De Tijdspiegel. Jaargang 72
(1915)– [tijdschrift] Tijdspiegel, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 223]
| |||||||||||||||||
Normandië, zijn Germaansche veroveraars en de sporen, die zij nalieten.
| |||||||||||||||||
[pagina 224]
| |||||||||||||||||
is vlijtig en sterk; als men plotseling na eenige uren sporen van Parijs in Normandië komt, zal men verbaasd staan over het opvallend verschil in volkstype. Men vindt er nl. een krachtig, sterk gebouwd, blond, blauwoogig volk; vooral aan den westkant in Cotentin, Graaf Rjulfs oude land, de streek, die het langst heidensch bleef na Rolfs nederzetting. Ook in den innerlijken mensch zal men een verschil opmerken tusschen de levendige bewegelijke Parijzenaars en de kalmere, ernstigere Normandische boeren en visschers. Delaatsten handelen eerst na bezonnen overleg, spreken minder doch handelen meer, gaan recht op 't doel af en zien vooral op 't ‘solide’, vertrouwbare. Zij zijn onvermoeibaar vlijtig, houden hun woord en nergens in de buurt worden beter betalers van hun schuld gevonden. Zelden misbruiken zij hun krediet. Opoffering voor zijn vrienden, innige aanhankelijkheid aan zijn verwanten kenmerken den Normandiër. Hij gelijkt sterk op den Engelschman. Reeds Ernst Renan heeft gezegd: ‘Ik weet niet, of ik mij bedrieg, maar er is een geschiedkundig-volkenkundige beschouwing, die ik niet van mij weren kan. De overeenstemming tusschen Noord-Frankrijk en Engeland schijnt mij met elken dag treffender. Onze onbezonnenheid is uit het zuiden afkomstig en wanneer Frankrijk niet Languedoc en Provence in zich opgenomen had, dan zouden wij een ernstig, nijver, protestantsch en parlementair volk zijn.’Ga naar voetnoot1. Was de Normandische Germaansche aard in Frankrijk overheerschend geworden, voorzeker was het een land als Engeland geworden. Bijna overal bestaan de dorpen uit verstrooid liggende woonhuizen, die elk op zich zelf door een aarden wal omringd zijn, beplant met olmen en den lievelingsboom der Denen de beuk; lanen van heerlijke boomen voeren naar oude sloten. Telkens herinnert het platteland ons den noordelijken omtrek van Kopenhagen. Ook sommige plaatsnamen herinneren ons de Deensche afkomst der Normandiërs, al schijnt mij gewaagd om met een Deensch onderzoeker Darntal en Deville van het Deensche Dansk dal en Deensche stad (villa) af te leiden. Nog vindt men in Normandië stads, dorps en gehuchtnamen uitgaande op de gewijzigde Deensche woorden ‘boek, bij, dal, holm, toft, tweste,’ dezelfde die ook in 't Deensche deel van | |||||||||||||||||
[pagina 225]
| |||||||||||||||||
Noord-Engeland zooveel voorkomen.Ga naar voetnoot1 Vele Normandische geslachten voeren de namen Ledanois (vooral te Caen en Rouaan), Danne, Dan, Danel, Danet, Dacier, Ledan, Ledain. Fabricius geeft ook de van stedennamen gevormde Danière, Danu, Dannera, Danneu, Danmanu, Denneu. De huizen in Normandië, vooral in 't deel langs de zee, zijn net en zindelijk. Iets ideaals doordringt het familieleven, waarin een bekoorlijke hartelijkheid, een echt Germaansche aanhankelijkheid wordt opgemerkt. Vooral het Fransche schiereiland Cotentin, ten Noorden van Carentan is heel Skandinaafsch. Daar vooral in 't Noorden bij de zoogenaamde Haguedigue vindt men een voorbeeldige noordelijke bevolking; in heel Cotentin spreekt men een eigenaardigen tongval, bekend als ‘le haguais ou hagard’. De inwoners spreken een krachtigen, open, sterk geaspireerden tongval, die echter tevens ietwat sleepends, zwaars en hards heeft. Vooral opvallend is de uitspraak van de ‘h’. De Normandiërs in het algemeen zeggen ‘Harfleur, Honfleur, Hattenville Havard, le Havre, niet zooals de Parijzenaars ‘Arfleur etc. Naar aanleiding van taal en volkstype kan men Normandië verdeelen langs een lijn, die van Granville aan den Bretonschen kant gaat noordwaarts van Falaise naar St. André. Ten Noorden van die denkbeeldige lijn vinden wij al de groote geschiedkundige herinneringen van het oude Normandië en Rouaan, Rollo's hoofdstad, waarvan Victor Hugo gezongen heeft: ‘Amis, c'est donc Rouen la ville aux vieilles rues,
Aux vieilles tours, débris de races disparues.
