de zogenaamde neo-retorische richting. Hij wijst erop dat veel aanwijzingen uit de klassieke retorica nog steeds zeer waardevol kunnen zijn, ook voor een p.r.-functionaris die een doel- en publiekgerichte tekst wil afleveren.
Steehouder bespreekt in zijn bijdrage Als het taalverkeer stagneert de vraag hoe taalbeheersers de schrijvers van zogenaamde functionele teksten van advies kunnen dienen. ‘Bruikbaarheid’ is de norm die hij daarbij centraal stelt, en niet de door taalbeheersers nogal eens voorop gestelde eis van ‘begrijpelijkheid’. Steehouder gaat uit van een drietal fasen in het advieswerk van de taalbeheerser. In de analysefase wordt het taalverkeersprobleem zo scherp mogelijk omschreven en onderscheiden van andere (niet-talige) problemen waarmee het samen kan hangen. In de tweede fase wordt een tekstmodel geconstrueerd. Soms kan zo'n model worden gebaseerd op de beschrijving van een bestaand type teksten, vaak echter zal een geheel nieuw model ontwikkeld moeten worden. Steehouder introduceert daarvoor de term ‘innovatief tekstmodel’. Bij de ontwikkeling van innovatieve tekstmodellen voor functionele teksten kan men volgens Steehouder veel profijt hebben van Information Mapping: een uit de Verenigde Staten afkomstig systeem voor opbouw en vormgeving van onder meer technische en administratieve handleidingen. In de derde fase van het advieswerk van de taalbeheerser wordt aangegeven hoe een schrijver een bepaalde taak het beste uit kan voeren.
De derde bijdrage is van Enning en Van Steen. Zij laten in Een standaard voor een rapport zien hoe taalbeheersers die door een bedrijf benaderd worden om een communicatieprobleem op te lossen, in de praktijk te werk gaan. Het betreft hier een bedrijf dat een efficiënte en effectieve oplossing van een taalverkeersprobleem nastreeft en daarvoor externe (taalbeheersings-) deskundigheid inhuurt. Enning en Van Steen besteden in hun beschrijving veel aandacht aan de interactie tussen adviseurs en organisatie, zowel in de ontwikkelings- als in de implementatiefase. Naar literatuur verwijzen Enning en Van Steen niet. Hun aanpak in deze case-studie sluit echter zo nauw aan bij de manier van werken die Steehouder beschrijft, dat geïnteresseerden verwezen kunnen worden naar diens literatuurlijst.
Van Eemeren en Grootendorst bespreken in Het analyseren en beoordelen van betogende teksten problemen rond de beoordeling van argumentatie zoals die in alledaagse gesprekken, maar ook in allerlei schriftelijke vormen voorkomt. Ze kiezen niet voor een puur logische benadering, maar geven de voorkeur aan een aanpak waarin de communicatieve context van een redenering een nadrukkelijke rol speelt bij de beoordeling ervan. Aan de orde komen onder meer drogredenen, tegenstrijdigheden, onaanvaardbare uitspraken en verkeerd gekozen of toegepaste argumentatieschema's.
De bijdrage van Ensink, getiteld Toepassingen van de gespreksanalyse, gaat over de drie invalshoeken (taalwetenschap, sociologie en cognitieve psychologie) van waaruit het onderzoek op het gebied van de gespreksanalyse stimulansen heeft gekregen. Hij noemt het gesprek een ‘pas de deux’ waarbij de deelnemers met soms ingewikkelde sprongen er zorg voor dragen dat het gesprek z'n voortgang kent. Over de maatschappelijke relevantie van gespreksanalyse is Ensink positief, al zullen onderzoeks-