Tijdschrift voor Taalbeheersing. Jaargang 9
(1987)– [tijdschrift] Tijdschrift voor Taalbeheersing– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 5]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De retoriek van een p.r.-tekst
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
1 InleidingWanneer een Griek in het klassieke Athene in een proces verwikkeld raakte, moest hij zelf zijn zaak verdedigen voor de rechtbank. De wet verbood het optreden van een advocaat. Nu waren de oude Grieken bepaald welbespraakt, maar het opstellen van een doeltreffend juridisch pleidooi ging toch de krachten van velen te boven. Daarom namen ze vaak hun toevlucht tot een logograaf, een schrijver van redevoeringen. Deze stelde de tekst op die de opdrachtgever vervolgens uit het hoofd leerde en tijdens het proces als zijn eigen produkt voordroeg. Een goede logograaf zorgde ervoor dat de woorden op het lijf van de spreker geschreven waren. Op hun beurt konden deze logografen bij retoren te rade gaan voor de beginselen van een overtuigend betoog - in sommige gevallen, zoals bij de beroemde Lysias, waren de logograaf en de retor trouwens in één persoon verenigd. Volgens de overlevering waren deze retoren, leraren in de welsprekendheid, in de vijfde eeuw door Christus hun werk begonnen op het (Griekse) Sicilië. De aanleiding vormde een golf van processen die landeigenaren voerden om land terug te krijgen dat onder een zojuist beëindigde dictatuur onteigend was. De eerste retoren gaven de producerenden adviezen voor de opbouw van hun pleidooi en de ontwikkeling van een overtuigende argumentatie. Later werden deze en andere adviezen in handboeken vastgelegd. Uit deze retorica's, en uit het modelinge onderwijs van de retoren, kon de logograaf desgewenst leren hoe hij zijn tekst volgens de regelen der kunst moest opstellen. De logograaf, dat is duidelijk, is een vroege voorloper van de moderne tekstschrijver. Ook hij schreef in opdracht en om den brode, wat hem in de oudheid op geringschatting kwam te staan. Ook hij maakte zich wel schuldig aan opportunisme, wat eveneens bijdroeg aan zijn minder goede naam - zo zou Socrates de hem door Lysias aangeboden verdedigingsrede als hem onwaardig geweigerd hebben. Evenals in later tijden waren het echter niet de minsten die deze nederige activiteiten ontplooiden. Behalve Lysias, één van de groten van het klassieke Griekse proza, schreef onder anderen ook Demosthenes wel redevoeringen voor anderen. Als we bedenken | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 6]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
dat deze met Cicero de beroemdste redenaar uit de oudheid is, dan hebben de moderne tekstschrijvers geen geringe voorgangers! De retor of retoricus heeft ook zijn moderne nazaten. Dat zijn de schrijvers van handleidingen op het terrein van de verbale communicatie. Deze handleidingen lopen van schoolboeken, via handboeken voor professionele communiceerders als copywriters, tot universitaire inleidingen in de argumentatieleer. Evenals in de oudheid kunnen we meer praktische en meer theoretische werken onderscheiden. Tot de theoretische soort horen in de oudheid de diepgravende Rhetorica van de filosoof Aristoteles en in de moderne tijd de studies van argumentatietheoretici. De talloze boekjes met tips voor scriptie- en brievenschrijvers, voor snel lezen en spreken in het openbaar zijn voorbeelden van praktische handleidingen die in de oudheid een pendant vinden in de eenvoudige Rhetorica ad Herennium. Onder de theoretici van de verbale communicatie hebben zich in Nederland sinds 1970 ook een bepaald soort neerlandici geschaard die met een lelijk woord ‘taalbeheersers’ worden genoemd. Men kan deze taalbeheersers zien als nieuwe retorici in de trant van Aristoteles: uiteindelijk is ze het wel te doen om praktische richtlijnen, maar ze leggen zich eerst toe op theorievorming en onderzoek om de adviezen een wetenschappelijke basis te verschaffen. De hoop is zo de kwaliteit van praktische handleidingen te verhogen. Geen simpele opgave. Bij deze beoefenaren van ‘taalbeheersing als nieuwe retorica’ (Braet red. 1980) zijn er die meer bijzonder de naam van ‘neoretorici’ verdienen. Dat zijn die taalbeheersers, tot wie ik mezelf reken, die met hun onderzoek direct aansluiten bij de klassieke theorievorming. Zij gaan ervan uit dat de klassieke inzichten, mits aangepast en uitgewerkt, in het algemeen nog steeds waardevolle aanknopingspunten bieden voor de theorie van het taalverkeer. De vraag is hier of een dergelijke, op klassieke leest geschoeide, taalbeheersingstheorie de moderne P.R.-functionaris, als tekstschrijver, iets te bieden heeft. Voordat ik tot de beantwoording van deze hamvraag overga, geef ik een globale schets van de aanpak die ik binnen het vak taalbeheersing vertegenwoordig. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