La ville aux cent clochers carillonnant dans l'air;
Le Rouen des châteaux, des hotels, des bastilles,
Dont le front hérissé de flèches et d'aiguilles
Déchire incessamment les brumes de la mer
- C'est Rouen qui vous a! Rouen, qui vous enlève!
Je ne m'en plaindrai pas. J'ai souvent fait ce rêve
D'aller voir Saint-Ouen, à moitié démoli;
Et tout m'a retenu, la famille, l'étude
Mille soins..............’
| |||||||||||||||||
[pagina 226]
| |||||||||||||||||
Verder treft men noordelijk van die bovengenoemde lijn Caen met Willem des Veroveraars en Koningin Mathildes graven, Bayeux met zijn tapijtweverijen, Contances met de burcht van Tankred van Hauteville in de nabijheid. Hoe verder naar 't Westen naar de Bretonsche zijde, des te meer nemen de steden af en insgelijks de bebouwde landen. De weilanden nemen daarentegen toe; het land wordt ernstig, eindelijk droefgeestig en wild; op de hooge burchten van Normandië volgen de lage Bretonsche gebouwen. Ook de kleeding verandert naar het Westen toe. De kern van Normandiës bevolking stamt af van de Skandinaven, die er hun onuitwischbaren stempel op drukten. In de vlakte van Caen zijn de bewoners schoon, groot en krachtig, de vrouwen dragen er heele hooge met kanten overladen mutsen, 't type herinnert dat van de West-Jutten en aanpalende Noord-Friezen, - niet overal echter, immers in 't schilderachtige Bocage landschap tusschen de rivieren Orne en Vire is de bevolking klein en bleek met levendigen blik, en zeer weinig herinnert hier het Noorden. In het algemeen echter kunnen wij van de Normandiërs zeggen, dat zij echte telgen van het Noorden zijn. Vandaar ook hun liefde tot de zee.Ga naar voetnoot1 Zij en hun naburen de Friezen, die noordelijk rond Boulogne (Boonen) en Calais gevestigd waren, gaven Frankrijk een vloot. De oude Frankische Germanen waren altijd een volk van het binnenland geweest. De Salisch-Frankische Wet spreekt met geen enkel woord over scheepsbouw, onderhoud van dijken, zeeroof. Wel vermeldt die Wet akkerbouw, oogst, bosschen, molens. Terloops wordt van plezierbootjes gesproken om op de rivieren te gebruiken. Vandaar dat het Frankische rijk geheel onmachtig stond tegenover de aanvallen van de noordelijke zeeroovers, hetzij het dan Friezen, Saksen, Denen of Noren waren. De noordelijke kustvolken, die zich langs de Fransche kusten neerzetten, schiepen een zeewezen in Frankrijk. Was Karel de Groote in zijn poging om een vloot in 't leven te roepen ongelukkig geweest, Willem de Veroveraar slaagde daarin beter. | |||||||||||||||||
[pagina 227]
| |||||||||||||||||
Als een echte afstammeling der aloude noordelijke zeekoningen, zette hij met de grootste vloot, die Europa ooit had gezien, koers naar Engeland. Ongeveer 1000 schepen had hij onder zijn bevel.. Op de beroemde ‘Tapisserie de Bayeux’, die volgens de overlevering gemaakt zou zijn door Mathilde van Vlaanderen, Willem de Veroveraars vrouw en haar gevolg, zijn die Normandische schepen afgebeeld. Zij lijken sterk op de Drakenschepen der Vikingers. Willem de Veroveraar had echter den draak aan den voorsteven doen vervangen door een boogschutter, die Engeland bedreigde. Nog altijd komt het beste zeevolk van Frankrijk uit Normandië en van de Fransch-Vlaamsche en Picardische kust. De uitgestrekte Normandische zeekust