De Tijdspiegel. Jaargang 72
(1915)– [tijdschrift] Tijdspiegel, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 226]
| |
De geschiedkundige namen der Vlaamsche Nederlanden.
| |
[pagina 227]
| |
op de Germanen toe, met wie de Romeinen aanvankelijk in noordelijk Gallië in aanraking kwamen. Nog lange eeuwen later gebruikte men in 't Fransch 't woord Tiois voor Vlaamsch-Nederlandsch. Thans ligt nog op de taalgrens in Limburg een dorp Heure le Tiexhe dat is Dietsch Heure en aan den anderen kant Heure le Romain: Romaansch Heure. Vandaar ook, dat de Engelschen 't land hunner vaderen ‘Dutch’ noemen. Eeuwen lang gebruikte men het aloude woord Dietsch voor de taal der Nederlanden. Ook Duitsch, Nederduitsch, kwam veel voor, maar werd allengs door Nederlandsch verdrongen (Zie ‘De Benamingen onzer Taal’ door Prof. Willem de Vreese, Gent 1909). Nog zegt de Limburger, dat hij Duitsch spreekt. Toch heeft het machtigste volk van de Nederlanden, n.l. het Friesche, dat geheel het kustland van Calais tot in het noorden bevolkte, altijd gezegd: ‘Wij zijn wel Nederlanders en Germanen maar geen Duitschers.’ De Friezen, die naar hun wapen, het korte zwaard, soms ook ‘Saxen’ genoemd werden, werden op Vlaanderens kusten sedert 678 Vlamingen genoemd. Sommige schrijvers noemen hen enkel met den naam Saksen. Orosius, Liber VII cap 32, beschrijft deze Saksen (= Friezen) als een volk, dat in ongenaakbare moerassen aan den oever van den Oceaan leeft. Het woord ‘Litus Saxonicum’, of ook wel Nedersaksen, schijnt ongeveer gelijkluidend met Friesland geweest te zijn, immers Van Maerlant spreekt van Vrieslant in Nedersassen,Ga naar voetnoot1. en Melis Stoke verklaart: ‘Die Nedersassen heten nu Vriezen.’ Desgelijks zegt Stoke van Willebrord: ‘Inghels was Willebroert becant,
Gheboren in Northumberlant,
En want de Inghels syn gewassen,
Als men leest van Nedersassen,
Conste hi te bet de Vriessche tale,
Dat mach elcman proeven wale.
| |
[pagina 228]
| |
Meyerus noemt in zijn oudste brieven het Vlaamsche Oostende ‘een stad in Friesland’, (Menso Alting Notitia Germ. infer. Loco in populis Fresiae No. XXIII). Op grond van oude oorkonden zegt Alberdingck Thijm, dat een Friesch volk in Vlaanderen woonde, en spreken de levensbeschrijvers van Eligius en Amandus, de apostelen van Vlaanderen, van de Friesche bevolking in deze landen. Prof. Blok zegt uitdrukkelijk dat ‘St. Amandus onder de Friezen aan de Schelde, waar Gent de hoofdzetel van het heidendom was, gepredikt heeft.’ Bisschop Odilbald spreekt in de 9e eeuw van de ‘Frisones aquatici’, dat zijn de Friesche kustbewoners van Zeeland en Vlaanderen, en Beka zegt: ‘Saxones inferiores qui vulgo dicuntur Fresones’. Zóó worden de woorden Fries en Nedersaks door elkaar gebruikt, dat Prof Blok terecht opmerkt, dat die twee al even moeilijk te onderscheiden zijn als Denen en Noren. Dezelfde streken heeten nu eens Friesch, dan weer Saksisch. Zoo spreekt men soms ook van Hulst als van een Saksische haven en noemt de Zeeuwsche en Vlaamsche eilanden, Saksische eilanden. Wij meenen, dat de overtocht der Friezen, Saksen, Angelen en JuttenGa naar voetnoot1. voornamelijk heeft plaats gehad van het z.g.n. ‘Litus saxonicum’, van het ‘Friesland der IJslandsche Sagen’ m.a.w. van de heele Friesche kust van Boonen (Boulogne) tot in Jutland. Zeker is echter de groote menigte van uit Vlaanderen en Holland overgestoken, daar die landstreken het dichtstbij waren. Wij kunnen nog aan de Engelsche taal bemerken, dat het Saksisch der oude nederzetters hoofzakelijk Friesch was. Pirenne zegt, dat de Franken doordrongen tot een lijn, die van 't tegenwoordige St. Nicolaas naar Thourout loopt; aan de zeekusten en in de lage landen woonden volgens hem de Friezen. Wij willen niet verder in bijzonderheden treden, en geen der talrijke schrijvers meer aanhalen, daar wij reeds voldoende aangetoond hebben, dat West- en Noordelijk Vlaanderen in de derde en volgende eeuwen door Friezen bevolkt werd en dat het zelfs Friesland heette. Deze Friezen, die over de Schelde uitgeweken waren, misschien na een opstand tegen hun landgenooten in het stamland, werden door de aldaar geblevenen | |
