van de problemen. Het is daarom van groot belang logica en argumentatietheorie goed uit elkaar te houden. Dan kan ook beter worden aangegeven dat logica in een adequate argumentatieleer wel een belangrijke rol kan spelen (bijvoorbeeld bij het expliciteren van verzwegen argumenten en het identificeren van bepaalde drogredenen). Een conditio sine qua non is dat logica niet dusdanig wordt opgeblazen dat andersoortige problemen helemaal uit het zicht verdwijnen, terwijl evenmin moet worden doorgeslagen naar de andere kant door logica zonder meer als onbruikbaar overboord te zetten, zoals sommige retorici geneigd zijn te doen.
| |
3 Een pragma-dialectische argumentatieleer
Wat houdt een argumentatietheoretische benadering van redeneringen dan wel in? Dat de redeneringen bekeken worden in hun gebruikscontext, dat wil zeggen als onderdelen van een argumentatie die dient om iemand te overtuigen. Argumentatie is een vorm van taalgebruik die deel uitmaakt van een expliciete of impliciete discussie die erop gericht is een verschil van mening tussen twee of meer taalgebruikers op te lossen. Redeneringen spelen dus een rol in taalgebruik met een specifieke functie en ze moeten dan ook in dat licht bezien worden. Redeneringen kunnen bijvoorbeeld ook gebruikt worden om iets te verklaren, toe te lichten of te voorspellen, maar dan is hun gebruikscontext een andere dan waar de argumentatietheoreticus in geïnteresseerd is.
In een argumentatieve taalgebruikscontext behoren redeneringen tot de overtuigingsmiddelen. Dit houdt in dat ze deel uitmaken van een specifieke vorm van communicatie en interactie, die gekenmerkt wordt door specifieke communicatieve (‘illocutionaire’) en interactionele (‘perlocutionaire’) doelen. In ‘speech events’ waarin taalgebruikers deze doelen nastreven - debatten, discussies, ingezonden brieven, wetenschappelijke verhandelingen, enzovoort -, stemmen zij hun taalgebruik op het bereiken van die doelen af. Om argumentatie adequaat te kunnen behandelen, moet rekening worden gehouden met de specifieke functie die argumentatief taalgebruik in dergelijke ‘speech events’ vervult. Daarvoor is het nodig dat de studie van argumentatie wordt ingebed in het kader van een functionele theorie over taalgebruik. In Regels voor redelijke discussies hebben wij dat proberen te doen.
In de ‘pragma-dialectische’ argumentatietheorie die wij in dat boek ontwikkeld hebben, beschrijven we argumentatie als een complexe taalhandeling die erop gericht is bij te dragen aan de oplossing van een verschil van mening. Karakteristiek voor | |
| |
onze theoretische invalshoek is dat wij argumentatie als object van onderzoek proberen te functionaliseren, externaliseren, socialiseren en dialectificeren. In enkele trefwoorden samengevat, komt dit op het volgende neer. Functionalisering wil zeggen dat argumentatie behandeld wordt als een doelgerichte taalgebruiksactiviteit, externalisering dat argumentatie wordt verbonden met de verbale uitdrukking van opvattingen, standpunten en andere posities, socialisering dat argumentatie wordt gerelateerd aan een of meer andere taalgebruikers die overtuigd moeten worden, en dialectificering dat argumentatie in de context wordt geplaatst van een kritische discussie waarin zowel pro- als contra-argumentatie naar voren wordt gebracht, zodat er een geregelde interactie van taalhandelingen kan plaatsvinden.
In zijn nadere uitwerking geeft onze pragma-dialectische argumentatietheorie verder gestalte aan het redelijkheidsideaal van een kritische discussie. Het dialectische aspect bestaat eruit dat er twee partijen zijn die door een systematische wisselwerking van discussiezetten een meningsverschil trachten op te lossen. Het pragmatische aspect wordt vertegenwoordigd door de beschrijving van de discussiezetten als taalhandelingen. In combinatie verschaffen deze beide aspecten het normatieve uitgangspunt van een dialectische argumentatieleer die in de praktijk gebruikt kan worden om betogende teksten te analyseren en beoordelen.
| |
4 De normatieve reconstructie van argumentatief taalgebruik
Om betogende teksten systematisch te kunnen analyseren en beoordelen, dient eerst te worden nagegaan in hoeverre het mogelijk is om (onderdelen van) de ‘speech event’ zoals die zich in de praktijk voordoet, te reconstrueren als een kritische discussie. Om duidelijk te maken wat zo'n normatieve reconstructie inhoudt, maken we gebruik van een voorbeeld van een gesprek waarin hier en daar geargumenteerd wordt:
1 |
Harry: |
‘Nou ik je toch even rustig spreek: heb je eigenlijk nog nagedacht over je verjaardag? Doe je er iets aan of niet?’ |
|
Jan-Willem: |
‘Ik dacht er aan een feestje te geven. Dat lijkt me wel aardig, geloof ik. Ja toch? Laten we het er maar meteen even over hebben hoe ik dat met |
5 |
uitnodigen doe. Ik bedoel, zal ik Mirjam nu wél of niet vragen?’ |
|
Harry: |
‘Mirjam? Zeker vragen. Absoluut!’ |
|
Jan-Willem: |
‘Ik vind zelf eigenlijk van niet.’ |
|
|
(Jaap komt binnen en gaat bij Harry en Jan-Willem zitten.) |
|
Jaap: |
‘Zo mannen, nog wat nieuws?’ |
10 |
Jan-Willem: |
‘Hoe bedoel je, nieuws? Neem trouwens koffie.’ |
|
Harry: |
‘Hallo, Jaap. Je komt weer bijzonder gelegen.’ |
|
Jaap: |
‘Die koffie is veel te sterk geworden. Waar ging het over?’ |
|
Jan-Willem: |
‘Of ik Mirjam voor mijn verjaardagsfeestje zou vragen.’ |
|
Jaap: |
‘Tuurlijk, altijd doen.’ |
15 |
Harry: |
‘Jaap, bemoei je d'r niet mee. Laat Jan-Willem en mij dat nou even rustig samen uitpraten. Ik zou wel eens willen weten, JanWillem, wat jij er nou precies tegen hebt als Mirjam komt.’ |
|
Jaap: |
‘Van mij mag ze komen!’ |
|
Harry: |
‘Dat zal je vrouw leuk vinden om te horen. Maar ik praat nu met Jan-Willem: wat is er tegen als ze komt? 't Is jouw verjaardag dus jij moet het maar zeggen.’ |
| |
| |
|
Jan-Willem: |
‘Maar jij wil haar er toch zo graag bij hebben. Ik vind dat jij eerst maar eens moet zeggen waarom ze er zo nodig bij moet zijn.’ |
|
Harry: |
’Nogmaals: het is jouw veijaardag, dus jij moet maar zeggen waarom ze niet welkom is.’ |
25 |
Jan-Willem: |
‘Ik krijg anders sterk de indruk dat jijzelf ook iets vindt. Dan moet je ook zeggen waarom.’ |
|
Jaap: |
‘Komen jullie er een beetje uit samen? Laat toch gewoon komen. Zit toch niet altijd zo te zeuren. Heeft één van jullie Peter trouwens nog gezien?’ |
|
Jan-Willem: |
‘Nee, Peter heeft afgedaan - de slijmerd.’ |
30 |
Harry: |
‘Wil je soms dat het weer zo'n saaie bedoening wordt? Mirjam is de leukste vrouw die ik in tijden heb ontmoet.’ |
|
Jan-Willem: |
‘En wou jij soms dat ik zelf wegbleef? Mirjam moeten we niet |
|
vragen: |
dan komt Peter ook!’ |
|
Harry: |
‘O.K., dan exit Mirjam.’ |
35 |
Jaap: |
‘Zijn jullie het weer lekker eens?’ |
|
Harry: |
‘Geef mij maar een pilsje.’ |
|
Jan-Willem: |
‘Nou, wat doen we nou? Uitnodigen?’ |
|
Harry: |
‘Nee hoor, ik heb je toch gelijk gegeven? Jij je zin. Doe maar niet.’ |
In dit voorbeeld gaat het nu toevallig om een gewoon gesprek, maar de dingen die geïllustreerd moeten worden, zijn in principe ook te vinden in meer formele discussies, redactionele commetaren, beleidsstukken, polemieken, enzovoort. Of het nu om mondeling of om schriftelijk taalgebruik gaat, doet er in principe niet toe (al levert dat wel een verschillende uitgangssituatie op). In al deze gevallen gaat het om een vorm van taalgebruik waarin op de één of andere manier een verschil van mening tot uitdrukking komt en een poging wordt ondernomen om dit uit de wereld te helpen. In het afgedrukte gesprek is er een verschil van mening tussen Harry en Jaap aan de ene en Jan-Willem aan de andere kant met betrekking tot de vraag of Mirjam wel of niet op het verjaarspartijtje van Jan-Willem gevraagd moet worden (r. 6, 7, 14).