met haar talrijke bochten en riviermondingen noodigt als 't ware de bevolking tot zeevaart uit. De Fransche zeehelden Duquesne, Tourville e.a. waren dan ook uit deze streek. De flinke zeevaarders van Dieppe ontdekten de Goudkust meer dan 100 jaar vóór de Portugezen. Zij namen deel aan de ontdekking van de Sundaeilanden en Australië. Zeevaarders uit Normandië ontdekten in 1150 Nieuw Foundland, later Labrador, Nieuw-Schotland en Kanada, hetwelk onder den naam van Nieuw-Frankrijk door Frans I in beslag werd genomen. Een oogenblik scheen, het dat Frankrijk meester van heel Noord-Amerika zou worden. Nog altijd gaan er groote visschersvlooten uit Dieppe en veel handelsschepen uit Le Hâvre naar Noord-Amerika. Een avontuurlijk Normandisch edelman, Jean de Béthencourt, baron van Granville-la Tointuriére, maakte zich tusschen 1402 en 1405 meester van de Kanariesche eilanden Lancerota en Portaventura. Zelfs erkende Hendrik IX van Kastilië hem als ‘koning dier eilanden’, onder het oppergezag van Spanje. Dat rijk duurde echter niet lang, vóór zijn dood in 1425 was het weer geheel onder Kastiliaansch gezag gekomen. Niet alleen als zeelui en visschers muntten de Normandiërs uit; de bevolking van het binnenland bestaat uit degelijke paarden- en veefokkers, nijvere landbouwers, vlijtige tuiniers, allen vol onverdroten arbeidslust, zindelijk, goedhartig en vaderlandslievend. De Normandische vrouw is krachtig gebouwd, heeft groote uitdrukkingsvolle oogen, witte tanden, een frissche gezonde tint en een vaste houding. Haar zelf- | |||||||||||||||||
[pagina 228]
| |||||||||||||||||
standigheidsgevoel geeft haar een voorkomen van zelfbeheersching en een zekere koelheid in vergelijking met andere Fransche vrouwen. Toch bezit zij een warm gevoelsleven en een levendige verbeelding. ‘Hun voorouders’, zegt een Duitsche volkenkundige ‘waren de dapperste strijdlustigste oorlogsmannen,Ga naar voetnoot1 wier roem in talrijke sagen leeft. Zij hebben het land herschapen in een der mooiste en misschien wel in een der rijkste gewesten van Frankrijk.’ - De oorlogszucht hunner Skandinaafsche voorouders leeft voort in hun overdreven liefhebberij in het voeren van processen, - ‘Querelles d'allemand’, zooals de Franschman van zuidelijker streken ze noemt, komen hier veel voor. Vooral de streek rond Caen is het beloofde land voor advokaten, inzonderheid St. Martin-de-Sallon en Hamars zijn berucht wegens hun processen. 't Kleinste dorp heeft zijn eigen advokaat. In 't dagelijksch leven praat men veel over rechtszaken. De Normandische geestelijkheid was ook zóó proceslustig dat zeer vaak de bisschoppen tusschenbeide moesten komen. In 1693 vaardigde de bisschop van Avranches een verbod tegen processen uit, nochtans uit 't oog verliezend, dat hij zelf in verscheidene gewikkeld was. Zelfs had 't kleine la Hague reeds van Arilds tijd een eigen rechtbank ‘le Tribunal du Hague digue,’ welke zijn zetel had in St. Germain-des-Vaux in noordelijk Cotentin. De Normandische ridderlijkheid is spreekwoordelijk geworden. De dappere zonen van het Noorderland deden het Fransche ridderwezen met nieuwen luister schitteren, zij brachten Noordens naam en roem van de verre kusten van Scandinavië tot die van de Middellandsche zee. Zij hebben bouwvallen van machtige burchten achtergelaten, die nu nog fier verrijzen aan de oevers van het Nauw van Calais en aan de boorden van de Seine. De Skandinaafsche invloed op de Noord-Fransche letterkunde was groot, de ‘Trouvères’ zijn de navolgers der noordelijke ‘Skalden.’ De Normandische geschiedschrijvers, die zooals Dudo | |||||||||||||||||
