De Tijdspiegel. Jaargang 72
(1915)– [tijdschrift] Tijdspiegel, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 331]
| |
Een en ander uit de bouwgeschiedenis van Amsterdam.
| |
[pagina 332]
| |
na een gracht getimmerd had, of zijn voorhof te veel vooruit had steken, moest hij den ten onrechte bebouwden grond ontruimen. Toen in 1484 eenige personen deze keur overtraden en buiten de nieuwe rooilijn kwamen, werd gekeurd, dat zij hun huizen en schuttingen terug moesten trekken binnen de week. Deden zij het niet, zoo werden de huizen ten profijte van de stad verkocht. De termijn van één week zou ons thans belachelijk schijnen. Hoe toch zou het mogelijk zijn een huis in zes dagen af te breken en achterwaarts op te bouwen. De eenvoudige constructie der toenmalige houten huizen, die volgens keuren uit Hoorn bestonden uit 4 lage wanden van ongeveer 1,50 M. hoogte, waarop eene pyramidaal dak, maakte het echter mogelijk dit werk te volvoeren. Welke ambtenaren toentertijd met de handhaving dier keuren belast waren, is mij onbekend. Spoedig daarop kwamen echter in 1501 rooimeesters, die de speciale opdracht hadden, deze werkzaamheden te controleeren en die verder de rooying moesten aangeven bij elken nieuw- of herbouw. Omstreeks 1526 kregen ze een groot werk omdat zij den rooislag moesten aangeven, die het gevolg was van het maken van een straat aan de Westzijde van het Damrak, van de Zoutsteeg tot den Dam. Daardoor werd, in verbinding met de bestaande kade van de Zoutsteeg tot het Y, een doorgaande weg van den Dam naar het Y geschapen. Bij art. 4 der verordening op het bouwen in 1531 werd de bevoegdheid der rooimeesters nog eens uitgebreid en vastgelegd: ‘Item, dat nyemant der heerstraet naerder zal moegen tymmeren dan hem geordonneert wordt bij den gerechte of haere gecommitteerde op der pene van drie Karolusguldens ende 't werck off te breken.’ Pothuizen en stoepen moesten verder haaksch gemaakt worden. Bij de keur van 1567 gaf men nader de breedte aan en bepaalde men die voor alle voorname straten; voor het Damrak bv. op 21 voet. Voor de latere uitbreidingen had men deze bepalingen niet noodig, daar deze alle volgens een project gemaakt werden en de stad de rooilijnen en de perceelen uitbakende. Men vraagt zich af, hoe dan toch de nauwe sloppen en steegjes ook hier ontstaan zijn. Daarover geven koopcondities van perceelen in 1585 en | |
[pagina 333]
| |
1593 eenig licht. Er staat toch, dat de verkochte erven niet zonder goedkeuring van Burgemeesters mochten worden gesplitst tot slopjes of steegjes. Er is dus òf niet voldoende de hand aan deze bepalingen gehouden, of men is erg gul geweest met het geven van consenten. Dat deze toestanden gekomen zijn, wijst nog eens weer op gebrek aan stedebouwkundig inzicht van onze 17e eeuwsche voorvaderen. Zooals ik vroeger al ontwikkelde,Ga naar voetnoot1. moest zonder de Jordaan of een Jordaan-achtigen toestand het geometrische uitbreidingsplan van 1612 een mislukking worden. Voorgaande bepaling doet nog eens duidelijk zien, dat de overheid wel inzag, dat er behoefte zou komen aan huisjes voor den minderen