[pagina 229]
| |
Flamingen genoemd. Een ‘pagus flandrensis’ bij Brugge komt al in de 7e eeuw voor. - Warnkoenig zegt in zijn Histoire de Flandre I blz. 119: ‘Het woord Flyming, Fleming, Flaming, beteekent in het Angel-Saksisch uitgewekene, vluchteling. Kervin merkt op ‘Flian, flean is vluchten. Fleondraland, is land der vluchtelingen, flama, flyma, flyming, IJslandsch flaeming beteekent banneling, uitgewekene.’ Ook Prof. Vercoullie toont in zijn ‘Taal der Vlamingen’ in Vlaanderen door de eeuwen heen, dat de stamnaam Vlaming Friesch is. Aan de Friesche bevolking der kusten dankt Vlaanderenland dientengevolge zijn schoonen, klankvollen naam. Toch vormden onze landstreken van de oude tijden af in politieken zin een deel van het Frankische Koninkrijk. Eeuwenlang maakten deze gewesten een onderdeel van Francie uit. Later bij de scheiding ontstonden drie Frankenlanden: het oostelijke, de kiem van het Duitsche Rijk, het westelijke, de kern van Frankrijk en het middengedeelte, dat ‘oud Frankenland’ bleef heeten. Tusschen 855 en 869 werd ons landGa naar voetnoot1. echter reeds Lotharingen genoemd naar Lotharius. Deze laatste naam werd tot in de 12e eeuw gebruikt, doch raakte meer en meer in vergetelheid. Men gebruikte slechts de afzonderlijke namen der graafschappen en hertogdommen. Toch werd het aloude woord Nederland nog steeds als verzamelnaam gebruikt. De Nederlanden zijn ‘de laghe landen bi der see’ waar Siegfried in het Nevelingenlied als Koningszoon 't levenslicht ziet. Die naam werd echter meer en meer verdrongen. Al minder begint men in Europa van de Nederlanden, Lage Landen, Pays Bas, Paesi Bassi, Paesos Baxos te gewagen. Fiandra, Flandres wordt de verzamelnaam. De Venetiaansche gezanten, de Florentijnsche en Spaansche schrijvers spreken niet van Nederlandsch, maar van een ‘Vlaamsche’ inborst, ‘Vlaamsche’ zeden en gebruiken, ‘Vlaamsche’ handelsbelangen, ‘Vlaamsche’ regeering te Brussel. ‘Vlaanderen’ was zoozeer de verzamelnaam geworden, dat men zelfs sprak van ‘Namen in Vlaanderen’. Daarnaast droegen onze gewesten vaak den naam van Boergondië naar het stamhuis, dat allengs de meeste Nederlanden bezat. Zij spraken dan van hun landen als van de Boergondische landen. | |
[pagina 230]
| |
Keizer Maximiliaan vereenigde dan ook alle Nederlanden als ‘Boergondische Kreis’ van het Duitsche Rijk. In de 16e eeuw spraken Karel V en Filips II, die meest in Spanje vertoefden, van onze streken als van ‘nos pays patrimoniaux’ of ‘nos pays d'embas’. De naam, die echter het meeste opgang maakte en altijd weer uit de vergetelheid opdook als de vereenigingsnaam van al onze lage landen van Eems tot Canche was ‘Nederlanden’. Terwijl de namen Morinië en dergelijke, de namen Belgica I en II verdwenen, de namen Litus Saxonicum en Lotharingen op andere wereldstreken toegepast werden, de naam Boergondië tot de oorspronkelijke beteekenis terugkeerde, en de namen Friesland en Vlaanderen zich binnen beperkte grenzen terugtrokken, overleefde de naam ‘Nederland’ die alle. Toch kunnen wij niet nalaten, op te merken dat Beatus en Meyerus alles, wat ten Westen van Keulen ligt, Vlaanderen noemen. De Nederlanders, die in de middeleeuwen de Slavische Oost-Elbische landen germaniseerden, werden