Bij een normatieve reconstructie van dit gesprek als kritische discussie, wordt het opgevat als een discussie die erop gericht is het verschil van mening op te lossen met betrekking tot het uitnodigen van Mirjam. Taalgebruik kan uiteenlopende doelen dienen en het oplossen van een verschil van mening is daar natuurlijk slechts één van. Er kunnen ook meer doelen tegelijkertijd spelen en het oplossen van een meningsverschil zal dan niet altijd het belangrijkste doel zijn. De ene vorm van taalgebruik zal dan ook dichter bij het ideaal van een kritische discussie staan dan de andere. In het ene geval zal dus een meer omvattende reconstructie nodig zijn dan in het andere.
Een normatieve reconstructie in dialectische zin houdt niet in dat elke vorm van taalgebruik automatisch integraal als een kritische discussie wordt opgevat, maar dat nagegaan wordt wat het betekent als er in de analyse net gedaan wordt of er van een kritische discussie sprake is. De reconstructie representeert een specifieke invalshoek, die verhelderend kan zijn en vanuit een dialectisch perspectief ook het meest relevant is. In hoeverre het gerechtvaardigd is deze invalshoek te kiezen, hangt van diverse factoren in de ‘speech event’ af. Bij het gekozen voorbeeld levert toepassing van dit analytisch uitgangspunt in elk geval geen grote problemen op.
| |
| |
Uiteraard zijn er naast een dialectische invalshoek ook andere invalshoeken mogelijk. Een Freudiaanse psychologische analyse zou ongetwijfeld weer andere interessante resultaten kunnen opleveren - maar daar zou weer een zelfde soort beperking voor gelden. Zaken die vanuit de ene invalshoek als relevant naar voren komen, blijven bij de andere buiten beschouwing. De ene invalshoek hoeft de andere echter niet uit te sluiten. Zo kan hetzelfde gesprek best vanuit verschillende invalshoeken tegelijkertijd worden bekeken en geanalyseerd, maar het verdient wel aanbeveling de verschillende perspectieven daarbij goed uit elkaar te houden.
Bij een dialectische analyse houdt een normatieve reconstructie een aantal specifieke operaties in (die van enigszins andere aard zijn dan de eerder genoemde logische abstractiestappen). Deze operaties komen neer op het uitvoeren van een aantal dialectische transformaties, waarbij wordt uitgegaan van het taalgebruik in het gesprek of de tekst. De verschillende transformaties kunnen aan de hand van het voorbeeld worden toegelicht.
De eerste transformatie die nodig is, houdt in dat er uit de descriptieve weergave geselecteerd wordt. Elementen die relevant zijn voor het oplossingsproces worden opgenomen, elementen die daarvoor irrelevant zijn weggelaten. Deze transformatie komt er dus op neer dat gegevens die voor het gekozen doel overbodig zijn, worden verwijderd. Hij wordt daarom dialectische deletie genoemd.
Om te beginnen zal bij een normatieve reconstructie in het voorbeeld de passage worden weggelaten, waarin een begroeting plaatsvindt en iets gezegd wordt over de koffie (r. 10-12). Enig verband met het oplossen van het meningsverschil is hier niet te vinden. Iets dergelijks geldt voor de passage waarin Harry om een pilsje vraagt (r. 36). Er zijn wel meer passages aan te wijzen die in een normatieve reconstructie voor deletie in aanmerking komen, maar om een idee van de portee van deze transformatie te krijgen, zijn deze overduidelijke gevallen voldoende.
De tweede transformatie houdt in dat er iets gecompleteerd wordt. Gedeeltelijk is dit een kwestie van het expliciteren van impliciete elementen, gedeeltelijk van het aanvullen van verzwegen stappen. Een voorbeeld van het eerste is het toekennen van de communicatieve strekking van standpunt of argument aan taaluitingen waarin deze strekking impliciet blijft. Tot het geven van aanvullingen behoort bijvoorbeeld het aannemen dat iemand door het naar voren brengen van een tegengesteld standpunt daarmee tevens zijn twijfel aan het oorspronkelijke standpunt kenbaar maakt. Een ander voorbeeld is het expliciteren van een argument dat in het betoog verzwegen is. In zulke gevallen wordt er iets toegevoegd wat niet expliciet aanwezig is. Deze transformatie heeft dus een supplementair karakter en wordt daarom dialectische additie genoemd.
In de voorbeeldtekst is sprake van het impliciete standpunt ‘Mirjam? Zeker vragen. Absoluut!’ (r. 6) en van het impliciete argument ‘Dan komt Peter ook!’ (r. 33). De additietransformatie houdt hier in dat aan deze woorden de communicatieve strekking van standpunt respectievelijk argument wordt toegekend. Hetzelfde geldt voor het impliciete standpunt van Jaap ‘Tuurlijk, altijd doen!’ (r. 14) en de impliciete argumentatie van Harry ‘Wil je soms dat het weer zo'n saaie bedoening wordt? Mirjam is de leukste vrouw die ik in tijden heb ontmoet’ (r. 30-31).