man, en er toch niet op lette bij het maken van een project. De grondstukken waren immers voor zoodanige huisjes onzinnig diep. n.l. 180 voet. Zelfs voor groote huizen is dit nog te veel. In de voorwaarden stond, dat 100 voet bebouwd mocht worden en men de rest moest laten liggen. Vandaar de lange pijpeladen van huizen, die men nu op de grachten aantreft. De stoepen voor de huizen mochten op de hoofdgrachten 4 voet uitsteken, op de andere grachten 2 voet. Niettegenstaande de strenge rooiing, trof men toch nog herhaaldelijk overschrijding van de rooilijn aan. In 1761 werd dit kwaad de kop ingedrukt, doordat op deze overtreding f 500 werd gesteld voor den eigenaar en f 300 voor den uitvoerder. Rest nog de vraag, of onze voorouders ook hun erven hebben opgehoogd. Reeds voor 1484 sloeg de stad raepalen, welke de hoogte aangaven, tot waarop de grond moest worden opgehoogd. Men mocht zijn huiserven slechts ophoogen, wanneer men ze omgaf met steenen muren of steenen voetingen. Bij de groote uitbreiding van 1612 bleken ook de nieuwe terreinen opgehoogd te moeten worden. Immers in Mei 1618 kwam er bij de vroedschap een klacht in van de bewoners der nieuwe perceelen op de grachten, dat zij last hadden van den stank der onbebouwde grondstukken die nog onder water stonden. De eigenaars van die laatste erven moesten deze toen dadelijk ophoogen. Ten slotte nog iets over het woningwezen. Behalve de keuren, die ik in mijn werk Stedebouw voor verschillende steden behandelde, en die betrekking hebben op brandgevaar, | |
[pagina 334]
| |
muurdikte, osendrop, splitsen van huizen en privaten, heeft Amsterdam er nog een over gootsteenen. Geleidelijk toch was hier het stelsel van bovenhuizen in zwang gekomen, en nu kwam het voor, dat de bovenbewoners hun vuile water en onreinheden uit hun ramen op straat gooiden. Om hieraan een einde te maken, werden de huiseigenaren in 1532 verplicht, de bovenhuizen van gootsteenen en afvoerleidingen te voorzien.
Gaan wij nu tot een stelselmatig onderzoek der kaarten over. De verzameling bevat vooreerst eenige gegiste kaarten, d.w.z. voorstellingen, zooals men die naderhand van vroegere toestanden vervaardigde naar aanleiding van overleveringen en archiefstukken, en verder kaarten, die naar de bestaande toestanden gemaakt zijn. Deze laatste beginnen omstreeks 1500 en volgen elkaar met steeds kleinere tusschenpoozen op. De details worden beter en men kan kleine verschillen nauwkeurig bestudeeren. Ook zijn er detailkaarten en projecten voor uitbreidingsplannen, zoowel uitgevoerde als niet-uitgevoerde. De kaarten, welke den toestand omstreeks 1200-1300 voorstellen, zijn fantaisie met veel waars. Sommige stellen omstreeks 1300 de huizen alleen aan de Warmoesstraatzijde, dus oostelijk van het Damrak. Westelijk lag dan de Nieuwe Dijk geheel onbebouwd. Achter dezen dijk lag het Kasteel van Amstel. Andere kaarten stellen in dezen tijd ook al huizen aan den overkant en nemen den Oudezijds- en den Nieuwe-Zijdsvoorburgwal als buitengracht. De huizen in de Warmoesstraat staan nog met hunne achtergevels en hun erven naar het water. De Zeedijk