vaak ‘Vlamingen’ genoemd. Nog spreekt men in sommige deelen van Brandenburg van een ‘flämsche en een unflämsche Kerl’, naarmate men een krachtigen of zwaargebouwden man wil aanduiden, gelijk 't woord ‘Vlaeminc’ in de middeleeuwen in Duitschland een gentleman beteekende.Ga naar voetnoot1. Reeds in de 13e eeuw sprak men in de Mittelmark van ‘mansi flamingi’. Nog treft men in het Brandenburgsche namen aan als Flämischdorf, Fleming, Flemingsche Kreise enz. Wij willen niet trachten nog meerdere bewijzen aan te halen voor het vaststaand feit, dat Vlaming al meer de algemeene benaming der Nederlanders geworden was, gelijk vroeger Fries. Zelfs nog aan het eind der 16e eeuw noemden de Portugeezen de eerste Hollanders, die op Java landden ‘Flamengos’. Hugo de Groot gebruikt het woord ‘Vlamingen’ ook nog in zeer uitgebreiden zin. De Schotsche schrijver Walter Scott laat zelfs de Luikenaars ‘Vlaamsch’ spreken. Reeds wees ik erop, dat in het Nibelungenlied Siegfried ‘der | |
[pagina 231]
| |
helt von Niderland, von Niderlande der Küene Sifrit’ genoemd wordt. De Middelnederlandsche vertaling spreekt van ‘Zegefrijt, den here van Nederlant’. In 1398 beklagen de schoenmakers van Keulen zich over ‘di Nederlender’, en wordt het toch aan Nederlanders toegelaten, ‘Nederlenschen schoïn’ te verkoopen. In een stuk uit 1402 noemen de autoriteiten van Dordrecht ‘borgeren ende coipluden, die die Nederlanden te verzoeken plegen’. Wij zouden zóó voort kunnen gaan, doch wijzen slechts nog op Ruusbroecks woord: ‘Die selve sonne gheeft haren scijn in Nederland’. Meer en meer verdrong de term ‘Nederland’ alle andere en ook de eigenaardige Boergondische: ‘de landen van herwaert over’. In 1464 noemen de Nijmegenaars zich ‘die nederlendsche stede’. In 1523 schrijft Luther zijn beroemde ‘Brieff an die Christen yn Nidderland (yn Holland, Brabant und Flandern), in 1530 wordt Willem van Zwol te Mechelen in “Niderlande” verbrand en in 1555 zegt men, dat Deventer in Nederland ligt. De drukker van Gent, Maxilius spreekt zijn ambtgenooten als: “Nederlandsche drukkers” aan. Daar men echter in die tijden veelal in het Latijn schreef, had men nevens het woord Nederland een Latijnsche vertaling noodig. De geestelijken spraken gaarne van de Kerkelijke provincie van Reims als van “Belgica secunda”. J. Vuylsteke zegt echter zóó kernachtig in zijn Jacob van Artevelde: “Er was toen geen België en waarschijnlijk dacht niemand, dat er eens een land van dien naam zou bestaan hebben.” Vooral echter de renaissance gebruikte het woord Belgium of Belgia voor al de Nederlanden, als men Latijn schreef. Wel wisten die schrijvers, dat het Belgium van Caesar de streek van Beauvoisis was, maar zij wilden een zuiver Latijnschen naam voor de Nederlanden hebben en zij kozen een feitelijk onjuist woord. Zij hadden beter gedaan met “Morinië”, “Menapië” te kiezen en nog beter door “Frisia” te nemen, immers verreweg het grootste deel van de Nederlanden van Calais tot 't verre Noorden was door Friezen bevolkt. Door de fout der Latinisten werd “Belgium” niet enkel opgegraven, maar op een landstreek toegepast, die er niets meê te maken had. Spoedig paste men zelfs den moed en de deugden der Gallische | |
[pagina 232]
| |