[pagina 229]
| |||||||||||||||||
Willem van Jumièges Latijn schreven, of die zooals Wace en Benoît in de Rijmkronieken Normandisch-Fransch bezigden, herinneren de Sagalitteratuur van het Noorden. Hun komst op Frankrijks noordelijke kusten stichtte een nieuw volk met een nieuwen Staatsvorm en met een vrijzinnigen geest. Een bijzonder kenteeken van den noordelijken vrijheidsgeest was het twee eeuwen vroeger afschaffen van de lijfeigenschap dan in 't overige FrankrijkGa naar voetnoot1.. Na 1100 spreekt geen enkel Normandisch stuk meer van lijfeigenen (serfa de la glébe). In andere Fransche gewesten, zelfs in 't nabijgelegen ‘Ile de France’ geven nog in de 13e eeuw geestelijken vrijheidsbrieven aan de lijfeigenen op hun goederen. In Normandiës archieven, die zeer zeker niet bij die van andere gewesten ten achter staan in rijkdom, vinden wij in de 12e eeuw geen woord meer over lijfeigenen. De oude lijfeigenen bleven wel vasallen van hun heeren, maar niet langer zonder eigendom, niet langer slaven. Dezelfde verhouding vinden wij in 't Deensche deel van Engeland in het zoogenaamde ‘Danelagen’ waar veel minder dan in 't Saksische gedeelte sprake is van onderhoorigheid. Bij de Denen was de vrijheidszin sterker ontwikkeld dan bij de Zuid-Engelsche SaksenGa naar voetnoot2.. Er is maar één noordelijk volk dat de Skandinaven in het opzicht der vrijheid overtreft nl. het zóó nauw met hen verwante Friezenvolk. ‘De Friezen’ zegt een hunner oude wetboeken, ‘zullen vrij zijn, zoolang als de wind door de wolken blazen en de wereld bestaan zal.’ In de kronieken van Lidlum en Aduard is geen spoor van lijfeigenschap of hoorigheid te vinden, evenmin in die van Wittewierum, Oldeklooster en in de aanteekeningen omtrent andere kloosters. ‘Het is een zeer merkwaardig verschijnsel’, zegt Professor Blok in zijn studiën over Friesche toestanden in de middeleeuwen in ‘Bijdragen voor Vaderl. Geschiedenis van Dr. R. Fruin’ (1890) ‘dat na de 10e eeuw in oorkonden uit zekere Friesche streken geen sprake meer is van ‘Servi.’ Met recht konden de Friesche Staten alzoo in een Deductie van 1674 betuigen: ‘Want is er ooit een | |||||||||||||||||
[pagina 230]
| |||||||||||||||||
natie onder de Sonne geweest, die jalours van haar vrijheid geweest is, so is het de Vriesche natie geweest, die Aborigenes genaemt worden, als die haer eijgen name en woonplaats nimmermeer hebben verandert.’ (Charterboek, V 1037). Wij voor ons meenen dan ook, dat de aanwezigheid van vele Friezen in de bezettingslegers der Vikingers, welke door Deensche schrijvers als Fabricius erkend wordt, heeft meegewerkt aan de spoedige afschaffing van de lijfeigenschap in Normandië. Een ander belangwekkend verschijnsel in Normandië is de ‘jury’. Een aangeklaagde kon eischen voor een jury van 24 eerlijke onpartijdige mannen te mogen verschijnen. Die vier en twintigen moesten uit de buurt zijn en moesten een gegronde meening over de rechtszaak kunnen hebben. Zij legden een plechtigen