is nog een gewone dijk in het weiland. De Heilige Weg bestaat als landweg. De Wetering komt als watertje voor. De slooten in het westelijke land hebben reeds de richting van de tegenwoordige Jordaanstraten. Omstreeks 1400 ziet men een groot Raamveld buiten de toenmalige Raampoort. In het oostelijk terrein komen al slooten en wegen voor, die op een rechthoekige verkaveling wijzen. Zuid van den Heiligen Weg ligt een groot leprozenhuis. Betrouwbare kaarten komen omstreeks 1500. Die van 1544 is vervaardigd door Cornelis. Anthonisz. en is opgedragen aan Karel V. Hier zijn achter de huizen in de Warmoesstraat N.Z. al huizen gebouwd, die op het Damrak uitkomen. | |
[pagina 335]
| |
Het bouwblok tusschen Warmoesstraat en Voorburgwal is met een driehoekig aanhangsel verlengd aan de overzijde van den Zeedijk, die nu als straat dienst doet; terwijl het oostelijk gedeelte van den dijk zich als dijk buitenpoorts voorzet volgens de strekking Anthonibreestraat, Jodenbreestraat. De zoo straks gememoreerde slooten zijn vervormd en wel de ééne in Oude-Zijds-Achterburgwal en de andere in Kloveniersburgwal, toen buitengracht. Het terrein zuidelijk van den dijk bestaat uit twee deelen, 1o een raamveld, noordelijk begrensd door een sloot (nu Raamgracht) en in de lengterichting doorsneden door een sloot (nu Groenburgwal), 2o uit een driehoekig stuk met tuinhuizen langs de kanten. Het terrein noordelijk van den dijk bestaat uit drie stukken: 1o, aan den dijk grenzend een moeras; 2o, daarop volgend een raamveld, doorsneden door een gebogen sloot (nu Kromboomsloot) en door eene andere sloot (nu Rechtboomsloot) van het derde gedeelte afgescheiden. Dit laatste blijkt volgens andere kaarten uit dien tijd bezet te zijn met pakhuizen en scheepshellingen. De noordgrens daarvan is onregelmatig en komt in vorm ten naaste overeen met den krommen Waal en een deel van den Ouden Waal. Een volgende kaart geeft opheldering omtrent de terreinen zuidelijk van de Jodenbreestraat. De Amstel is daar n.l. zeer onregelmatig geworden en heeft een grooten driehoekigen plas gevormd. Deze plas staat door een breeden arm met grillige oevers in verband met het Y. De arm wordt door den oosterdijk (Jodenbreestraat) gekruist. Aan de zuidzijde van dien dijk staan al huizen. Op de kaart van 1585 is deze arm de Zwanenburgwal geworden. Plaatselijk bij de Jodenbreestraat versmalt hij, omdat daar al huizen langs den dijk stonden. Dadelijk daarop wordt hij echter weer breeder als Oude Schans. De terreinen zijn nu ook van bestemming veranderd. De driehoekige tuinhuizenwijk is geparcelleerd. waardoor een scherpe punt afgesneden is, die voor de Anthonispoort de Nieuwe Markt helpt vormen. Het zuidelijke Raamveld heeft aan weerszijden van de sloot (Groenburgwal) een bouwblok gekregen. Aan de oostzijde is nog een derde bouwblok in den driehoekigen plas aangeplempt. Het noordelijke terrein is voor bebouwing geschikt gemaakt. Het moeras is een driehoekig bouwblok op zich zelf. Het | |
[pagina 336]
| |
raamveld is geparcelleerd. De pakhuizenrijen zijn huizenrijen geworden en de noordoever is genormaliseerd.