2 De neoretorische richting binnen de taalbeheersingIn de neoretorische benadering staan de retorische eigenschappen van het taalgebruik centraal. De aandacht is gericht op de retoriek van de verbale communicatie: de retorische middelen waarmee een taalgebruiker zijn tekst doel- en publiekgericht maakt. Tot deze middelen horen zowel inhoudelijk als vormelijke eigenschappen. Een goede dosering van informatie bijvoorbeeld en begrijpelijke woordkeus. Overigens wordt niet alleen studie gemaakt van eigenschappen van teksten, ook de (mentale) handelingen die sprekers en schrijvers ter voorbereiding van hun tekst moeten verrichten en die hoorders en lezers moeten uitvoeren om teksten te verwerken zijn voorwerp van onderzoek. Niet alleen de tekst als produkt, maar ook het proces dat aan de tekst voorafgaat en erop volgt, interesseert de neoretoricus. Dat is begrijpelijk, want hij wil immers ook de tekstproduktie en -receptie verbeteren en niet alleen de teksten zelf. Kenmerkend voor de neoretorische optiek is dan dat bij het onderzoek gebruik wordt gemaakt van begrippen en onderscheidingen uit de retorische traditie. Een traditie die loopt van de oudheid tot hedendaagse Amerikaanse vakken als | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 7]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
speech communication (onder andere: debattheorie) en composition (schrijftheorie). Noties als ‘retorische situatie’, ‘geschilpunt’, ‘topiek’, ‘ethos’, ‘bewijslast’, ‘strategische tekstordening en stilering’ geven richting aan de wetenschappelijke discussie. Ik licht toe. Niet alle typen teksten krijgen in de retorische aanpak de aandacht. De interesse gaat uit naar teksten die voortvloeien uit een retorische situatie. Volgens de Amerikaanse neoretoricus Bitzer (1968) is dat een situatie waarin zich een probleem (‘exigence’) voordoet dat zich leent voor een oplossing met verbale middelen: er moet een publiek zijn dat het probleem kan oplossen en dat daartoe aangezet kan worden met woorden. Men neme het afzetprobleem van een producent. Dit kan opgelost worden door middel van een effectieve reclamecampagne die het publiek ertoe brengt het geadverteerde produkt op grote schaal te kopen. De aard van de retorische situatie nu bepaalt tot op grote hoogte de tekst, zoals de inhoud van een vraag grotendeels het antwoord vastlegt. Kent men de situatie, dan is het mogelijk vrij nauwkeurig te voorspellen wat op welke wijze tegen wie gezegd zal worden. Voor de opsteller van een retorische tekst betekent dit dat hij moet onderkennen wat de situatie van hem vraagt. Anders zou zijn antwoord wel eens ‘nergens op kunnen slaan’. Hij moet beseffen dat hij het tegendeel van een vrije kunstenaar is. Voor de teksttheoreticus houdt dit in dat hij een indeling van cummunicatiesituaties als uitgangspunt moet nemen bij zijn onderzoek naar de kenmerken van tekstsoorten, hun produktie en receptie. In de oudheid is dit scherp ingezien door Aristoteles. Zijn retorische theorie is gebaseerd op een analyse van een aantal retorische situaties die in zijn tijd op de voorgrond traden. De twee belangrijkste hiervan waren het gerechtelijk geding en de politieke beraadslaging. Hij ging na welk soort probleem in deze situatie de aandacht vraagt en wat er van de sprekers en het publiek verwacht wordt. In de rechtszaal gaat het om een juridische beoordeling van een feit uit het verleden, de taken van de sprekers zijn aanklagen en verdedigen, terwijl van de rechters een uitspraak verwacht wordt. Een politieke vergadering daarentegen draait om een politieke beoordeling van een toekomstige beleidsdaad, de taken van de sprekers zijn aan- en afraden, terwijl de leden van de vergadering geacht worden door middel van stemming te beslissen. Uitgaande van deze analyse heeft Aristoteles vervolgens de principes van het vinden, ordenen en verwoorden van juridische en politieke teksten behandeld. De meeste aandacht schonk hij, evenals zijn navolgers, de neoretorici, aan de vinding van de tekstinhoud. Bij deze vinding komt maar weinig creativiteit of originaliteit kijken. De opsteller van een retorische tekst heeft meer aan een analytische geest. Hij moet immers niets ‘scheppen’, maar ‘vinden’ wat gegeven de situatie past. In feite is dat altijd tot op grote hoogte een standaardinhoud. Waar het om gaat, is het probleemtype te onderkennen, op de hoogte te zijn met de standaardbenaderingen in een dergelijk geval en een effectieve keuze te maken uit de voorhanden mogelijkheden. Concreet: iemand die op een vergadering het bestaande beleid wil verdedigen tegen een nieuw voorstel, moet beseffen dat hij met een beleidsdiscussie te maken heeft waarin een vast en beperkt aantal opties bestaan om de status quo te verdedigen. Uit die opties moet hij, na afweging, de meest haalbare kiezen, bijvoorbeeld de tekortkomingen van het bestaande beleid bagatelliseren ofwel het nieuwe plan aanvallen. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 8]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