Jan-Willem brengt zijn standpunt expliciet naar voren: ‘Ik vind zelf eigenlijk van niet’ (r. 7). De indicator ‘Ik vind’ maakt hier duidelijk dat het om een standpunt gaat. | |
| |
Het standpunt van Jan-Willem is tegengesteld aan dat van Harry (r. 6). De additie-transformatie houdt hier in dat aan het standpunt van Jan-Willem twijfel aan het standpunt van Harry wordt toegevoegd. Op grond van zijn tegengestelde standpunt mag Jan-Willem geacht worden zijn twijfels te hebben bij dat standpunt.
In de argumentatie van Harry voor zijn standpunt dat Mirjam uitgenodigd moet worden (r. 30-31) wordt voorondersteld dat een leuke vrouw in staat is te voorkomen dat een feestje saai wordt, maar ook dat feestjes niet saai mogen zijn en dat het vorige feestje of de vorige feestjes wèl saai waren. De additie-transformatie houdt hier in dat deze verzwegen elementen in de argumentatie worden aangevuld.
De derde transformatie houdt een zekere (her)ordening in. Anders dan in een zuiver descriptieve weergave, hoeft een normatieve reconstructie niet per se de volgorde der gebeurtenissen in de tijd of de lineaire presentatie ervan te volgen. In een dialectische analyse gaat het om het duidelijk weergeven van de elementen die voor de oplossing van het verschil van mening van direct belang zijn, in de volgorde die analytisch gesproken de meest adequate is. Soms betekent dit dat de chronologische volgorde kan worden aangehouden, soms vergt het enige herordening. Wat analytisch gesproken een adequate volgorde van presenteren is, hangt samen met de wijze waarop het oplossingsproces idealiter verloopt en dit hoeft niet per se identiek te zijn aan de feitelijke volgorde. Het resultaat van de herordening hangt rechtstreeks af van het ideaalmodel van een kritische discussie waarvan bij de analyse wordt uitgegaan. We gaan hier in de volgende paragraaf afzonderlijk op in. De transformatie van het (her)ordenen van de relevante elementen wordt dialectische permutatie genoemd.
De vierde transformatie houdt in dat er gestreefd wordt naar een duidelijke en uniforme notatie van elementen die in de tekst dezelfde dialectische functie vervullen. Onduidelijkheden en vaagheden worden vervangen door duidelijke en eenduidige standaardformuleringen. Verschillende formuleringen van hetzelfde standpunt of argument worden bijvoorbeeld gereduceerd tot één (standaard)formulering. Hoe het gekozen notatiesysteem er precies uitziet en hoe formeel het is, hangt af van de tot uitgangspunt gekozen pragma-dialectische theorie en van de graad van formalisering daarvan. De transformatie van het vertalen van de letterlijke bewoordingen in de taal van de dialectische theorie komt neer op het vervangen van de pre-theoretische formuleringen van de omgangstaal door theoretische standaardformuleringen en wordt daarom dialectische substitutie genoemd.
In de voorbeeldtekst nemen Harry en Jaap een positief standpunt in ten opzichte van de propositie dat Mirjam moet worden uitgenodigd, maar de bewoordingen waarin zij dit standpunt gieten, variëren van ‘Zeker vragen. Absoluut!’ (r. 6) en ‘Tuurlijk, altijd doen’ (r. 14) tot ‘Van mij mag ze komen!’ (r. 18). De standaardformulering van dit standpunt in een normatieve reconstructie zou bijvoorbeeld kunnen luiden: ‘Ons standpunt is dat Mirjam uitgenodigd moet worden op het verjaarsfeestje van Jan-Willem’.
De pro-argumentatie van Harry voor dit standpunt wordt indirect, in de vorm van een retorische vraag gepresenteerd: ‘Wil je soms dat het weer zo'n saaie bedoening wordt?’ (r. 30). Hetzelfde geldt voor de contra-argumentatie van Jan-Willem: ‘En wou jij soms dat ik zelf wegbleef?’ (r. 32). Ook hier zou ter wille van de duidelijkheid van de analyse de substitutietransformatie moeten worden toegepast door de indirecte argumentatie te vervangen door een directe standaardformulering (wat hier trouwens iets lastiger is dan bij de indirecte standpunten van Harry en Jaap).
| |
| |
| |
5 Een ideaalmodel voor kritische discussies
De permutatie-transformatie die bij een dialectische analyse van een discussie of een betoog doorgaans moet worden toegepast, heeft betrekking op een herordening van de volgorde waarin de elementen worden gepresenteerd in een volgorde die de stappen volgt die analytisch gesproken in het proces van het oplossen van een verschil van mening moeten worden onderscheiden. Een ideaalmodel van een kritische discussie omvat de volgende stadia, die als verschillende discussiefasen kunnen worden aangeduid.
Ten eerste is er een confrontatiefase, waarin duidelijk wordt dat er een standpunt is dat op twijfel of tegenspraak stuit, waardoor er een verschil van mening ontstaat. Het verschil van mening kan expliciet tot uiting komen, maar het kan ook impliciet blijven. In dat geval wordt er in de discussie of het betoog geanticipeerd op een mogelijk verschil van mening.
Ten tweede is er een openingsfase, waarin de partijen nagaan of er een gemeenschappelijke basis is die voldoende is om als startpunt te dienen voor de verdere discussie. Alleen als er zo'n gemeenschappelijk vertrekpunt aanwezig is, heeft het zin om een poging te ondernemen het verschil van mening met behulp van argumentatie uit de wereld te helpen. De openingsfase zal doorgaans impliciet blijven, omdat (terecht of ten onrechte) stilzwijgend wordt aangenomen dat de vereiste gemeenschappelijke basis er inderdaad is.
Ten derde is er een argumentatiefase, waarin argumenten worden aangevoerd die bedoeld zijn om de twijfel aan het standpunt te overwinnen en op deze argumenten wordt gereageerd. De argumentatie kan variëren van zeer simpel tot uiterst complex en dit maakt dat het ene betoog een veel ingewikkelder argumentatiestructuur heeft dan het andere. Argumentatie wordt lang niet altijd expliciet als zodanig gepresenteerd. Dan blijft de communicatieve strekking van argumentatieve taalhandelingen impliciet. Wil er sprake zijn van een argumentatieve discussie of een betogende tekst, dan zal de argumentatiefase in principe echter altijd in een herkenbare vorm aanwezig moeten zijn.
Ten vierde is er een afsluitingsfase, waarin wordt vastgesteld wat het resultaat is van de poging om het verschil van mening op te lossen. Alleen als beide partijen het erover eens kunnen worden wat het resultaat is van de discussie, kan het verschil in principe als opgelost beschouwd worden. In een betogende tekst stelt één van de partijen doorgaans eenzijdig vast wat het resultaat is door zijn conclusie te formuleren, maar er kan alleen sprake zijn van een echte oplossing als het beweerde resultaat de instemming heeft van de lezer of luisteraar.