Bezien wij nu het westelijke deel der stad. In 1544 waren de Kalverstraat met hare zijstraten en de Voorburgwal al bebouwd. Kaarten vóór dien tijd geven geen opheldering omtrent den groei en zijn onbetrouwbaar. De verschillende opvolgende kaarten beziende, pleit er alles voor, dat de zijstraten van de Kalverstraat W.Z. haar richting ontleenen aan schuine slooten, die evenwijdig aan de Jordaan-slooten loopen. De Heilige weg is er nu al als straat en staat in verbinding met de Kalverstraat en eindigt in een poort. Aan de westzijde liggen de doelens, aan de oostzijde ligt een terrein met randbebouwing en zonder straten. Het terrein, oostelijk om den N.Z. Voorburgwal (O.Z.) is bijna geheel met randbebouwde kloosters gevuld, tusschen welke kloosters doorgangen zijn; Zuidelijk van den Dam zijn ook de blokken aan weerszijden om de Nes met kloosters bezet, o.a. de onregelmatige hoek bij de Oude Turfmarkt. N.Z. Voorburgwal en Spuistraat (toen gracht) omsloten terreinen, die geheel met huizen gevuld waren. De Singel is de westgrens van de stad. Tot aan de oevers van den Singel liggen nog huizen, tot een straat verbonden. Aan de overzijde van den Singel liggen tusschen de straks genoemde slooten tuinhuizen en tuinen. Het terrein van het leprozenhuis is in Stadsdoelen veranderd. Een volgende kaart, misschien 20 jaar later, doet zien, dat het Bagijnhof geheel door water omringd is. De gracht versmalt dadelijk langs de westzijde om het hof. Een inham van den Voorburgwal is gedempt en heet toch nog steeds kolk. De gebogen strekking van den westelijken dijk, (Haarlemmerdijk) en de grillige oeverlijn van zijn voorland gaven aanleiding tot de zonderlinge bouwblokken aan de noordzijde van het Singel.
Keeren wij nu weer naar het oosten der stad terug. Op de kaart van 1544 ligt oostelijk van den Amstelarm (nu Oude Schans) aan den dijk (nu Jodenbreestraat) al een noordelijke aanhang. Een trapeziumvormige bedijking benadert den grilligen oever. Het ingesloten land is reeds door slooten doorsneden. Op de | |
[pagina 337]
| |
kaart van 1585 is dit stuk land reeds door verdedigingswerken omringd. Een der langsslooten is de Uilenburggracht geworden en de binnengracht, welke langs den omtrek van het terrein gaat, heeft het beloop van de huidige Rapenburgwal, Markengracht en Houtkooperswal. Het stuk, dat van het driehoekige Amstelmeertje oostelijk van den Zwanenburgwal over bleef, werd aangeplempt of slibde vol. Volgens een kaart van 1585 was het al bebouwd en had den vorm van een parallellogram; volgens de kaart van Guicciardini lag het in 1612 nog onbebouwd en was het minder regelmatig van vorm. Het was nog door een vestinggracht van een oostelijk liggend bolwerk gescheiden. Dit gedempte grachtje is nu het Waterlooplein. Westelijk daarvan is het vierhoekige stuk met bouwblokken bezet. Oostelijk ontstond de volgende toestand. De Weesperstraat werd tot haar ontmoeting met de toen verder westelijk doorloopende Muidergracht lijnrecht doorgetrokken, Hierdoor ontstond een klein driehoekje dat onbebouwd bleef (Meyerplein). Zuidelijk daarvoor lagen de bouwblokken van de Nieuwe Amstelstraat. De verschillende ontstaansphasen tengevolge van twee opvolgende veranderingen van het vestingstelsel riepen hier twee bouwblokken in het leven, die als wiggen tegen elkaar