Belgen, waarmeê men niets gemeen had, op Zuid- en Noord-Nederlanders toe, een dwaasheid, die zich na 1830 in het zuiden herhaalde, waar men de kinderen tegen de waarheid in onderwees: “Nos pères, qui étaient les plus vaillants des Gaulois (César).”Ga naar voetnoot1. In 1574 verschijnt: “Die Historie van Belgis, die men anders namen mach: Den Spiegel der Nederlantscher oudtheijt”, door M. van Vaernewijck. De Nederlandsche geloofsbelijdenis heette in het Latijn “confessio belgica”. In 1587 liet Westfriesland munten slaan met het randschrift “Moneta belgica Westfrisiae 1587.” In hetzelfde jaar kwamen munten in omloop met het opschrift: “Moneta provinciarum foederatarum Belgiae.” Ferdinand de Toledo betitelde zich Praefectus Belgii, Albae Dux 1571. De groote Oranje pleit voor de “libertas belgica” en noemt zelfs zijn dochter ter eere van de Nederlanden, die hij liefhad, Belgica. Nog in de XVIII eeuw komt de voornaam Belgicus in het stamhuis Öranje-Nassau voor. Op het graf van den Zwijger te Delft staat in het Latijn, dat hij het geluk van Nederland (Belgium) heeft gesteld boven 't zijne. Desgelijks noemt Sanderus zijn tegenstander Philips II “Belgii principum primus”. Louis de Chasteau spreekt in 1619 over de religion prétendue des Provinces belgiques unies et désunies. De vereenigde Nederlanden heeten in het Latijn altijd Belgium foederatum. Zoo wordt er in 1697 bij den bekenden vrede een munt geslagen, waarop staat: “Pax germana, gallica, hispanica, anglia, sabaudica, belgica” en bestaat er een munt uit 1637 met het randschrift: “Deo favente auspiciis ordinum foederati Belgii virtute Frederici Henrici auraeci principi.” Onder de talrijke titels, die 't woord “België” in 't Latijn vermelden noemen, wij slechts Martini Schoockii Belgium Foederatum (1652 Amsterdam); Jacobi Lijdii: Belgium gloriosum.’ (Dordrecht 1668). Vanuit de zuidelijke Nederlanden vestigden zich Jesuïten in Engeland en brachten daar het woord: ‘Belgium’, Belgia. In den laatsten vorm komt het naast Netherlands, Holland, Flanders voor bij Shakespeare, Marlow, Chapman en Falkland. | |
[pagina 233]
| |
In 1542 waren de eerste acht Jesuïten, waaronder een Loyola, uit Frankrijk naar de Nederlanden gevlucht, in 1556 wisten zij de erkenning hunner orde te verkrijgen. In 1564 werden zij, die tot dat oogenblik van de Rhijnprovincie hadden afgehangen, een eigen ‘provincia belgica’, welke zich in 1612 verdeelde in een vlaamsche en gallische, de eerste met hoofdzetel te Antwerpen, de tweede met centrum te Douai, om op die wijze de twee taalgebieden beter te kunnen bewerken. In 1626 telde zij in de twee bovengenoemde Nederlandsche (belgische) provincies 1600 leden en 34 colleges. De Gentsche balling Heinsius laat in 1602 Oranje in 't Latijn aan de gekwetste vrijheid zeggen: ‘Duizendmaal gelukkig, o Nederlandsch gewest (provincia belgica)
Door een Achilles zulk een ongeluk gewroken te zien.
En om de waarde van uw vorst te vereeuwigen,
Hem door een anderen Homerus geprezen te zien’.
Albert en Isabella worden Nederlandsche (Belg.) vorsten genoemd en Rubens zet den titel ‘Belg’ in 't Latijn onder hun portretten. De Noord-Nederlanders gebruikten echter het woord ‘Belgen’ ook nu en dan in de Nederlandsche taal, vooral in verheven stijl en in gedichten. Vele voorbeelden zouden daarvoor aan te halen zijn. Ik vermeld enkel Rhijnvis Feith's 18de eeuw gedicht: ‘Triomf, ik zie den Brit verslagen
Den Belg verwinnaar als weleer;
Triomf! Brittanje is afgeslagen,
En Neerland heeft zijn eerkroon weér.
Verdoolde hoogmoed, ijdel pogen
Voor 't oog van 't eindeloos Alvermogen
Durft Albion op roof verhit,
Zig opperheer der watren noemen;
De godheid hoorde 't lastend roemen
En bliksemde den trotschen Brit.
Juicht Belgen! juicht! de Brit mogt zinken,
Heel 't vaderland heeft juichensstof.’
Wij wijzen nog op ‘antiquitates belgicae, nederlandse oudheden’ door N.N. in 1700 te Amsterdam verschenen, waarin o.a. staat: ‘Sie hier doorlugte Bataviers,
Aloude en vrijgevochte Belgen,
En Bato's onontaarde telgen!
| |
[pagina 234]
| |
Uw oude roem met soveel swiers,
Uit 't Lage hoog in top verheven
En als uit as opnieuw herleven.’