In dit verband spreekt men in de retorische traditie van standaardgeschilpunten (stock issues of, in het Latijn, status). Dat zijn de vaste punten waarop een discussie van een bepaald type zich altijd toespitst. In een beleidskwestie zijn dat onder meer de uitvoerbaarheid en de doeltreffendheid van een voorstel. Hiermee hangen theorieën over de inhoud en verdeling van de bewijslast (burden of proof of onus probandi) samen: wie moet bij welke geschilpunten overtuigende argumentatie aanvoeren voor de besluitvormers? Hierover verderop meer. Gekoppeld aan dit idee van standaardgeschilpunten is een leer voor het vinden van standaardargumenten om een stellingname bij een bepaald geschilpunt kracht bij te zetten. Deze standaardargumenten, in de oudheid topoi of loci (‘plaatsen’) genaamd, komen vaak in reeksen voor, die we dan topieken kunnen noemen. Tot de topiek van de bewijsvraag in een strafzaak horen zo het motief- en het alibi-argument: wie kan aanvoeren dat hij geen belang had bij het misdrijf en op het tijdstip van de misdaad elders was, kan daarmee zijn ontkenning aannemelijk maken. Naast aandacht voor deze rationele methoden van geschilanalyse en standaardargumentatie kent de retorica ook theorievorming over emotionele technieken. Hiertoe behoort de studie van de werking van het ethos of het gezag van de spreker of schrijver. Volgens Aristoteles berust dit op de deskundigheid, de betrouwbaarheid en de welwillendheid die het publiek aan de bron toeschrijft, een inzicht dat modern psychologisch onderzoek naar persuasie bevestigt. Tot dusver enige concepten en distincties op het gebied van de inventio. (Overigens een terrein dat niet alleen met het bedenken van de inhoud van een tekst te maken heeft; zoals we nog zullen zien hangt het ook samen met het kritisch beoordelen van betogen.) Volgens de klassieke retorica is dit de eerste van de vijf taken van de redenaar. De tweede tot en met vijfde taak vormen het ordenen (dispositie), verwoorden (elocutio), memoriseren (memoria) en voordragen (actio) van de rede. Met name voor de verwoording zijn veel voorschriften opgesteld en indelingen ontworpen, onder andere van soorten beeldspraak en stijlfiguren. Omdat ik het in deze bijdrage niet over de stilistische kant van teksten wil hebben en er tegenwoordig - ten onrechte! - weinig belangstelling voor stijlproblemen is onder taalbeheersers, ga ik aan deze taak voorbij. Ook de niet relevante memorisering en de slechts bij mondelinge teksten van belang zijnde voordracht laat ik rusten. Resteert de tekstordening. Het is vooral de strategische kant van de ordening die retorici altijd heeft geboeid. Hoe overtuigend de argumentatie ook is en hoe pakkend de verwoording, als de tekst slecht geordend is, sorteert hij geen of minder effect dan mogelijk was geweest. Verschillende leerstukken uit de klassieke retorica kunnen hier genoemd worden, evenals moderne inzichten uit de moderne Amerikaanse debattheorie. Ter illustratie noem ik in de eerste plaats de bekende leer van de partes orationis, de delen van de rede. Iedereen weet wel dat een goede klassieke redevoering een pakkende inleiding (exordium) en een meeslepend slot (peroratio) heeft. Tussen deze emotionerende delen liggen de zakelijke delen die de kern vormen van de rede: de narratio, die de achtergrondinformatie geeft, de propositio en de partitio, die respectievelijk de hoofd-(vraag)stelling formuleert en een aankondigende indeling van het betoog bevat en de argumentatio, waarin het eigenlijke betoog ontwikkeld wordt. Voor dit laatste deel wordt een nestoriaanse slagorde aanbevolen: de sterkste argumenten aan het begin en | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 9]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
eind en de zwakkere middenin (naar de opstelling van de troepen van Nestor in de Ilias). Bij de debattheorie wijs ik op de beginselen van de case building, het inrichten van de debatbeurten, waarop ik later inga.