In het voorbeeld van het gesprek tussen Harry, Jan-Willem en Jaap is de confrontatiefase op verschillende plaatsen te vinden. Om te beginnen in r. 6 en 7:
Harry: |
‘Mirjam? Zeker vragen. Absoluut!’ |
Jan-Willem: |
‘Ik vind zelf eigenlijk van niet.’ |
Zowel Harry als Jan-Willem brengt hier een standpunt naar voren: Harry een positief standpunt en Jan-Willem een negatief standpunt. Door een tegengesteld standpunt naar voren te brengen, maakt Jan-Willem bovendien duidelijk dat hij het standpunt | |
| |
van Haпy in twijfel trekt, terwijl omgekeerd Harry geacht mag worden aan het standpunt van Jan-Willem te twijfelen.
De tweede confrontatieplaats is r. 14-17:
Jaap: |
‘Tuurlijk, altijd doen.’ |
Harry: |
‘Jaap, bemoei je d'r niet mee. (...) Ik zou wel eens willen weten, Jan-Willem, wat jij er nou precies tegen hebt als Mirjam komt.’ |
Jaap blijkt hier hetzelfde (positieve) standpunt in te nemen als Harry, waar Jan-Willem het niet mee eens is. Harry nodigt Jan-Willem uit argumenten voor zijn (negatieve) standpunt naar voren te brengen en laat daardoor opnieuw merken dit standpunt niet te aanvaarden, maar nog steeds in twijfel te trekken.
De derde confrontatieplaats is r. 20:
Harry: |
‘(...) wat is er tegen als ze komt?’ |
Harry probeert hier opnieuw Jan-Willem uit zijn tent te lokken door naar argumenten voor diens standpunt te vragen. Hij twijfelt dus nog steeds aan de aanvaardbaarheid van het (negatieve) standpunt van Jan-Willem om Mirjam niet te vragen.
Tot de openingsfase behoort onder meer de bereidheid van de betrokken partijen om de rol op zich te nemen die bij hun stellingname in het verschil van mening past. Wie zelf een standpunt naar voren heeft gebracht, moet in principe ook bereid zijn dit tegen twijfel of kritiek te verdedigen en de rol van protagonist van het standpunt te vervullen. Als hij dat weigert, blijft de discussie in de openingsfase steken.
In de voorbeeld-tekst komt de openingsfase op verschillende plaatsen tot uiting. Ten eerste in r. 20-22:
Harry: |
‘(...) 't Is jouw verjaardag dus jij moet het maar zeggen.’ |
Jan-Willem: |
‘(...) Ik vind dat jij eerst maar eens moet zeggen waarom ze er zo nodig bij moet zijn.’ |
Harry wijst Jan-Willem hier nadrukkelijk op zijn verantwoordelijkheid als protagonist van het standpunt dat Mirjam niet moet worden uitgenodigd. Hij vindt dus dat Jan-Willem zijn rol van protagonist ernstig moet nemen. Jan-Willem wijst op zijn beurt Harry op zijn plichten als protagonist van het tegengestelde standpunt. Bovendien is hij van mening dat Harry als eerste zijn rol van protagonist moet waarmaken door met zijn argumentatie te beginnen.
De tweede openingsplaats is r. 23-24:
Harry: |
‘Nogmaals: het is jouw verjaardag, dus jij moet maar zeggen waarom ze niet welkom is.’ |
Hier is alleen sprake van een herhaling van dezelfde opmerking die Harry al in r. 20 heeft gemaakt.
| |
| |
De derde openingsplaats is r. 25-26:
Jan-Willem: |
‘Ik krijg anders sterk de indruk dat jijzelf ook iets vindt. Dan moet je ook zeggen waarom.’ |
Jan-Willem wijst Harry hier op zijn verantwoordelijkheid als protagonist van het (positieve) standpunt dat Mirjam gevraagd moet worden. Alle drie de plaatsen moeten beschouwd worden als kleine schermutselingen waarin de partijen als het ware onderhandelen over de rolverdeling en de te kiezen volgorde. Als zodanig behoren ze alle drie tot de openingsfase van de discussie.
De argumentatiefase is vertegenwoordigd in r. 30-33:
Harry: |
‘Wil je soms dat het weer zo'n saaie bedoening wordt? Mirjam is de leukste vrouw die ik in tijden heb ontmoet.’ |
Jan-Willem: |
‘En wou jij soms dat ik zelf wegbleef? Mirjam moeten we niet vragen: dan komt Peter ook!’ |
Harry voert hier een (indirect) argument aan voor zijn (positieve) standpunt dat Mirjam gevraagd moet worden: door haar te vragen, wordt voorkomen dat het feestje saai wordt en mislukt. Ook de argumentatie van Jan-Willem voor zijn (negatieve) standpunt dat Mirjam niet gevraagd moet worden, is indirect: door haar te vragen wordt bereikt dat Peter ook komt en dat is - kennelijk - ongewenst. Hoewel de argumentatie van de beide protagonisten niet expliciet als zodanig wordt gepresenteerd en hoewel er sprake is van een indirecte vorm van argumentatie, waarin bovendien enkele verzwegen argumenten zitten, kost het toch geen enkele moeite in de geciteerde passages de argumentatiefase van de discussie te herkennen.
De afsluitingsfase is aanwezig in r. 34 en r. 38:
Harry: |
‘O.K., dan exit Mirjam.’ |
|
(...) |
|
‘Nee hoor, ik heb je toch gelijk gegeven? Jij je zin. Doe maar niet.’ |
In deze passages laat Harry ondubbelzinnig blijken zijn eigen (positieve) standpunt op te geven en mee te gaan met het (negatieve) standpunt van Jan-Willem dat Mirjam niet moet worden uitgenodigd. Het verschil van mening is dus in het voordeel van Jan-Willem opgelost.
Dit aanwijzen in de voorbeeldtekst van de verschillende discussiefasen uit het ideaalmodel laat nog eens zien dat het hier inderdaad om analytische onderscheidingen gaat. Weliswaar is de afsluitingsfase, zoals te verwachten viel, ook werkelijk aan het eind van het gesprek te vinden en gaat de argumentatiefase daar - zoals het hoort - aan vooraf, maar de confrontatie- en openingsfase lopen een beetje door elkaar. Voor een normatieve reconstructie is het dus op verscheidene plekken nodig om de permutatie-transformatie toe te passen, zij het in deze tekst in bescheiden mate. De herhalingen die - in iets andere bewoordingen - in sommige fasen voorkomen, laten overigens ook het nut en de noodzaak zien van de delectie- en substitutie-transformatie. De implicietheid en indirectheid demonstreren het nut en de noodzaak van de additie-transformatie, zeker als ook gekeken wordt naar de argumenten die in de argumentatiefase verzwegen worden.