Wij vermelden ook het eeredicht op van den Honaards Historypenningen der Vereenigde Nederlanden: ‘Parum perennis aerea perennanti
Visa est tabella Belgii & Batavorum,
Res ad stuporem gesta saeculi & coeli:
Aeternitati proximam dedit formam
Prudens avorum cura, proximam patrum etc. etc.’
In de vertaling van dit vers staat: ‘De Batavier en 't werk der Nederlanders
Des hemels en der eeuwen wonderstuk.’
In een gedicht van J. Vollenhove op Adriaan Pars (1701) staat: ‘Maar juicht Bataviers en Belgen
Want uw geslachtboom houdt noch stant.’
Voor Sweertius, Valerius, Andreas, Foppens, Loots en honderden anderen was Belgica, heel Nederland van noord tot zuid. Zoo komen Vlamingen en Friezen, Brabanders en Hollanders voor in de oude ‘Bibliotheca belgica’ en Atheneum Belgicum. In de 8 artikelen, die de vereeniging van Noord en Zuid vaststelden (20 Juni 1814 Londen), wordt 't Zuiden ‘Belgische provinciën’ genoemd, ook in de verklaring van den koning, waarbij hij den titel van Koning der Nederlanden aannam (1815). In 1814 noemde hij zich aanvankelijk luitenant-generaal van België. De zuidelijke partij, die naar Frankrijk neigde, wilde heel het nieuwe koninkrijk tot een voormuur van Frankrijk maken. Zij eischten voor heel het rijk den naam ‘Royaume belgique’, voor al de burgers den titel ‘Belgen’. Zij wilden de Brabantsche kleuren en het Fransch als eenige officieele taal in de Staten en in alle openbare stukken. De ‘Observateur Belge’ verdedigde deze Franschkiljonsch-Belgische theoriën. Toch is die opvatting, in zooverre zij den naam ‘Belgisch’ als Franschgezinde benaming tegenover Nederland stelt, aanvankelijk geheel onjuist. Geschiedkundig is het ééne slechts een verkeerde, maar overal gebruikte Latijnsche vertaling van het andere. Nu en dan blijkt zelfs in de Nederlandsche taal de algeheele gelijkheid der beide uitdrukkingen, zoo | |
[pagina 235]
| |
bijvoorbeeld bij Willem Vinck Dircksz op den titel van ‘De Wet Gods’ van Theodoro Bezo Vezelio, door hem ‘wt de Latijnsche sprake overgheset in de Belgische ofte Nederlandsche’ (Rotterdam, weduwe J. Ghelen 1611). Jacob Grimm merkt naar aanleiding van die gelijke beteekenis in 1840 op: ‘Den namen ‘Niederländisch’ kann sich das gegenwärtige ‘Belgiën so gut gefallen lassen als etwa ‘belgisch’ auch für Holland ausreichen dürfte (zie zijn Deutsche Grammatic I blz. 305, 3e uitgave). Eerst door de geschiedenis kwamen Nederlandsch en Belgisch, oorspronkelijk gelijkluidende uitdrukkingen, tegenover elkaar te staan, zooals ook Duitsch en Nederlandsch langzamerhand van beteekenis gingen verschillen, hoewel verduitschen nog lang bleef beteekenen ‘in het Nederlandsch vertalen’ en men nu nog in ons West-Vlaanderen zegt: ‘Wat verduutscht hi daar nu?’ In het Italiaansch gebruikt men in de 17e eeuw meest de naam ‘Paesi Bassi’, toch komt ook de uitdrukking ‘Sette Belgiche unite (confederata) Provincie’ voor. De Franschen gebruikten enkel ‘Pays-Bas’. Toch schreef in de 17e eeuw een geestelijke de eerste ‘histoire générale de la Belgique’, welke begon met een levensbeschrijving van Albertus, die daar in het Fransch ‘gouverneur-général, puis souverain de la Belgique’ genoemd wordt. Desgelijks zegt een hoogleeraar in dat zelfde tijdperk: ‘la langue belgique (d.i. het nederlandsch) résonne à l'estaminet, à la cour fréquente le français, à l'université règne le latin.’ In de 17e eeuw werden de woorden Belgium en Belgae soms als men Fransch sprak door la Belge, la Belgie en Belgeois vertaald en men noemde nederlandsch, zuid-nederlandsch, een korten tijd ‘belgien of belgique.’ In het gewone leven echter bleven de woorden Pays-Bas, Oostenrijksche Nederlanden, geldend. Als men zonder meer van de Nederlanden sprak, bedoelde men de zuidelijke gewesten. In reisbeschrijvingen uit dien tijd staat herhaaldelijk, dat men uit Holland naar de Nederlanden ging - de Nederlanden daarmeê bedoelde men het Zuiden. Toch steekt hier en daar aan 't eind van de 18e eeuw de titel ‘provinces belgiques’ 't hoofd op. In 1789 verklaren de uitgewekenen te Breda in naam van ‘le peuple brabançon’ den keizer ‘déchu de la souveraineté’, enz. Van der Mersch sloeg de Oostenrijkers bij Turnhout, en | |
