De Tijdspiegel. Jaargang 72
(1915)– [tijdschrift] Tijdspiegel, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 344]
| |
‘Zuivere rede’.
| |
[pagina 345]
| |
denrijkheid en woordenvoegingen medegesleept, van de eene abstractie naar de andere voert, zonder ze aan de werkelijkheid te ontleenen of te toetsen, en noodzakelijk tot een zuivere intellectueele speculatieve aanschouwing brengt, welke eindelijk in de mystiek terechtkomt en terechtkomen moet omdat er geen andere uitweg bestaat. Zoo valt Hegel in den valstrik, dien hij door zijn onzalige dialektiek zich zelven gespannen heeft zonder zulks te bemerken. Van de werkelijkheid te ver afgedwaald om den rechten weg te vinden, dacht hij toch zijn doel te bereiken door geloof aan bovennatuurlijke openbaringen, hooger licht en zuiver speculatieve intellectueele aanschouwing, put nu uit zulke buitengewone kenbronnen, en verwart op die wijze de voortbrengselen van zijn verbeelding met de gegevens der werkelijkheid. Zoo verdwijnt dan ook bij hem, gelijk bij alle mystieken, de grens tusschen goddelijk en menschelijk. De Absolute Rede, de Logos-Rede wordt gelijk gesteld met de menschelijke rede, een vereenigd zijn niet alleen mogelijk gedacht, maar overtuigend aangenomen. Van daar de abstractiën: ‘identiteit’ van ‘Denken und Seyn’, van ‘Seyn und Nichts’, van ‘Ansichseyn’, ‘Für-sich Seyn’, ‘Anund-fur-sich-Seyn’ ‘Daseyn’ enz. enz. De onjuistheid dier abstracte begrippen is door meer bevoegden reeds meermalen en genoegzaam aangetoond. Ik zal mij slechts bepalen tot Hegels wonderlijk omspringen met de werkelijkheid. Het zuiver zijnde bestaat bij ous als het meest afgetrokken begrip in ons denken; door van hetgeen is achtereenvolgens alle bijzonderheden of differentie te elimineeren, vormen zij ten slotte het begrip van het zijnde of het zijn. Nu handelt Hegel andersom. Uit het zuivere-zijnde en het zuivere-niets leidt hij af de waarneembare werkelijkheid of de werkelijkheid van waarneembaarheden. Zoo moeten wij zijn mystieke leer, volgens welke de ontkenning iets ‘wat anders’ zou wezen, op grond van onze denkwetten tegenspreken. Want de ontkenning van iets heet bij ons ‘niet-iets’ of ‘niets’, brengt ons niet verder, het niets is altijd en overal het niets, het eigenschapslooze altijd en overal het eigenschapslooze. Wat Kant geleerd heeft als ‘ledige gedachten’ te beschouwen geeft Hegel voor ‘Phasen des Weltgeistes’ uit, wat de mystieken hem napraten. | |
[pagina 346]
| |
Hegels onwetenschappelijke methode leidt tot een mystieke wijsbegeerte, welke den grondtoon van waarheid en werkelijkheid mist. Het karakter van het Hegelisme is zeer juist geschetst en weergegeven door Ds. A.J. de Sopper in zijn werk: ‘Hegel in onzen tijd’ met de volgende woorden: ‘Wat aan het Hegeliasme, in onderscheiding van de mystiek, 'n schijn van wetenschappelijkheid geeft en de mystieke zwijgzaamheid doet omslaan in Hegeliaansche woordenrijkheid, is de dialektiek. Z'n specifieke waarde hangt af van de hare. Welnu deze dialektiek, die het meest afgetrokken en leege begrip van het zijn zich uit eigen middelen, naar eigen innerlijke noodzakelijkheid laat verrijken, vervullen, verdichten tot de volheid van al het bestaande, is 'n illusie, berustend op zelfbedrog, niets meer dan onzinnige begrippen-alchemie. Het denken is, afgezien van een denken, 'n onwezenlijke abstractie, n.l. 'n functie zonder functioneerend zijn, en geen enkel begrip is in zich zelf actief of productief. Ik heb dat niet behoeven te ontdekken. Trendelenburg o.a. heeft het reeds voor ruim 60 jaar met alle gewenschte klaarheid uiteengezet.’ Daarom is de leer van Hegel, voor jonge menschen, zeer verderfelijk, omdat zij zoo licht met schoon klinkende klanken, die hun bewondering opwekken - juist omdat zij ze niet goed begrijpen - tevreden stellen bij gebreke aan scherp omschrevene begrippen. Daardoor komt het, dat, niettegenstaande al hun zwoegen en geestdrift, zij zich geen waar begrip van kennis en wijsbegeerte kunnen vormen. Reeds Kant liet daartegen zijne waarschuwende stem hooren. ‘Alle Erkenntniss von Dingen aus blossem reinen Verstande oder reiner Vernunft ist Nichts als lauter Schein, und nur in der Erfahrung ist Wahrheit.’ Zóó is dan ook de identiteit van denken en zijn een ijdele waan, want wij hebben voeling te houden met waarneming en aanschouwing, daar de gegevens onzer uit- en inwendige zinnelijke waarneming, onder behoorlijk toezicht van het verstand, de grondslagen zijn van onze wetenschap en onze kennis van de ons toegankelijke werkelijkheid. ‘J. Reinke (‘Wichtige Probleme der Weltanschauung’ Deutsche Rundschau Heft 8, Mai 1913) maakt de zeer juiste opmerking ‘Zu den wichtigsten Problemen der Weltanschauung gehört es, sich darüber klar zu werden, wie sich die Berech- | |
[pagina 347]
| |
tigung der Erfahrung und wie weit die der Spekülation in unserem Geistesleben reicht. Ich stelle in erster Linie fest, dass kein Mensch sich mit der blossen nüchternen Beobachtung der Umwelt wie des eigenen Innern begnügt, es treibt ihn alle Einzelheiten seiner Wahrnehmung von einer höheren Warte aus zu verbinden und zu beurteilen. Anderseits gibt es nichts Öderes und Irreführenderes als eine blosse Spekülation ins Blaue hinein. Von ihr gilt Goethes Wort: ‘Ein Kerl, der speküliert,
Ist wie ein Tier auf dürrer Heide.