stuiten. De nieuwe vestinggracht sluit ook het terrein van het huidige Rembrandtplein in. De indeeling hier is zeer onregelmatig. Het valt echter op, dat de Kalverstraat doorgetrokken is over den dijk, die de Oude Regulierspoort met de Nieuwe Regulierspoort verbindt. Aldus gaf deze Amsteldijk het aanzien aan de Reguliersbreestraat. Langs den Amstel liggen evenveel groote gebouwen, als er nu bouwblokken liggen. Westelijk van het Singel wordt een smal terrein ingesloten, dat noordwaarts breeder wordt, en daar in tegenstelling met het zuiden twee bouwblokken diep is. De richting van de zijstraatjes correspondeert met die der bestaande straatjes. Buiten de omwalling vinden wij tuinbuurten op drie plaatsen: 1o, de Jordaan, 2o, aan de oostzijde van de stad, zuidelijk van het verlengde der Jodenbreestraat en Noordelijk van den Amstel, 3o, zuidelijk van de stad, ongeveer bij de Boerenwetering O.Z. Op de kaart van 1623 is de versterking en bebouwing, die tijdens Oetgens begon, al gevorderd tot de Leidsche gracht. De Jordaan en de drie ringgrachten zijn al volgebouwd. Ook het terrein bij de Westerdokstraat is bebouwd. | |
[pagina 338]
| |
Het gedeelte westelijk daarvan (waarover Oetgens nog procedeeren wilde) is nog leeg. Het is echter wel verkaveld en dat wel in betere bouwblokken, dan thans het geval is. Op het Bickers- en het Realeneiland is nog een ongeordende toestand, hoewel de omtrekslijnen reeds vaststaan, op een kaart van 1658 zijn deze eilanden al volgebouwd. Noordelijk van het Rapenburg is een heele aanwas in het Y gekomen, n.l. het oostelijk deel van de huidige Prins-Hendrik-kade. Nu volgt een nieuwe kaart, waarop de verdere afwerking van het uitbreidingsplan aangegeven staat. Vooreerst treft het ons, dat plotseling alle slooten aan alle zijden van de stad evenwijdig loopen. Vroeger verschilden die in richting, al naarmate zij oostelijk of westelijk van den Amstel lagen, maar nu is er een roerende eenstemmigheid. Wat de reden is, en of het juist is, mag ik zonder nader onderzoek niet vermelden. Opvallend is de schrikkelijke hoeveelheid hoven buitenpoorts. In dit plan verschijnt de kerkstraat, zeker zoo genoemd naar de drie kerken, die zij zou bevatten. Er zijn toch op het plan 3 blokjes aangegeven, waarvan de legenda zegt; dat zij bestemd zijn voor kerken. Daarbij is dan tevens een half bouwblok opgeofferd, dat dan het kerkplein is. Toen ik dus in mijn werk ‘Stedebouw’ schreef, dat in het nieuwe plan geen ‘pleinen’ opgenomen waren, vergiste ik mij, naar de nog geldige, maar niet naar de esthetische opvatting. Van de drie geprojecteerde kerken en pleinen, kwam er slechts één tot uitvoering; en het feit, dat de spraakmakende gemeente dit plein ‘Amstelveld’ genoemd heeft, bewijst, dunkt mij, voldoende tegen de esthetische kwaliteiten van deze schepping onzer kunstzinnige voorouders. De Prins-Hendrik-kade Westzijde is op de kaart van 1640 nog niet te vinden. Wel is daar ter plaatse een bergplaats van schepen, welke door loopsteigers omringd is. Op een kaart van 1658 komt dit gedeelte echter al als land voor. De reeds bebouwde oever van de Oude Waal maakte een rechthoekigen vorm van het Westelijke Prins-Hendrik-eiland onmogelijk. Het beloop van de nieuwe grachten riep de leelijke driehoekige bouwblokken bij de Rapenburgstraat in het leven.