| |
| |
| |
6 Een analytisch overzicht van een betoog
Nadat er een normatieve reconstructie is uitgevoerd van de kritische discussie als geheel, kan een analyse worden gemaakt van de grotere of kleinere betogen die erin voorkomen. Daarbij dient aandacht te worden geschonken aan de volgende punten:
(1) |
het achterhalen van de geschilpunten, |
(2) |
het onderkennen van de verschillende posities die de betrokken partijen ten opzichte van deze geschilpunten innemen, |
(3) |
het identificeren van de expliciete en impliciete argumenten die de partijen voor hun standpunten aanvoeren, |
(4) |
het ontleden van de structuur van de argumentatie van elk van de partijen. |
Het achterhalen van de geschilpunten in de discussie houdt in dat wordt nagegaan ten opzichte van welke proposities er in de discussie standpunten ingenomen en in twijfel getrokken worden. Al naar gelang het aantal proposities, is een verschil van mening enkelvoudig (één propositie) of meervoudig (meer dan één propositie). Al naar gelang het aantal standpunten dat ten opzichte van dezelfde propositie wordt ingenomen, is het verschil niet-gemengd (alleen een positief of een negatief standpunt) of gemengd (zowel een positief als een negatief standpunt). Het eenvoudigste geval is een niet-gemengd, enkelvoudig verschil van mening, dat als de basisvorm wordt beschouwd.
Het onderkennen van de posities van de partijen in de discussie komt erop neer dat nagegaan wordt wie de rol van protagonist van welk standpunt of welke standpunten vervult en wie de rol van antagonist. Wie een standpunt naar voren heeft gebracht en dit verdedigt, vervult de rol van protagonist. Wie een standpunt van de andere partij in twijfel heeft getrokken, de rol van antagonist. De rol van antagonist van het ene standpunt (van de andere partij) kan heel goed samengaan met de rol van protagonist van een ander - tegengesteld - standpunt, maar dat is niet noodzakelijk. Wie twijfelt aan een standpunt hoeft niet per se een eigen standpunt in de nemen. Protagonist en antagonist zijn geen concrete personen, maar dialectische discussierollen. Het is heel goed denkbaar dat één persoon zowel de rol van protagonist als de rol van antagonist ‘speelt’ (zoals in het geval van zelfoverleg, waarin sprake is van een ‘dialogue intérieur’), maar ook dat verschillende personen samen dezelfde rol vervullen. De partijen die dan tegenover elkaar staan, bestaan dan uit meer personen.
Bij het identificeren van de argumenten die in een betoog voor een standpunt worden aangevoerd, is de eerste moeilijkheid vaak dat de argumenten niet expliciet als zodanig worden gepresenteerd. Het is dan een kwestie van interpretatie om de impliciete argumentatie als argumentatie te herkennen. Soms zijn er wel verbale indicatoren die daarbij kunnen helpen (zoals ‘want’, ‘dus’ en ‘omdat’), maar in andere gevallen zal de context uitkomst moeten bieden of het (al dan niet institutionele) kader waarin het taalgebruik plaatsvindt.
Dit is soms nog problematischer als er sprake is van indirecte argumentatie, waarbij een retorische vraag bijvoorbeeld als een argument moet worden geïnterpreteerd. Een speciale moeilijkheid vormen de impliciete elementen in het betoog. | |
| |
Om de analyse compleet te doen zijn, moeten verzwegen argumenten en standpunten worden geëxpliciteerd, zeker als er verder op wordt doorgegaan. Soms wijst de invulling zich vanzelf, maar soms is het lastig uit te maken wat het beste als verzwegen argument kan worden beschouwd. Vaak moet hierbij een beroep worden gedaan op de context en verdere bekende achtergronden.
Het ontleden van de argumentatiestructuur houdt in dat nagegaan wordt op welke wijze de aangevoerde argumenten met elkaar in verband staan om het standpunt te ondersteunen. Het eenvoudigste geval is natuurlijk dat een standpunt door niet meer dan één argument wordt verdedigd. Dan is er sprake van enkelvoudige argumentatie waarin (zoals gebruikelijk is) één argument verzwegen is. Meestal is de argumentatiestructuur echter ingewikkelder, omdat de spreker of schrijver meer enkelvoudige argumentaties nodig meent te hebben om zijn standpunt te verdedigen. De aard van de complexiteit is afhankelijk van de precieze relaties tussen de samenstellende argumenten. Als elk argument afzonderlijk in principe bedoeld is als een zelfstandige en afdoende verdediging van het standpunt, is de argumentatie meervoudig. De afzonderlijke argumenten staan op zichzelf, al kunnen ze elkaar misschien nog wel versterken. Als de argumenten alleen gezamenlijk en in combinatie een afdoende verdediging vormen, is de argumentatie nevenschikkend samengesteld. En als het ene argument een ondersteuning vormt voor het andere, dat op zijn beurt eventueel weer ondersteund wordt door een derde argument, is de argumentatie onderschikkend samengesteld.
In een analytisch overzicht van een betoog wordt weergegeven op welke verschillen van mening het betoog betrekking heeft, hoe de dialectische rolverdeling is, uit welke expliciete, impliciete, indirecte en verzwegen argumenten de argumentatie is opgebouwd en wat de argumentatiestructuur is. Toegepast op de voorbeeldtekst levert dat het volgende resultaat op.
Het verschil van mening met betrekking tot de vraag of Mirjam wel of niet op het verjaarspartijtje van Jan-Willem gevraagd moet worden, is gemengd enkelvoudig. Harry en Jaap nemen beiden een positief standpunt in, Jan-Willem zelf een negatief standpunt. Harry en Jaap vervullen de rol van protagonist van hun eigen standpunt en van antagonist van het standpunt van Jan-Willem. Jan-Willem is in zijn eentje protagonist van zijn eigen standpunt en antagonist van het standpunt van Harry en Jaap.
De argumentatie voor beide standpunten is impliciet en indirect. In beide gevallen is er bovendien sprake van één of meer verzwegen argumenten en van een onderschikkend samengestelde argumentatie. Nadat de impliciete argumentatie expliciet is gemaakt, de indirectheid is opgelost en de verzwegen argumenten zijn aangevuld, kan de argumentatiestructuur van de argumentatie van Harry (r. 30-31) en van Jan-Willem (r. 32-33) als volgt worden weergegeven. (De verzwegen argumenten zijn tussen haakjes geplaatst.)