Voor een juiste beoordeling van deze retorische theorievorming moet men de educatieve functie ervan niet uit het oog verliezen. Reeds de klassieke retorica was, zelfs bij Aristoteles, uitdrukkelijk bedoeld als een leer voor een beginneling op het terrein van de welsprekendheid. Hetzelfde geldt voor de Amerikaanse neoretorica. Deze is vooral bestemd voor het onderwijs op colleges en universiteiten: voor de analyse en evaluatie van, veelal beroemde, redevoeringen (‘rhetorical criticism’) en het schrijven van ‘opstellen’ (‘composition’). Ook ik heb uitgesproken didactische oogmerken, wat onder meer blijkt uit mijn schoolboek Taaldaden.. (Weliswaar is alle theorievorming binnen het vak taalbeheersing uiteindelijk gericht op didactische toepassing, maar de afstand tussen theorie en - schoolse - praktijk is niet altijd zo klein als bij de neoretorici.)
Na dit globale overzicht van de neotorische benaderingGa naar eind1 ga ik wat dieper in op twee leerstukken uit de retorische traditie waarvan ik denk dat ze relevant zouden kunnen zijn voor P.R. In de vervolgparagraaf zal ik ze op een P.R.-tekst toepassen. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
3 De leer van de status en de stock issuesDe statusleer en de leer van de stock issuesGa naar eind2 gaan allebei over standaard-geschilpunten in een bepaalde retorische situatie. De statusleer stamt uit de klassieke retorica en heeft betrekking op de vaste geschilpunten die rijzen in een proces, in het bijzonder in een strafzaak. De leer van de stock issues is ontwikkeld door Amerikaanse debattheoretici en geeft de steeds weer terugkerende geschilpunten aan in een debat over een beleidskwestie (bijvoorbeeld: moeten we verplichte arbeidstijdverkorting invoeren?). Beide leren sommen een uitputtende lijst van geschilpunten op. Winst of verlies bij deze punten beslist over winst of verlies van de zaak: de standaardgeschilpunten zijn in feite subgeschilpunten bij het hoofdgeschil waar de zaak om draait. De punten die geschilpunten zijn voor de discussiërende partijen zijn vraag- of beslispunten voor de beoordelaars van de discussie, de strafrechter in het ene geval en de wedstrijdjury in het andere. In schema ziet dat er zó uit: | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 10]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 11]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De betekenis van de standaardgeschilpunten is voor de betrokken ‘partijen’ steeds anders, zoals het en en of in de eerste en derde kolom al aangeven. Wel hangt deze betekenis in alle gevallen samen met de inhoud en de verdeling van de bewijslast. (Bij de behandeling hiervan moet ik van allerlei complicaties afzien.) De aanklager en de met hem vergelijkbare affirmative hebben de bewijslast. Zij hebben, als beginners van de discussie, beiden iets gesteld (... moet gestraft worden,... dit en dit nieuwe beleid moet gekozen worden) en wie stelt moet bewijzen. Wát ze nu precies moeten bewijzen, geven de geschilpunten aan: de status en de stock issues vormen afzonderlijk noodzakelijke en gezamenlijke voldoende punten van bewijslast. Dit wil zeggen dat de aanklager en de affirmative de beoordelaars op alle punten moeten overtuigen, maar hun last ook gedragen hebben als ze op deze punten overtuigd hebben. De verdediger en de negative, verdediger van de status quo, hebben het veel makkelijker. Zij hoeven niets te bewijzen. De verdachte is immers onschuldig tot het tegendeel is aangetoond en het huidige beleid wordt gecontinueerd tot vaststaat dat er een beter alternatief is. In het theoretische geval dat de aanklager en de affirmative niets overtuigends hebben aan te voeren (bij alle punten!), kunnen de verdedigers er het zwijgen toe doen: de rechter en de jury zal hun dan de overwinning toekennen. In de praktijk weet de andere partij wel iets steekhoudends naar voren te brengen. Dan krijgen de verdedigers een weerleggingslast, die men goed van de bewijslast moet onderscheiden. Ze hoeven nog steeds niet hun hoofdstelling te bewijzen, maar zijn nu wel verplicht de argumentatie van de aanklager of de affirmative te ontzenuwen. De negative bijvoorbeeld hoeft nog steeds niet aan te tonen dat het huidige beleid bevredigend is, maar hij moet nu ofwel de argumenten voor het veranderen van de status quo ofwel