Von einem bösen Geist im Kreis herumgeführt.
Und ringsumher ist frische grüne Weide.’
Nu neem ik gaarne aan, de de jongelieden met ernst zich op de studie van Hegels leer zullen toeleggen; maar die ernst gaat m.i. de verkeerde richting uit, want ernstig en tevens waar philosopheeren steunt op de ervaringswetenschap. Zoo schrijft met recht Max FrischessenGa naar voetnoot1.. ‘Der Ausgang aller wahren Philosophie liegt in den Ergebnissen der Wissenschaft und aus dieser Einsicht sind allerdings alle Versuche eines Weltverständnisses, die diese Resultate irgendwie zu vernachlässigen oder gar zu verachten wagen, von vornherein gerichtet. Nur wenn man von der Tatsache dieser Wissenschaft ausgeht, können die Aufgaben der Philosophie in die präzise Fassung gebracht werden, die allein eine fruchtbare Behandlung ermöglicht. Wo immer das philosophische Denken van den festen Bahnen der forschenden Wissenschaft abweicht, verliert es den Boden unter den Füssen und wird haltlose Spekülation.’ En aan de verkregene resultaten der wetenschap kunnen wij ons veilig toevertrouwen wegens hare juiste methode. Want volgens de huidige methode der wetenschap gaan hare beoefenaars van zinlijke waarneming uit, leiden daar induktief gevolgtrekkingen uit af, die zij belichamen in hypothesen en theoriën, waarvan de deugdelijkheid dan deduktief weder getoetst wordt aan de waarneembare werkelijkheid, met welke de wetenschap dus steeds voeling blijft houden. Deze methode, het eerst in de natuurwetenschap toegepast, is heden ten dage de algemeen wetenschappelijke; want zij heeft zich overal baan gebroken, waar met de wetenschap ernst wordt gemaakt. | |
[pagina 348]
| |
Philosophie zoekt eenheid in denken. Dit is het doel en de taak der algemeene wijsbegeerte, en zij tracht zulks te bereiken door verband en samenhang te zoeken tusschen alle stoffelijke en geestelijke verschijnselen. Hiertoe brengt zij eerstens verband en samenhang tusschen de natuurverschijnselen - de natuurphilosophie - (welke onderscheiding door de faculteit der natuur- en wiskunde nog steeds niet in het oog gehouden wordt), - daarna tusschen de geestesverschijnselen - de geestelijke philosophie daarstellend als hare hoofdbestanddeelen, welke beiden wortelen in de twee hoofdgebieden van onze ervaringswetenschap: 1o de natuurleer als de wetenschap der objectieve, en 2o in de psychologie als de wetenschap der subjectieve factoren van ons wereldbeeld. Zóó geraken wij dan langs den weg der wetenschap en der wijsbegeerte tot de overtuiging, dat achter de waarneembare verschijnselen een onwaarneembaar wezen der dingen bestaat, hun diepste grond. Tot dien diepen grond kan geen menschelijk wezen doordringen. Zoo komen wij ten slotte ook op een mystieken grond te land, maar volgens een andere methode dan de mystieken; want, meenen deze dien te bereiken en te leeren kennen langs de occulte kronkelpaden hunner mystiek en door deductie van hunne abstructe begrippen uit te gaan, wij zijn op inductieve wijze van de wetenschap uitgaande, daartoe gekomen. Wij nemen geen bijzondere openbaringen aan, maar wel ééne algemeene geheele openbaring van een geest, die zich in al wat is openbaart, overal werkt en ook in ons is als de scheppende macht, die ons draagt en leidt naar haar bedoelen. Dit gelooven wij alleen op gezag van wetenschap en wijsbegeerte en onze werkelijkheid, den eenigen waren weg voor ons denken. De biologische wetenschap met hare genetische verklaring van ons bewustzijn, de algemeene wijsbegeerte, die het verband en den samenhang aantoont tusschen al de individueele bewustzijnen en bewustzijnsinhouden, wijzen op een algemeen bewustzijn en zelfbewustzijn als de bron, waaruit al die individueele bewustzijnen met zijne inhouden als zoovele uitstralingen stroomen. Hier loopt onze rede op uit en op vast, en geldt met een kleine variante op Goethe's ‘Faust’: ‘Was er deinem Geist nicht offenbaren mag. Das zwingst du ihm nicht ab mit Hebeln und mit Schrauben.’ | |
[pagina 349]
| |
Niets anders blijft ons over, dan met SertillangesGa naar voetnoot1 woorden uit zijn ‘Les sources de la croyances en Dieu’ met allen ootmoed in te stemmen: ‘Que notre silence soit une adoration, une prosternation de notre esprit abîmé devant des perfections trop hautes, pour que les mots, même lancés par la main du génie, puissent jamais les atteindre.’ |
|