[pagina 236]
| |
de prins van Ligne nam Gent in. 17 Dec. trokken de opstandelingen Brussel binnen en in Januari 1790Ga naar voetnoot1. richtten de Staten-Generaal der Oostenrijksche Nederlanden een federatieve Republiek op onder den naam van Vereenigde Staten van België. Er werden onderhandelingen aangeknoopt met het doel, Zuid- en Noord-Nederland te vereenigen. In het Noorden wilde men enkel van een toenadering hooren en de prinses van Oranje hoopte haar tweeden zoon aan het hoofd van den nieuwen staat te stellen. De jonge republiek leefde echter geen jaar, ‘les Etats belgiques’ stierven in hetzelfde jaar, waarin zij 't levenslicht aanschouwd hadden, en de Oostenrijkers werden opnieuw meester van de Zuidelijke Nederlanden. In 1797 bij den vrede van Campo-Formio werden de Oostenrijksche Nederlanden door den Keizer van 't langzaam ondergaande Duitsche Rijk aan Frankrijk afgestaan. Van 1814 tot 1830 herkregen de vrijgemaakte Fransche provincies hun ouden naam Nederlanden en werden met de oude Republiek tot het Koninkrijk der Nederlanden vereenigd. De van uit Frankrijk bewerkte Belgische revolutie van 1830 slaagde er in, Nederland opnieuw in twee deelen te splitsen. De Franschen hadden de Zuidelijke Nederlanden willen behouden, doch het ministerie Grey, en in dat ministerie vooral Palmerston, wilden wel de verbrokkeling der Nederlanden maar niet de gebiedsuitbreiding van Frankrijk. Zóó ontstond, onder Engelschen invloed door het geweld van Fransche wapenen, als niet gewild gevolg van Fransch gekuip, het Koninkrijk België. Het ontstaan van België was een smadelijke onderwerping van den Vlaming aan een nieuw gemaskeerd Fransch juk, de schepping van een Germaanschvijandigen door en door Romaanschen barrièrestaat tegen Pruisen en Duitschland. Zóó sterk was de Fransche invloed in het nieuwe België, dat op voorbeeld van Louis Philippe, roi des Français, Belgie's Koning den titel kreeg van Leopold I, roi des Belges; en niet zooals overal elders ‘Koning van België’. Hetzelfde ‘congrès national’ had nogthans vroeger baron Suriet de Choquièr ‘régent de Belgique’ benoemd. De nieuwe staat kreeg een uit de oude boeken opgedolven Latijnschen naam, die bij vertaling in het Fransch of Nederlandsch Pays-Bas of Nederlanden luidt. Die nieuwe staat kreeg | |
[pagina 237]
| |
willekeurige grenzen, waarin niet één volk, maar drie volkeren woonden. De Vlamingen waren er het slechtst aan toe, zij werden overgeleverd aan een langzaam werkend, voor eigen ras en taal doodelijk vergift. Maar ook de Walen werden opgeofferd, immers van hart en ziel waren zij Franschen en geenszins Belgen. De tienduizenden Duitschsprekenden in het Oosten werden gescheiden gehouden van hun Oosterbroeders en aan een toenemende verbastering overgegeven. Geen land ter wereld heeft meer afwisselende namen gehad dan de laghe landen bi der see: Morinië, Menapië, Litus Saxonicum, Friesland, Francië, Austrasië, Lotharingen, Nederlanden, Boergondië, Vlaanderen. ‘Nos ancêtres - zegt een schrijver - se sont appelés cimbres, menapiens, morins, atrébates, toxandres, romains, francs. lotharingiens, austrasiens, frisons, saxons, flamands, belges. Voilà certes une curieuse histoire.’ Zoo heeft in het zuiden het woord ‘België’ het gedurende een tijdperk van 84 jaar in het officieele leven gewonnen. (‘Le Belge sortant du tombeau a reconquis son nom’, 't onware vers van de Brabanconne van 1860), om nu met dezen oorlog voor goed van het tooneel te verdwijnen en plaats te maken voor de krachtige en ware benaming ‘Vlaanderen’ als verzamelnaam van alle Nederlandsche gewesten van het voormalige koninkrijk. Het woord België zal dan wederom, gelijk in de geschiedenis, een uitdrukking voor schrijvers en bibliotheken worden, gelijk Kiliaan bijv. in zijn vertaling uit Guicciardina overzet: ‘Lieden van dese Belgische landen’ (paesi Belgici); gelijk Emanuel van MeterenGa naar voetnoot1. in zijn ‘Historiën der Nederlanden’ aan het begin spreekt van Nederland, gemeenlyck bij de Latijnsche genaemt Belgium. Men schrijft ook Foederatum Belgium of Federata belgico-germania. Nu is de tijd aangebroken om het woord België wederom af te leggen. De Waalsche schrijver graaf Albert du Bois zegt zoo teekenend in zijn ‘Français ou Belges’, dat de mogendheden, voornamelijk Engeland en Frankrijk in 1830 Vlamingen en Walen, flinke werkpaarden en edele raspaarden zonder te letten op verschil van ras en geaardheid binnen één en 't zelfde | |
[pagina 238]
| |
perk dreven en daarop schreven: ‘Vous ètes Belges’. Bè! Bè! antwoordde de dus gevormde kudde, en - België was herrezen. Terecht staat er in de Vlaamsche Post van 17 Mei: ‘De zelfbewuste Vlamingen waren er evenzoo zeer tegen als de zelfbewuste Walen, de laatsten waren in merg en been Franschman en wilden het in werkelijkheid ook zijn.’ Jan Frans Willems schreef: ‘Goede Willem, Neerlands vader
Die mijn vader waart en blijft
'k Noemde U eertijds Neerlands vader
Toen geen rampspoed trof als nu
'k Werd geen muiter, geen verrader
Altijd klopt mijn hart voor U.’
De groote menigte der Vlamingen werd in 1830 Belgen zonder er iets voor te voelen en er iets van te begrijpen, of 't ook maar in de verste verte te willen. Bolland zegt: ‘Wat zijn dat, - Belgen? Nederlanders zijt gij, Zuid Nederlanders, al hebt gij U dien naam door aanvaarding van den anderen onwaardig gemaakt. Herneemt dien naam! herwint dien adelstitel!’ Reeds vóór den oorlog wees alles op een steeds sterker wordende splitsingsgedachte. Naast de sterk anti-Vlaamsche scheidingsgezinde besluiten van de provincieraden van Luik en Henegouwen (26 Juni 1912 en 12 Juli 1912) staan vele kernachtige uitdrukkingen van bekende Vlamingen en Walen, die op splitsing, ja zelfs op geheele scheiding aandringen. Wij wijzen op het blad ‘De bestuurlijke Scheiding’, dat te Gent onder redactie van A. Thiry uitkwam,Ga naar voetnoot1. op het woord van Albert Mockel, die den titel van den Koning der Belgen wilde vervangen door Koning van Vlaanderen en van Wallonië. Wij vestigen de aandacht op Jennisens leuze: ‘Nous sommes Français, vous êtes Germains.’ De volksvertegenwoordiger Destrée schreef in zijn ‘lettre au roi’: ‘La Belgique est un état politique assez artificiellement composé, mais elle n'est pas une nationalité. Elle date de 1830 ce qui est vraiment peu. La fusion des Flamands et des Wallons n'est pas souhaitable. L'âme belge est une illusion falote. Nous nous sentons actuellement en Flandre des étrangers du moins autant qu' à la Haye.’ Wij zouden rechter Hennebicq, burgemeester Max, burgemeester Braun, Prof. Wilmotte en vele anderen nog kunnen aanhalen, doch wij staan slechts stil bij | |
[pagina 239]
| |
't woord van den Belgischen minister Hubert: ‘Cesser d'aimer la France, c'est presque cesser d'être Belges.’ Professor Anciaux zegt, dat ‘voor hoogere geestesontwikkeling de nederlandsche taal evenmin in staat is als een oordjeskaarsje ter verlichting van heel de wereld!’ en Gérard Hardy beweert, dat het Nederlandsch geen taal is en vraagt een hoogeschool, waarvan het Swahili de voertaal zou zijn ten behoeve van ingenieurs, geneesheeren, rechters, die zich in den Kongo gaan vestigen. - Het blad ‘la Wallonie’ schreef 20 Juli 1914: ‘Il n'y a pas de nationalité belge’ - door den wil van de diplomaten van 1831 bestaat er slechts ‘une création artificièlle détestable.’ De beroemde Vlaming Jan van Rijswijk zeide reeds 1862 op het 7e Ned. Taalcongres, dat wij, eenmaal verfranscht niet anders zouden zijn dan een belachelijke Belgische natie. Is dat de Belgische natie, die men te Brussel droomt? moet dat het einde zijn van onze instellingen? zegt hij. ‘De Fransche beweging,’ zóó gaat v. Rijswijck voort, ‘is een taalbeweging die strekt om ons te ontnemen, wat ons als Nederlanders kenmerkt en ons te vervormen tot een bastaardras, dat zijn roemrijk voorgeslacht verloochent en zijn geschiedenis mag verbranden, dat tot 't nageslacht niets kan voortbrengen dan een ellendig “contrefacon”, belachelijk karikatuur van Frankrijk.’ Prachtig klinkt van Rijswijck's woord als hij zegt: ‘De omwenteling vormt Koninkrijken en Staten, soms monsterachtige Staten; (hij meende klaarblijkelijk de revolutie van 1830 en België), Staten waartegen de natuur zich verzet, de taalbeweging vormt volkeren en houdt ze rond hun stam en op hun wortel, bewaart ze tegen verbastering om trots alle diplomatieke verknoeiing hun zelfleven, hun stempel, hun nationaliteit te blijven behouden.’ En omdat ik nu toch bij enkele uitdrukkingen van J. van Rijswijck heb stil gestaan, wil ik mijn stuk over de oude namen van de Vlaamsche Nederlanden besluiten met de hoop, dat België's tweeslachtige naam en dwaze werkelijkheid verdwijne en dat fier en vrij Vlaanderen als eigen rijk uit de puinhopen van dezen oorlog herrijze, een heerlijk eigen Vlaanderland naast een volkomen daarvan gescheiden Wallonië. ‘De gebeurtenissen, die thans Europa beroeren, getuigen van een algemeene ontwaking’, zóó sprak v. Rijswijck, ‘er komt een heropstanding der verdrukte nationaliteiten, een streven naar | |
[pagina 240]
| |
gelijksoortigheid, die, wat de vorsten zich ook mogen inbeelden over kroonrechten, eindigen moet met boven te drijven omdat 't recht dier staving op de natuur zelf steunt. Ik zeg nog niet, dat die ontwakende nationaliteiten de magt, de kans reeds hebben om te nemen wat haar wegens moeder natuur, wegens 't heiligste volkerenrecht toekomt. De tijd en vooral de omstandigheden moeten daartoe machtig meêwerken, maar ziet ge, de tijd komt op zijn lange stelten aan en hij brengt de omstandigheden onder zijn arm mede. ‘Hoort, ik mag geen staatkundig punt aanroeren en zal 't ook niet doen, maar men kan uit hetgeen ik zeide toch afleiden, dat wij Nederlanders ongemeen veel belang bij de taalbeweging hebben, indien wij wenschen van eens, als natie, ons recht van bestaan te eischen, nadat de orkanen den politieken oceaan zullen beroerd en God weet welke staatsschepen ten gronde geholpen hebben. Want die nationaliteiten, welke waar, rechtvaardig en natuurlijk zijn, zullen dan alleen uit de beroering gered worden.’ En dan eindigt v. Rijswijck zijn welsprekende rede met een warm woord van liefde voor Vlaanderen en 't Vlaamsche volk, - alle Fransch of verfranscht moet weggedaan worden tot er geen druppeltje meer van te vinden is in de Vlaamsche gewesten. Ja, gelijk van Rijswijck het voorspelde, zoo zal het worden! - Nu gaan staatsschepen te gronde in dezen reuzenoorlog en Vlaanderen verrijst uit de wilde ziedende baren, gereinigd en vernieuwd - Vlaanderen en niets dan Vlaanderen, zooals Willem Kloos zingt: ‘Want ja daar ligt een toekomst voor U open
Zoo schoon als slechts een kind zich droomen kan,
Wanneer gij tegen 't Noorden op blijft loopen
Naar kunst en kennis als een sterke man...
Nog wordt uw hoofd verraderlijk bedrogen
Met geurige vleiïng van den Franschen ban
Maar blijft geen kroon U van die zalving hopen
Wordt, wat gij zijt: Germanjer... dus een man.’
en met Th. Sevens: ‘Waar de neringen en gilden
Nooit den schedel buigen wilden,
Waar het kloeke voorgeslacht
Nedersloeg de Fransche macht:
Daar is ons vaderland,
Dit heilig pand
Het vrije Vlaanderland!’
|
|