Over de uitbreiding van 1623 zijn zoowel in portefeuille I, als in portefeuille IV zulke belangrijke kaarten aanwezig, dat | |
[pagina 339]
| |
het mogelijk is, dit stuk wat nader gedetailleerd te behandelen. De aansluiting van het nieuwe bij het bestaande werk gaf onaangename toestanden bij het Rembrandtplein. Oostelijk van de Reguliersgracht, die toen tot aan den Amstel doorliep (door demping is nu het Thorbeckeplein ontstaan), was de toestand nog droeviger dan nu, omdat men de Reguliersdwarsstraat ontwierp, die nog verder dan thans oostelijk zou doorloopen en die het hoofdbeloop van de nieuwe grachten zou volgen. Daardoor ontstonden scherpe driehoekige perceeltjes. Westelijk daarvan kwam de treurige bouwblok-verdeeling, die ons thans nog pijnlijk aandoet. Dit brokje is namelijk in drie uitleggingen gegroeid, en elk daarvan gaf juist daar ter plaatse aanleiding tot driehoekige miniatuurbouwblokjes. Van de Vijzelstraat tot het Koningsplein (toen een grachtje) was de toestand regelmatiger, daar dit terrein op de plaats lag, waar de oude en de nieuwe omtrekslijnen ongeveer evenwijdig liepen. Een kaart van Stalpaert, Stadsarchitect, uit 1666 geeft een betere oplossing van het Rembrandtplein met bijbehoorende bouwblokken. Dit project geeft den toestand, dien men er tegenwoordig aantreft, en men heeft den eisch, dat de Reguliersdwarsstraat tot aan den Amstel moest doorloopen, laten vervallen. Op een kaart, die op haar vroegst in 1702 is uitgegeven, is het ontwerp van Stalpaert uitgevoerd ook ten aanzien van het Rembrandtplein, dat toen met boomen beplant was. De hoofdgrachten zijn bijna geheel volgebouwd tot aan den Amstel. Het Amstelveld is er al. Behalve dit komen er nog eenige ‘pleinen’ voor, namelijk bij de Muider, de Weesper, de Leidsche en de Haarlemmerpoort. Bij het eerste gezicht zou men denken, dat dit om taktische redenen geschiedde, om n.l. veel soldaten te kunnen bergen, bij een aanval op de poort. Een vergelijking met andere kaarten leerde het volgende. Vóór de uitbreiding had men buitenpoorts open ruimten, waarvan die bij de toenmalige Leidsche poort ‘Wagenplein’ heette, en die bij de Utrechtsche poort ‘Ossemarkt’. Men schijnt toen dus de wagens te hebben moeten uitspannen, vóór men in de stad kwam, om op die wijze opstopping van verkeer in de smalle straten te voorkomen. Ook een ossemarkt, met al den vuilen aankleve van dien, scheen men liever maar buiten het hartje van de stad te houden. | |
[pagina 340]
| |
De nieuwe pleinen in de nieuwe uitbreiding juist binnenpoorts zullen dus dezelfde bestemming van Wagenplein en Ossemarkt behouden hebben. Alleen lagen zij in tijden van gevaar veiliger. Een aesthetisch gevoel is bij deze pleinen, dunkt mij, weer niet aanwezig. Het plein vóór de Utrechtsche poort is onderscheiden in drie afdeelingen; ossemarkt, pikeursplaats, varkensmarkt. Het plein bij de Leidsche poort komt op een vorige kaart voor als kerkhof en is daar met een muur omgeven.
Laten wij thans het terrein noordoostelijk van den Amstel eens goed bezien. Blijkbaar heeft men hiermee veel moeite gehad, want er is nog een verzameling schetsen en definitieve projecten aanwezig, welke alle maar een oplossing zoeken. De toestand was toch deze. Als voortzetting van de Jodenbreestraat liep een dijk oostwaarts weg, welke de oude zeekeering was. Nu kunnen wij de projekten in twee afdeelingen verdeelen, de eerste, welke de natuurlijke aanwijzing willen behouden en den dijk in wezen laten, de tweede, welke coûte que coûte het drie-grachten-systeem willen volgen. Hier mag men met recht weer zeggen, er is niets nieuws onder de zon, de school van Sitte en die van Baumeister staan