voor het nieuwe plan ontkrachten. Een essentieel kenmerk van de weerleggingslast is verder dat deze tot één geschilpunt beperkt kan worden. Aangezien de aanklager en de affirmative op alle punten moeten overtuigen, is het voor de verdedigers voldoende bij één punt de argumentatie van de tegenpartij onderuit te halen. Vandaar het en-en-en... in de linkerkolom en het of-of-of... in de rechterkolom. Een verdediger in een strafzaak kan bijvoorbeeld best toegeven dat het feit begaan is, onder de strafbepaling valt en dat de procedure correct is, als hij er maar voor kan zorgen dat de rechter denkt dat het feit te rechtvaardigen of te verontschuldigen was. Zowel in de klassieke statusleer als in de moderde leer van de stock issues gaat men in dit verband uitvoerig in op de strategische mogelijkheden en valkuilen voor de verdediger. Men spreekt dan over de geschilpunten als steeds zwakker wordende verdedigingslinies en wijst onder meer op het gevaar te automatisch voor de in principe sterkste te kiezen zonder te kijken of men argumenten heeft om deze te verdedigen. Bijna alle politici, onder zie Nixon in de Watergate-affaire, maken deze fout als ze ergens van beschuldigd worden. Ze ontkennen eerst en als dat niet langer houdbaar is, proberen ze zich met een beroep op de omstandigheden schoon te wassen. Ze hadden beter meteen kunnen toegeven. Doordat verweer bij een volgend punt toegeven op een eerder punt inhoudt, moet de verdediger oppassen zich niet tegen te spreken. Je kunt je niet verontschuldigen voor een daad die je eerst ontkend hebt! | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 12]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Toch kan het strategisch voordelig zijn niet alles op één kaart te zetten. Een mogelijkheid is dan wat de klassieke retoricus Quintilianus de samengestelde verdediging noemt: je stelt dat je het niet gedaan hebt, maar aangenomen dat je het gedaan zou hebben dan zouden de omstandigheden je rechtvaardigen of verontschuldigen. In het Amerikaans debatteren is dit de laatste jaren erg populair in de vorm van een conditional counterplan: men stelt dat er geen reden is om het huidige beleid te verlaten, maar als dat wel zo zou zijn dan zou het tegenplan van de negative de voorkeur verdienen boven het plan van de affirmative. Voor de rechter en de jury, die niets hoeven te bewijzen of te weerleggen, betekenen de standaardgeschilpunten evenzovele beslispunten. Ze moeten de overwinning toekennen aan de aanklager of de affirmative wanneer deze: 1. op alle punten, nog los van het verweer van de andere partij, voldoende overtuigend heeft geargumenteerd en 2. bij elk punt dat verweer heeft uitgelokt dit verweer heeft kunnen pareren. Als niet aan beide voorwaarden is voldaan, wint de verdediger of de negative. In de klassieke retorica is er, tussen haakjes, heel anders dan in het Amerikaanse debatteren, geen expliciete aandacht voor deze taak van de rechter. De retorica is immers een leer voor het overtuigend spreken en geen leer om kritisch te oordelen. In dit laatste opzicht wordt de klassieke welsprekendheidsleer aangevuld door het moderne strafprocesrecht. In het Nederlandse Wetboek van Strafvordering bijvoorbeeld worden de vier status als beoordelingsvragen voor de strafrechter opgevoerd (artikel 348 komt overeen met de status translativus en artikel 350 met de eerste drie status.) Zowel de statusleer als de leer van de stock issues vormen een argumentatieleer met een Januskop. Aan de ene kant zijn het leren voor sprekers die aangeven hoe men zo effectief mogelijk kan argumenteren. Aan de andere kant zijn het leren voor beoordelaren die de voorwaarden van een kritische oordeelsvorming formuleren. Juist omdat de sprekers met deze voorwaarden rekening moeten houden, is hun wijze van argumenteren ondanks de schijn van het tegendeel toch een constructieve bijdrage aan het vinden van ‘de waarheid’ (beter: ‘een weloverwogen opinie’). Elke partij komt wel primair voor zijn eigen belangen op en probeert als het even kan gelijk te krijgen, maar juist het feit dat beide partijen hun uiterste best doen hun zaak te winnen, resulteert in het aan het daglicht treden van ‘de waarheid’. Persoonlijke belangenbehartiging en het dienen van het algemeen belang gaan zo, even paradoxaal als natuurlijk, hand in hand.