| |
| |
Harry: |
Mirjam moet worden uitgenodigd op het verjaarsfeestje van Jan-Willem |
|
De aanwezigheid van Mirjam staat er borg voor das het geen saaie bedoening wordt |
_____________________ |
(Verjaarsfeestjes mogen net saai zijn) |
↑ |
|
Mirjam is de leukste vrouw die ik in tijden heb ontmoet |
_____________________ |
(Leuke vrouwen voorkomen das feestjes saai worden) |
|
Jan-Willem: |
Mirjam moet niet worden uitgenodigd op het verjaarsfeestje van Jan-Willem |
|
Als Mirjam komt, blijft Jan-Willem weg |
_____________________ |
(Je moet op je eigen verjaarsfeestje aanwezig zijn) |
↑ |
|
Als Mirjam komt, komt Peter ook |
_____________________ |
(Jan-Willem wil Peter niet zien) |
| |
7 Het beoordelen van een betoog
De punten die na een normatieve reconstructie in een analytisch overzicht worden opgenomen, zijn van direct belang voor de beoordeling van het betoog. Als niet duidelijk is welk (hoofd)standpunt nu eigenlijk verdedigd wordt, kan ook niet uitgemaakt worden of de aangevoerde argumentatie toereikend is. En als in een discussie meer dan één standpunt verdedigd wordt, moet volkomen duidelijk zijn welke taalgebruikers - al dan niet samen - als protagonist van welk standpunt optreden en van wie de verschillende argumentaties die ter verdediging naar voren worden gebracht, precies afkomstig zijn. Anders kan bijvoorbeeld ook niet worden nagegaan of de diverse argumentaties voor hetzelfde standpunt wel een coherent geheel vormen. Een adequate beoordeling van het betoog wordt ook bemoeilijkt als implicietheid of indirectheid maakt dat er argumenten over het hoofd worden gezien of als verzwegen argumenten aan de aandacht ontsnappen. Ook onduidelijkheid met betrekking tot de argumentatiestructuur kan de beoordeling ongunstig beïnvloeden. Als een argument een onderdeel vormt van een nevenschikkende argumentatie, heeft het andere consequenties als dit argument de toets der kritiek niet kan doorstaan dan als het een argument betreft dat deel uitmaakt van een meervoudige argumentatie.
Ter wille van de efficiëntie dient de beoordeling van een betoog van grof naar fijn te verlopen. Dat houdt in dat eerst wordt gekeken naar de expliciete of impliciete | |
| |
discussie waarvan het betoog een onderdeel vormt, vervolgens naar het betoog op zichzelf en ten slotte naar de afzonderlijke argumentaties die in het betoog voorkomen.
De eerste beoordelingsstap houdt in dat wordt nagegaan of de discussie wel zo is gelopen als hij idealiter moet verlopen om het verschil van mening op een ordelijke manier tot een oplossing te brengen. Dit betekent dat wordt nagegaan in hoeverre de vereiste discussieregels in acht zijn genomen. Als er een regel overtreden wordt, wordt er een drogreden begaan en dat kan een obstakel zijn voor het bereiken van een oplossing van het meningsverschil. De eerste stap in de beoordeling komt daarom neer op het opsporen van drogredenen in de discussie.
Bij de voorbeeldtekst levert zo'n opsporingspoging op zijn minst drie ‘verdachte’ plaatsen op. Zo zegt Harry bijvoorbeeld (r. 15): ‘Jaap, bemoei je d'r niet mee’. Deze opmerking kan geïnterpreteerd worden als een poging om de andere partij door intimidatie van de discussie uit te sluiten. Deze intimidatiepoging - die in het voorbeeld overigens niet echt slaagt - vormt een aantasting van het fundamentele recht om in een discussie alles naar voren te brengen wat men wil, zonder daarin door anderen te worden gehinderd.
Even verderop zegt Harry tegen Jaap (r. 19): ‘Dat zal je vrouw leuk vinden om te horen’. In deze (burgerlijke) context kan deze opmerking geïnterpreteerd worden als een in bedekte termen geuit dreigement aan het adres van Jaap: als Jaap zijn mond niet houdt, zal zijn vrouw te weten komen hoe enthousiast hij over Mirjam is en daardoor komt hij in de problemen. In deze interpretatie is hier sprake van een - opnieuw mislukte - poging om de andere partij de mond te snoeren. Dit is eveneens een aantasting van het fundamentele recht van vrije meningsuiting.
Aansluitend op zijn opmerking tegen Jaap zegt Harry tegen Jan-Willem (r. 20): ‘Wat is er tegen als ze komt?’ 't Is jouw verjaardag, dus jij moet het maar zeggen’. Deze opmerking (die in r. 23-24 min of meer wordt herhaald) kan hier gezien worden als een poging om de bewijslast eenzijdig naar Jan-Willem te verschuiven. Zowel Jan-Willem als Harry zelf heeft een standpunt naar voren gebracht met betrekking tot het uitnodigen van Mirjam. Ze zijn allebei uitgedaagd hun standpunt met behulp van argumenten te verdedigen. Harry probeert door zijn opmerking van zijn eigen verdedigingsplicht af te komen en de ‘bewijslast’ op Jan-Willem af te schuiven. Als Jan-Willem dat op zijn beurt ook zou proberen, ontstaat er een patstelling, die het onmogelijk maakt het verschil van mening op te lossen.
De opsporing van drogredenen moet worden afgerond door na te gaan welke consequenties de geconstateerde overtredingen van de discussieregels precies hebben voor de oplossing van het verschil van mening. Zoals bovenstaande voorbeelden laten zien, leidt niet elke overtreding automatisch tot een totale mislukking. Alleen wanneer het in principe nog steeds mogelijk is het meningsverschil op te lossen, heeft het zin naar de tweede beoordelingsstap over te gaan.
De tweede stap in het beoordelingsproces heeft betrekking op het betoog. Hij houdt in dat wordt nagegaan of het betoog als geheel geen tegenstrijdigheden bevat. Als dat wèl het geval zou zijn, is de argumentatie waardeloos. Als iets tegelijkertijd zus kan zijn, maar ook zo, wat moet je dan geloven? De aanwezigheid van tegenstrijdigheden - of het nu logische contradicties, pragmatische inconsequenties of nog andere interne tegenspraken zijn - maakt een betoog inconsistent. Meestal zijn | |
| |
zulke tegenstrijdigheden niet expliciet aanwezig, maar komen ze pas aan het licht bij een zorgvuldige analyse. In de voorbeeldtekst komen ze niet voor.
Bij de derde beoordelingsstap worden de afzonderlijke argumentaties in het betoog onder de loep genomen. Er wordt nagegaan of (a) de redenering die aan een argumentatie ten grondslag ligt geldig is, (b) de uitspraken die in de argumentatie voorkomen op zichzelf aanvaardbaar zijn en (c) het argumentatieschema dat in de argumentatie gebruikt wordt goed is gekozen en correct is toegepast.
Dat de redeneringen geldig moeten zijn, is een logische eis. Alleen in een geldige redenering garandeert de waarheid van de premissen de waarheid van de conclusie. Bij een ongeldige redenering kan het heel goed zijn dat de premissen waar zijn, maar dat zegt dan niets over de conclusie. Ongeldige redeneringen komen in een gewoon betoog echter niet zo vaak voor. Dat komt doordat in de meeste argumentaties wel één of meer argumenten verzwegen zijn en de redenering dus als het ware onvolledig is. Bij het expliciteren van zulke verzwegen argumenten moet ernaar gestreefd worden - dat is zowel een logische als een pragmatische eis - dat er geldige redeneringen ontstaan. Op die manier is de geldigheid van de redeneringen dus bij wijze van spreken automatisch gegarandeerd. In de voorbeeldtekst komen dan ook geen ongeldige redeneringen voor.