ook reeds in 1650 lijnrecht tegenover elkaar. Toen, in den bij uitstek ‘kunstgevoeligen’ tijd heeft echter de meetkundige school het gewonnen. Het ligt niet in den aard van dit bouwoverzicht, om een stedebouwkundige critiek op de beide groepen van ontwerpen te leveren. Daartoe zouden beide groepen nader bestudeerd en nader geanalyseerd moeten worden, dan waartoe ik nu in de gelegenheid was. Het plan voorkomende in portefeuille IV no. 7 is een nader uitgewerkte teekening van de schets 3a en 3b derzelfde portefeuille. De Anthonisdijk is met een kleine afsnijding van bochten behouden gebleven. De grachten houden rekening met dit beloop, en met de slooten, die al in het land voorkwamen. Ook is er gerekend op een groot plein en een kleinere open ruimte. Er komen aardige grachtvertakkingen voor, die bij een goede bebouwing schilderachtige effecten konden geven. In het project zijn alle langsstraten van grachten voorzien, terwijl de dwarsstraten maar smalle steegjes zijn. Het terrein zuidelijk van den dijk strookt met de hoofdgrachten uit het groote project. | |
[pagina 341]
| |
Het zwakke punt van dit uitbreidingsplan is, dat het te veel bruggen vereischt en dat er veel scherpe hoeken in voorkomen, die nog niet opgelost zijn. De plans IV6 en IV2 behooren ook tot deze groep. Een plan van Stalpaert geeft een goede oplossing, om de oostelijke wijle met de stad te verbinden. Daartoe legt hij vóór de Muiderpoort een groot plein. Aan de noordwestzijde mondt hierop een breede straat uit, die op de Jodenbreestraat aansluit. Op den zuidwesthoek voert een straat over de Heerengracht en Marken en Uilenburg naar de te verbreeden Keizerstraat en zoo naar de Nieuwe Markt. IV8 is een representant van de andere groep. De Anthonisdijk vervalt. Slechts twee grachten loopen door tot de Nieuwe Vaart, terwijl de Muidergracht niet tot aan de Nieuwe Heerengracht komt. Beschouwen we echter het uitgevoerde plan van deze groep. Elk der drie grachten vervolgde haar weg tot aan het Entrepotdok, Noordelijk daarvan lag het ‘Kadijk-eiland’, waarover men den nieuwen zeedijk, die den Anthonisdijk moest vervangen, had gelegd. Noordelijk van de Nieuwe Vaart kwam het Kattenburgkwartier. Over dit laatste heeft nooit verschil van meening bestaan; want het komt overal op dezelfde wijze voor. De havens waren echter alle van zijhaventjes voorzien. Kattenburg komt het eerst bebouwd voor (± 1675). Op kaart I 18 van 1725 zijn al deze terreinen, Kattenburg, Wittenburg, Oostenburg al bebouwd, ofschoon dit laatste pas in 1730 van drie straten voorzien is. Op het Entrepoteiland stonden eerst de pakhuizen en opslagplaatsen langs het water. Daardoor bleef de Hooge kadijk onbebouwd. Op de kaart I 93 begint men ook langs den dijk te bouwen en zoo ontstaat de straat. ‘Hooge kadijk’. Noordelijk is geen ruimte voor twee bouwblokken. Zuidelijk echter komt één blok aan den dijk en één aan het water. Dientengevolge ontstaat de straat ‘Lage kadijk’. Op kaart I 97 is deze doorgaande geprojecteerd. Toch is deze straat nooit aan de oostzijde tot ontwikkeling gekomen, waarschijnlijk omdat de terreinen van een groot pakhuis daar ter plaatse den doorgang beletten. Het terrein tusschen Amstel en Muidergracht geeft ons ook verschillende zaken op te merken, Ten eerste weer, dat hetgeen Eberstadt opmerkt omtrent | |
[pagina 342]
| |