Beide besproken leren gelden niet slechts voor de formele situaties waarvoor ze ontwikkeld zijn: het strafproces en het wedstrijddebat over een beleidskwestie. Het kost weinig moeite om in te zien dat ze ook opgaan voor vergelijkbare, al dan niet formele situaties. In het algemeen kan men stellen dat de statusleer steeds van toepassing is wanneer een persoon of organisatie beschuldigd wordt van laakbaar gedrag. Dit kan variëren van echtelijke ruzies tot publieke debatten over de handelwijze van een politicus of een multinational. De leer van de stock issues is relevant in elke situatie waarin men zich afvraagt wat er gedaan moet worden. Dit loopt opnieuw van privé-beslissingen over de aanschaf van een nieuwe auto tot allerlei min of meer openbare beleidsvraagstukken. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 13]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
In deze ruimere geldigheid van beide leren schuilt, als ik me niet vergis, de relevantie van het bovenstaande voor P.R.-functionarissen. Het komt me voor dat zij vrij geregeld te maken krijgen met situaties waarin hun organisatie van iets beticht wordt of geconfronteerd wordt met onwelgevallige beleidsvoorstellen. Allerlei maatschappelijke groeperingen bijvoorbeeld volgen tegenwoordig het doen en laten van instellingen en bedrijven kritisch. Wanneer de instelling of het bedrijf een bepaling, bijvoorbeeld uit de Hinderwet, met voeten treedt of een beleid voert dat maatschappelijk minder wenselijk wordt geacht, zullen dergelijke groeperingen aanklachten indienen en een alternatief beleid voorstellen. Niet zelden zal de instelling of het bedrijf zich dan gedwongen voelen hierop te reageren. Er heeft zich dan een retorische situatie ontwikkeld waarin de P.R.-functionaris tot taak heeft teksten (te doen) op (te) stellen waarin zijn organisatie voor relevante publieksgroepen, onder wie vaak het algemene publiek, effectief verdedigd wordt. In beginsel krijgen we zo een vruchtbare en kritische discussie tussen critici en ‘woordvoerders’ van de organisatie, met bijvoorbeeld de publieke opinie als scheidsrechter. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
4 Het geval van Shell en Zuidelijk Afrika in 1979De P.R.-tekst (zie bijlage) die ik nu ga analyserenGa naar eind3 is door juristen en P.R.-functionarissen van Shell opgesteld om dienst te doen tijdens de Jaarlijkse Algemene Vergadering van Aandeelhouders op 17 mei 1979. Hij werd uitgesproken door Drs. D. de Bruyne, president-directeur, in reactie op een ontwerpresolutie van Kairos en Pax Christi, twee organisaties die in de jaren zeventig aandeelhouder van Shell waren geworden om het beleid van Shell ten aanzien van Zuidelijk Afrika te bestrijden. In deze resolutie vroegen deze kritische aandeelhouders bij monde van F.H.P. Trip, vice-voorzitter van Pax Christi, aan Shell ‘1. geen olieproducten meer te leveren aan Zuid-Afrika en Namibië en daardoor levering aan Rhodesië (sinds 1980 Zimbabwe, A.B.) van Shell-produkten onmogelijk te maken, 2. om geen personeel, technologie en kapitaal meer ter beschikking te stellen van diezelfde landen en Uw vestigingen aldaar te sluiten.’ (In zijn toelichting stelde Trip nog drie specifieke vragen over het door Shell in het verleden en heden ontduiken van de olieboycot tegen Rhodesië en het investeren in de Sasol III-fabriek in Zuid-Afrika.) Ik vat nu eerst de verklaring van De Bruyne samen in termen van de klassieke leer van de partes orationis, de delen van de rede. R. 1-51 Exordium: aankondiging van het onderwerp, de ontwerpresolutie (let op het suggestieve Weer in r. 1), en min of meer subtiel opwekken van ergenis en vooroordeel tegen de tegenpartij: de correcte presentatie van Trip tijdens de vergadering wordt afgezet tegen het wangedrag van zijn actievoerende achterban buiten de vergadering (in klassieke termen gaat het hier om een exordium dat ontleend is aan de tegenpartij die in een ongunstig daglicht wordt gesteld). R. 52-55 propositio en partitio: vraagstelling en indeling van het betoog in tweeën: het eerste deel zal gaan over de olieboycot van Rhodesië, het tweede over de terugtrekking uit Zuid-Afrika. R. 56-79 Narratio: strategisch achtergrondinformatie over ‘de werkverdeling en organisatie in de centrale kantoren in Londen en Den Haag’, uitmondend in de stelling: ‘Binnen de Shell-organisatie zijn de verantwoordelijkheden voor Zuidelijk Afrika in Engeland geconcentreerd.’ | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 14]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
R. 80-142 Argumentatio: de ligging van Rhodesië, gecombineerd met de opstelling van Zuid-Afrika en de weigering van Engeland van een embargo tegen Zuid-Afrika, maakten dat Shell zich niet aan de sanctiebepalingen heeft gehouden; toegegeven moet worden dat de rapportage binnen de groep tekort heeft geschoten. R. 143-181 Vervolg argumentatio: ontkenning van de suggestie dat Shell nog steeds de boycot ontduikt. R. 182-189 Opnieuw propositio en partitio: aankondiging dat nu het tweede hoofdpunt komt: de terugtrekking uit Zuid-Afrika. R. 189-290 Argumentatio: de voorgestelde terugtrekking is fysiek onmogelijk en het anti-discriminatoire sociale beleid van Shell in Zuid-Afrika is effectiever in de strijd tegen de apartheid dan terugtrekking. R. 291-302 Peroratio: oproep ‘de aanbevelingen van Kairos en Pax Christi te verwerpen als strijdig, niet alleen met de belangen van uw onderneming, maar ook met die van de sociale vooruitgang in brede zin, van werknemers in Zuidelijk Afrika.’