De eis van aanvaardbaarheid van de in de argumentatie voorkomende uitspraken hangt nauw samen met de logische eis van geldigheid. Alleen als de premissen van een geldige redenering waar, of in meer algemene zin aanvaardbaar zijn, is de waarheid of aanvaardbaarheid van de conclusie gegarandeerd. Het vaststellen van de aanvaardbaarheid van een uitspraak kan in de praktijk voor de nodige problemen zorgen. Wat de één voor een waarheid als een koe houdt, vindt de ander nu juist een aperte onjuistheid. Vaak is er specialistische vakkennis nodig om uit te maken of een uitspraak aanvaardbaar is. En dan nog blijft er een grote groep van uitspraken over waar ook in de kring van deskundigen geen communis opinio over bestaat. Soms is het ook meer een kwestie van smaak.
In de voorbeeldtekst komen geen technische kwesties aan de orde die een specialistische deskundigheid vereisen. Uitspraken die voor een kritische beoordeling in aanmerking komen, zijn er natuurlijk wel. Zo zou men zich naar aanleiding van de argumentatie van Harry voor zijn standpunt dat Mirjam moet worden uitgenodigd (r. 30-31), kunnen afvragen of Mirjam inderdaad zo'n leuk type is. En naar aanleiding van de argumentatie van Jan-Willem voor het tegengestelde standpunt (r. 32-33) of Peter inderdaad komt als Mirjam wordt uitgenodigd.
De kritische beoordeling van de gebruikte argumentatieschema's houdt in dat wordt nagegaan van welke aard het verband tussen een (expliciet) argument en een standpunt precies is en vervolgens of de kritische vragen die bij dat argumentatieschema gesteld moeten worden op een bevredigende manier beantwoord kunnen worden. Er zijn bij de argumentatieschema's enkele hoofdtypen te onderscheiden, die elk eigen kritische vragen met zich meebrengen. In de voorbeeldtekst is in de argumentatie van Harry sprake van een causale relatie tussen het uitnodigen van Mirjam en het voorkomen van een mislukt verjaarspartijtje: de aanwezigheid van zo'n leuk iemand als Mirjam heeft automatisch tot gevolg - zo wordt in het verzwegen argument stilzwijgend verondersteld - dat het feestje niet saai wordt. Hier kan men zich bij afvragen of dit gevolg gegarandeerd optreedt, of er geen andere (nadelige) | |
| |
gevolgen te verwachten zijn en of hetzelfde doel ook niet op een andere manier (zonder Mirjam) kan worden bereikt.
| |
8 De openheid van de dialectische analyse en beoordeling
Het analyseren en beoordelen van een betogende tekst is een veelomvattende en in zekere zin ook hachelijke onderneming. Een pasklare en waterdichte methode die automatisch het gewenste resultaat oplevert, is niet te geven. In elk stadium van de analyserende en beoordelende activiteiten - van de normatieve reconstructie en het analytisch overzicht tot en met de macro- en micro-beoordeling - moeten beslissingen worden genomen die in het beste geval verantwoord zijn.
De weergave van de verschillende stappen in het analyse- en beoordelingsproces in dit artikel is uiteraard verre van volledig. Er is veel meer te zeggen over de theoretische achtergronden van de pragma-dialectische benadering, over de verschillende dialectische transformaties die in een normatieve reconstructie worden uitgevoerd, over de rol van het ideaalmodel voor kritische discussies, over elk van de onderdelen van een analytisch overzicht en over de diverse beoordelingsstappen (zie hiervoor de bibliografie bij dit artikel). Wij hebben ons hier geconcentreerd op een paar belangrijke kwesties die aan de hand van de voorbeeldtekst konden worden toegelicht.
Ook met alle informatie voorhanden, blijft het analyseren en beoordelen van een betogende tekst echter altijd een ‘open’ karakter behouden: er moet altijd rekening worden gehouden met andere mogelijkheden. De principiële openheid van de resultaten van een dialectische analyse en beoordeling kan worden toegelicht door nog eens terug te komen op de verhouding tussen logica en argumentatieleer.
Zoals gezegd, zijn er wezenlijke verschillen tussen beide vakken, maar wil dat niet zeggen dat logica voor de argumentatieleer geen betekenis heeft. Bij enkele analyserende en beoordelende taken is de toepassing van logische inzichten onontbeerlijk. Dat geldt bijvoorbeeld bij de uitvoering van de dialectische additie-transformatie, als er verzwegen argumenten worden aangevuld. Richtsnoer is hierbij dat de operatie moet resulteren in een geldige redenering - en dat is een logische kwestie. Bij de formulering van het ‘logisch minimum’ - het woord zegt het al - is eveneens logische kennis noodzakelijk.
Ook bij het controleren van de consistentie van een betoog wordt een beroep gedaan op logica, bijvoorbeeld om contradicties op het spoor te komen, net als bij het beoordelen van de geldigheid van de gebruikte redeneringen. Sommige ‘formele’ drogredenen (zoals de ‘bevestiging van het consequens’) kunnen alleen met behulp van logische systemen geanalyseerd worden (bij de bevestiging van het consequens is dat bijvoorbeeld de propositielogica, omdat dit een verkeerde toepassing is van de modus ponens).
De rol van logica moet echter ook niet worden overschat. De praktische betekenis van ‘logische’ fouten kan alleen goed worden getaxeerd als eerst duidelijk is welke plaats de argumentatie of de andere taalhandeling waarin de fout voorkomt, in het grotere geheel van de kritische discussie inneemt. Communicatieve en interactionele factoren spelen in dit verband een centrale rol. Alleen door pragmatische kennis bij de analyse te betrekken, kan duidelijk worden dat de communicatieve taalhandeling argumentatie in de verbale interactie een functioneel onderdeel is, dat een ‘reparerende’ | |
| |
rol vervult door een eind te maken aan de twijfeld van de ene taalgebruiker bij een standpunt van de andere.
Alleen een pragmatische benadering maakt het mogelijk tot een verantwoorde interpretatie en verklaring te komen van impliciet en indirect taalgebruik. Ook voor het vervangen van het logische minimum door een ‘pragmatisch minimum’, bij het aanvullen van verzwegen argumenten, is contextuele informatie van pragmatische aard nodig, al gaat de absolute zekerheid die een puur logische benadering lijkt te bieden, daarmee verloren.
Dezelfde enigszins paradoxale situatie doet zich ook bij de overige analyse- en beoordelingstaken voor. Logica alleen is niet voldoende, maar verschaft in principe wel enig houvast. Door er tevens pragmatische overwegingen bij de betrekken, wordt zowel recht gedaan aan de functionaliteit van taalgebruik als een flinke portie onzekerheid geïntroduceerd. Dit verklaart waarom een pasklare procedure voor het analyseren en beoordelen van betogende teksten niet tot de reële mogelijkheden behoort. Het alternatief komt er, kort gezegd, op neer dat geprobeerd wordt zoveel mogelijk inzicht te krijgen in de communicatieve en interactionele factoren die in argumentatieve discussies en betogen een rol spelen. Op basis van de theoretische inzichten die dit oplevert, kunnen dan aanwijzingen worden geformuleerd, die de uitvoering van de analyserende en beoordelende taken kunnen verbeteren en vergemakkelijken.