de bebouwing van onze groote steden niet iets speciaals 19e en 20e eeuwsch is. Heden ten dage is het den speculanten er om te doen, buiten de stad in den versten rayon het eerst huizen te bouwen. Daardoor stijgt de waarde van den ingesloten grond. Om welke reden dit nu in de eerste jaren der 18e eeuw te Amsterdam plaats greep, is zonder nadere onderzoekingen niet verklaarbaar; maar zeker is het, dat bij de bebouwing van het beschouwde terreinsdeel deze aanbouw van buiten naar binnen plaats greep, (zie kaart I 62 I 74). Ten tweede blijkt hier hetzelfde proces te werken, wat ik in mijn werk over Stedebouw voor Alkmaar kon constateeren, en voor zijstraten van de Kalverstraat uit de perceelvormen onderstelde, n.l. dat de radiaalstraten eerder bebouwd werden dan de ringstraten. Terwijl n.l. het geheele terrein, uitgenomen de buitenrand, nog geheel onbebouwd is, is de Weesperstraat al over hare geheele lengte van huizen voorzien. Het terrein Z.W. van deze straat raakt daarna het eerst bebouwd. De ‘Onbekende Gracht,’ zeker onbekend, omdat ze in het eerste project niet voorkwam, blijkt logisch te ontstaan uit de behoefte van de stadstimmerwerf, die hier ter plaatse werd gevestigd, en waarbij een molen en een houtwerf plaats vond. Het gedeelte tusschen Heerengracht en Keizersgracht hier ter plaatse werd opgevuld door een Mannen-en-Vrouwenhuis met grooten tuin. In afwijking met vorige plannen is op kaart I 62 de Middenlaan in aansluiting met de Muiderstraat en de Jodenbreestraat gebracht, waardoor twee leelijke driehoekige bouwblokken ontstaan. De scherpe hoeken heeft men echter onbebouwd gelaten, zoodat daar een pleintje ontstaat (nu is alles plantsoen). Op een kaart van 1797 (I 102) is het terrein tusschen Amstel en Muidergracht al vrij aardig volgebouwd. De voorkomende spitse hoeken zijn ontgaan, doordat men haaksche huizen bouwt en de rest tuin laat. Ook wel laat men ze onbebouwd en krijgt dan ‘Snipperplantsoentjes.’Ga naar voetnoot1. Op kaart I 86 van ± 1730 ziet men hetzelfde principe toegepast. Een onbebouwbare driehoek, noordelijk van de Medische school (nu Hortus botanicus, waar men de onregelmatigheden in den tuin wegwerkte) werd daar ook plantsoensnipper. | |
[pagina 343]
| |
Het terrein van de Plantage is nooit bouwterrein geworden. Het bleef een plaats, waar tuinen gehouden werden. Het geheele terrein werd doorsneden door elkander loodrecht snijdende lanen, welke met drie boomregels waren bezet.
Het overzicht van Amsterdams bouwgeschiedenis, aldus opgesteld niet uit archiefpapieren, maar slechts uit een verzameling opvolgende teekeningen, is uit den aard der zaak onvolledig. Ik heb niet minutieus voor elke kaart elken vierkanten centimeter afgezocht, om kleine veranderingen na te pluizen. Ook heb ik natuurlijk uit de kaarten niet kunnen constateeren, vooral niet in de eerste tijden, wie de uitvoerders waren van de werken. Dat alles was echter ook niet noodig voor het doel, dat ik bij dit onderzoek voor oogen had. Nadere detailleering hoop ik naderhand te publiceeren, wanneer het materiaal, dat hiervoor noodig is, onder de bekwame leiding van den daarvoor aangewezen ambtenaar nader geordend is. Hier was het slechts de bedoeling, de groote stedebouwkundige gedachten bloot te leggen. Het was slechts een proef op mijn hypothese van utiliteitsoverwegingen, natuurlijken groei, en aansluiting aan het bestaande. Ik vond er volkomen, wat ik er ditmaal verwachtte, n.l. natuurlijken en dientengevolge schilderachtigen aanleg is het begin, kunstmatige en monumentale uitbreidingen uit lateren tijd. Bij die uitbreiding, hoe schoon ook op vele punten, miste men den blik van een stedebouwer; men had geen inzicht in de kwestie van pleinen, men vond geen oplossing voor de aanpassing aan het oude en bestaande, men projecteerde bijna ontoegankelijke stadsgedeelten en men liep er even hard in met driehoekige bouwblokken en scherpe hoeken, als de eerste en de beste quasi-stedenuitbreider het heden ten dage doet. |
|