Deze verklaring behoort, retorisch gezien, tot twee teksttypen: de eerste helft tot het genus iudiciale of het strafpleidooi, de tweede tot het genus deliberativum of de beleidsdiscussie. Eerst treedt De Bruyne op als verdediger tegen de aanklacht dat Shell de sanctiebepalingen van de V.N. tegen Rhodesië heeft geschonden, daarna opereert hij als een ‘negative’ die de status quo, het huidige beleid van Shell ten aanzien van Zuid-Afrika, verdedigt. Zijn logografen konden in deze situatie niet anders doen dan, onbewust mag ik aannemen, gebruik maken van de beginselen van de statusleer en de leer van de stock issues om een effectief verweer op te stellen. Een verweer dat primair gericht was tot de aandeelhouders, maar dat ook de publieke opinie probeerde te beïnvloeden. In grote trekken komt het toepassen van de leer van de status en de stock issues in de verschillende kwesties op het volgende neer. In zaak IA, het ontduiken van de Rhodesië-boycot in het verleden, worden drie verdedigingslinies gekozen. Eerst wordt een procedurele zet gedaan: niet Shell-Nederland, maar Shell-Londen hoort in het beklaagdenbankje. Vervolgens wordt Shells gedrag grotendeels goedgepraat door te wijzen op de omstandigheden van de ligging van Rhodesië en de politiek van Zuid-Afrika en Engeland en voor een kleiner deel inderdaad incorrect genoemd, al wordt ook daar wat op afgedongen (gebrekkige rapportage, maar veel feiten waren nog niet bekend). In zaak IB, idem in het heden, graaft De Bruyne zich in bij de eerste en in principe sterkste linie: hij ontkent. In kwestie II, de terugtrekking uit Zuid-Afrika, doet De Bruyne grosso modo twee dingen: hij valt het voorgestelde beleid als slechts gedeeltelijk uitvoerbaar en mede daardoor ondoeltreffend aan en hij verdedigt het beleid van Shell als sociaal antidiscriminatoir en op termijn een doeltreffender bijdrage aan de beëindiging van de apartheid dan terugtrekking. (Ik heb er maar van afgezien de argumentatiewijzen met klassieke status-terminologie - of modern strafrechtelijke begrippen - en stock issue-bewoordingen te benoemen.) | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 15]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Hebben de moderne logografen, onder wie de P.R.-functionarissen, hun werk goed gedaan? Hebben ze, al was het dan onbewust, optimaal gebruik gemaakt van de leer van de status en de stock issues? Deze vraag kan niet alleen op basis van de theorie beantwoord worden. Tot de taak van de retorische criticus hoort ook, en eerst en vooral, het achterhalen van alle relevante historische feiten in de onderhavige kwesties. Daartoe ben ik niet in de gelegenheid geweest. Bovendien stelt de omvang van deze bijdrage beperkingen. Vandaar deze korte kanttekeningen bij de keuze van de verweermogelijkheden. In zaak IA, het gedrag van Shell in het nabije verleden, zijn gezien het Binghamrapport de eerste en tweede status (ontkennen en herdefiniëren) gepasseerde stations. Alleen het beroep op omstandigheden en bezwaren tegen de procedure bleven over. Op het eerste gezicht zijn beide mogelijkheden op een innerlijk tegenstrijdige wijze gcombineerd. Bij nader inzien lijkt het echter doeltreffend dat niet volstaan is met het procedurele verweer dat de aanklagers bij Shell-Engeland moeten zijn. Dat lijkt wellicht een uitvlucht en ligt het niet ook op de weg van Shell-Nederland om de gedragingen van de Londense tak van de familie te verdedigen? Zwak lijkt wel de nadere uitwerking van deze verdediging: de ligging van Rhodesië en de politiek van Zuid-Afrika en Engeland verklaren wel dat het mogelijk was dat Shell-produkten Rhodesië bereikten, maar niet dat dit onvermijdelijk was. Ook het verwijt dat Shell eerst ten onrechte ontkend had, wordt met een beroep op slechte rapportage zwak gepareerd. Ik kan niet beoordelen of de feiten hier geen betere argumentatie toelieten. De regelrechte ontkenning in