Dat naast het pragmatische ook het dialectische element daarbij onontbeerlijk is, kan worden toegelicht aan de hand van de opsporing van drogredenen. In de logische standaardbehandeling, die door Hamblin (1970) is beschreven, maakt men zich daar gemakkelijk van af door drogredenen op te vatten als ongeldige redeneringen. Gevallen die niet aan de definitie beantwoorden, doordat het in de verste verte niet om een redenering gaat (zoals de drogreden van many questions of het argumentum ad baculum) of doordat de betreffende redenering helemaal niet ongeldig in logische zin is (zoals bij de cirkelredenering of petitio principii), vallen in feite buiten het bestek. Maar ook in veel andere gevallen is het nogal vergezocht en geforceerd om de fout in de ongeldigheid van de redenering te zoeken (zoals bij het argumentum ad verecundiam of het argumentum ad populum). Logici bieden hier meestal hoogstens ad hoc-verklaringen, die meestal niets met logische geldigheid te maken hebben.
Door het inconsequente en ad hoc-karakter ervan, is een logisch georiënteerde drogredenleer in de praktijk heel lastig toe te passen. Daar komt nog bij dat er in de praktijk allerlei uitzonderingsbepalingen zijn die maken dat sommige drogredenen in bepaalde gevallen opeens weer wèl zijn toegestaan (zoals het argumentum ad ignorantiam in het strafrechtelijke beginsel dat een verdachte onschuldig is tot zijn schuld bewezen wordt). Het aanwijzen van drogredenen wordt dan al gauw hogere etiketteerkunst.
Het systeem van discussieregels dat wij in Regels voor redelijke discussies (1982) hebben gepresenteerd, is mede bedoeld om drogredenen beter te kunnen identificeren. Het basisidee van dit regelsysteem, dat op een vereenvoudigde en meer praktische wijze is weergegeven in Drogredenen (met Kruiger, 1986b), is dat het voor de oplossing van een verschil van mening noodzakelijk is dat de partijen zich in een kritische discussie aan bepaalde gemeenschappelijke spelregels houden. Elke discussieregel is zo geformuleerd dat hij in principe een noodzakelijke voorwaarde | |
| |
voor de oplossing van het meningsverschil vertegenwoordigt. Bij elkaar vormen de regels daar dan in principe een voldoende voorwaarde voor. Wie zich aan alle regels houdt, levert dus een positieve bijdrage tot de oplossing, wie één of meer regels overtreedt, brengt hem in gevaar. Het geheel van discussieregels vormt als het ware een gedragscode voor redelijke discussianten.
Elke overtreding van een discussieregel, door welke partij en in welke discussiefase dan ook begaan, vormt een bedreiging voor de oplossing van een verschil van mening en moet daarom als een dialectische fout worden gezien. Ter wille van de aansluiting bij de ingeburgerde terminologie worden zulke overtredingen allemaal drogredenen genoemd.
Deze dialectische benadering van drogredenen is tegelijk ruimer en specifieker dan de traditionele logische benadering. Ruimer, omdat van meet af aan alle overtredingen van de discussieregels - en niet alleen de ‘logische’ fouten - in de analyse worden betrokken. En specifieker, omdat drogredenen functioneel worden verbonden met de oplossing van verschillen van mening. Het cruciale verschil is echter, dat de dialectische benadering inzicht verschaft in het waarom van de afkeuring. Als duidelijk is dat iets een bedreiging vormt voor de oplossing van een meningsverschil, is ook duidelijk waarom het een drogreden wordt genoemd. Door te kijken naar de specifieke regel die wordt overtreden, kan ook preciezer worden aangegeven wat de mogelijke consequenties zouden kunnen zijn. Een overtreding in de confrontatiefase (zoals het argumentum ad baculum) heeft andere consequenties dan een overtreding in de openingsfase (zoals het verschuiven van de bewijslast), de argumentatiefase (zoals de post hoc ergo propter hoc) of de afsluitingsfase (zoals het argumentum ad ignorantiam).
De discussieregels verschaffen geen foefje dat je alleen maar uit je hoofd hoeft te leren om het in de praktijk met succes toe te passen. De regels zijn alleen van toepassing op discussies en betogen die gericht zijn op het oplossen van verschillen van mening. Als dat niet het geval is, kan er ook geen sprake zijn van drogredenen in dialectische zin. Wat precies het taalgebruiksdoel is, is echter niet altijd even duidelijk, waardoor er twijfelgevallen ontstaan. De identificatie van drogredenen heeft daarom altijd een voorwaardelijk karakter: het zijn alleen drogredenen als de betreffende vorm van taalgebruik als een onderdeel van een kritische discussie mag worden beschouwd.
Door het doorgaans impliciete karakter van het taalgebruik in discussies en betogen, is het overigens toch ook niet altijd mogelijk met zekerheid te zeggen of er sprake is van een schending van een dialectische discussieregel. Dat ligt niet aan het gehanteerde analyse-instrumentarium of aan de toepassing daarvan, maar is een direct gevolg van de aard van het onderzoeksobject. De in verband hiermee onvermijdelijke openheid in de analyse en de beoordeling wordt in de dialectische benadering zoveel mogelijk recht gedaan.
| |
| |
| |
Bibliografie
Copi, Irving M., Introduction to logic. 6th ed., New York etc., 1982. |
Eemeren, Frans H. van, ‘Dialectical analysis as a normative reconstruction of argumentative discourse’. Text, 6, (1), 1986, p. 1-16. |
Eemeren, F.H. en R. Grootendorst, Regels voor redelijke discussies. Dordrecht etc., 1982. Engelse bewerking Speech acts in argumentative discussions, Dordrecht etc., 1984. |
Eemeren, F.H. van, R. Grootendorst en T. Kruiger, Het analyseren van een betoog, Argumentatieleer 1. Groningen, 1983. |
Eemeren, F.H. van, R. Grootendorst en T. Kruiger, Argumentatietheorie. Leiden, 1986a. Oorspr. uitg. Utrecht, 1981. |
Eemeren, F.H. van, R. Grootendorst en T. Kruiger, Drogredenen, Argumentatieleer 2. Groningen 1986b. |
Haack, Susan, Philosophy of logics. Cambridge etc., 1978. |
Hamblin, C.L., Fallacies. London 1970. |
Kahane, Howard, Logic and philosophy. 4th. ed. Belmont (Cal.), 1982. |
Lambert, Karel en William Ulrich, The nature of argument. New York etc., 1980. |
Nuchelmans, G., Wijsbegeerte en taal. Meppel 1976. |
Purtill, Richard L., Logic: Argument, refutation and proof. New York etc. 1979. |
|
|