zaak IB, het huidige gedrag met betrekking tot Rhodesië, is in twee opzichten problematisch. Ten eerste wordt deze slechts met interne verklaringen van Shell gesteund (wel wordt verwezen naar een toekomstig parlementair onderzoek): op de door Trip genoemde perspublikatie wordt niet ingegaan. Shell heeft toch eerder onjuiste verklaringen afgelegd! Ten tweede is geen poging gedaan een zekere tegenspraak tussen deze ontkenning en de poging tot verschoning bij IA te verzachten: waarom kon toen niet, wat nu kennelijk wel kan (namelijk meewerken aan een effectieve boycot)? De argumentatieve situatie in zaak II is te ingewikkeld om ook maar enigszins volledig te bespreken. Hoofdpunten lijken dat De Bruyne niet volstaat met het aanvallen van de argumentatie van de tegenpartij, maar ook en vooral het eigen beleid verdedigt en de manier waarop de argumentatie van de tegenpartij behandeld wordt. In het schoolse Amerikaanse debatteren hoeft de negative de status quo niet te verdedigen. In publieke discussies ligt dat vaak anders, maar ook daar kan het toch heel effectief zijn je te concentreren op de argumentatie van de tegenpartij. Dit doet volgens mij De Bruyne hier te halfslachtig. Slechts bij wijze van inleiding en te weinig uitgewerkt wordt opgemerkt dat terugtrekken fysiek onmogelijk is en daarom weinig praktische betekenis heeft (mogelijke aanvulling: anderen, bijvoorbeeld de Zuidafrikaanse staat, zullen vestigingen overnemen). Te veel is alles op de kaart van de juistheid van het eigen beleid gezet. (Het probleem bij de verdediging van dit beleid is dat wel uitvoerig uitgeweid kan worden over de sociale bedrijfspolitiek, maar dat niet aangetoond kan worden dat deze politiek ook echt invloed heeft op het apartheidsregiem.) | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 16]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Voor zover het betoog ook beoogt de publieke opinie te beïnvloeden, lijkt het ten slotte zwak dat niet direct ingegaan wordt op het zogenaamde inherentie-argument van de tegenpartij. Hét bezwaar van de critici van Shell is namelijk dat de economische betrekkingen die multinationals als Shell met Zuid-Afrika onderhouden van beslissende betekenis zijn voor het voortduren van de apartheid. Het voortbestaan van de apartheid zou met andere woorden inherent zijn aan het, hoe sociaal ook uitgevoerde beleid van Shell. Voor de kritische beoordelaars onder het publiek had dit niet onbesproken mogen blijven.
Ik heb niet de illusie dat dit commentaar een openbaring is voor de ervaren opstellers van deze tekst. Zij vormen ook niet mijn doelgroep. Zoals gezegd heeft de retorische theorie slechts didactische pretenties. Ik zou al tevreden zijn als men het de moeite waard zou achten in de opleiding van P.R.-tekstschrijvers aandacht te besteden aan de besproken retorische inzichten. In het bijzonder oefenen in Amerikaans debatteren beveel ik aan. Althans mij lijkt het dan niet onmogelijk dat dit in hun latere praktijk vruchten zal afwerpen. Tenslotte hebben ook de teksten van antieke logografen en redenaars als Cicero aantoonbaar geprofiteerd van de klassieke retorische theorie, al hebben ze nog meer te danken aan het talent en de ervaring van hun opstellers. Maar dat gaven de retoren zelf al als eersten toe. Theoretici werken op dit terrein in een zeer smalle marge. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Bibliografie
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 17]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
BijlageAlgemene Vergadering van aandeelhouders van de N.V. Koninklijke Nederlandsche Petroleum Maatschappij te ‘s-Gravenhage, 17 mei 1979. Verklaring van Drs. D. de Bruyne over de Kairos/Pax Christi ontwerpresolutie
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 18]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 19]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
|
|