eed af van te zullen rechtspreken naar hun geweten. De aangeklaagde kon mannen, die hij voor partijdig aanzag, wraken, indien hij daarvoor genoegzame redenen kon opgeven. Tot een doodvonnis waren 20 van de 24 stemmen vereischt en als het eenmaal was uitgesproken, stond 't onomstootelijk vast en werd zelfs terstond uitgevoerd. Deze jury is in Normandië, gelijk in Noord-Engeland, door de Denen ingevoerd. Rolf en zijn mannen hebben voorzeker zulk een jury met zich naar 't veroverd gebied meegebracht. De onbekende, die de oude Normandische ‘Costumier’ heeft geordend en die waarschijnlijk niemand anders is dan ‘Robert le Norman’ (13e eeuw), zegt uitdrukkelijk dat deze verzameling wetten van Rolf zelf stamt.Ga naar voetnoot1. De Historia Fiocannensis zegt, dat Rolf aan de inwoners des lands zijn voorvaderlijke wetten gaf. De bekende Cherbourgsche rechter Josef Couppey zegt: ‘Wij hebben op 't nauwkeurigst de Normandische “Costumier” doorzocht, om te zien of er wettelijke bepalingen, grondregels of zelfs woorden van Romeinschen oorsprong konden wezen, maar nog niet één enkel voorbeeld van zulk een invloed gevonden.’ In de Fransche omwenteling heeft men gemeend, dat men met de jury iets nieuws uit Engeland invoerde, immers niemand wist meer, dat in Normandië even zoo goed als in Engeland zulk een jury gebloeid had. De meeste misdaden konden, gelijk in heel het Germaansche | |||||||||||||||||
[pagina 231]
| |||||||||||||||||
noorden, met boeten uitgezoend worden, al was het, dat die boeten, naar de toenmalige geldswaarde te rekenen, aanzienlijk waren. Een dief werd gehangen evenals in Jutland en Skaanen. Hetzelfde lot ondergingen helers, landverraders, valsche munters, brandstichters, verkrachters. Er bestond geen angstverwekkende barbaarsche doodstraf gelijk de middeleeuwsche radbraking, of het in stukken trekken door paarden, of onteerende dwangarbeid als galeislaaf, waardoor de misdadiger voor goed uit de maatschappij wordt uitgestooten en al dieper en dieper zinkt. Met de plechtige viering van het 1000jarig verblijf der Vikingers in Normandië, dat in 1911 feestelijk in Rouaan en heel het Normandische land herdacht is,Ga naar voetnoot1. kwam ook ter sprake wie de eigenlijke veroveraars waren. Zoowel afgevaardigden van Denemarken als van Noorwegen waren uitgenoodigd en zelfs Zweden. De zeer bekende brouwer Jacobsen uit Kopenhagen zond als geschenk van Denemarken kostelijke afgietsels van de aloude runestenen van Jellinge in Jutland, staande bij de grafhoogten van Koning Gorm en Koningin Thyra. De bekende Noorsche geschiedschrijver P.A. Münch in zijn ‘Det norske Folks Historie’ zegt eenvoudig dat de Noren Normandië bevolkt hebben. ‘Norwegen’ zoo gaat hij voort, ‘maa vaere stolt af at have frembragt de dygtige Maend, der trods saa mange Vanskeligheder formaaede at udrette saa stort et Vaerk.’ 300 jaar na de verovering schrijft voor 't eerst een IJslander, Snorre geheeten,Ga naar voetnoot2. dat Ragnvald Jarls zoon Ganger Rolf uit Möre in Noorwegen, 't Normandische Rijk heeft gesticht. Uit dezelfde bron komt 't verhaal, dat deze Ganger Rolf zoo groot van gestalte was en zóó zwaar, dat geen paard hem dragen kon. Dit wordt echter door den Normandischen schrijver Benoit tegengesproken, immers deelt hij mee dat Rolf paard reed, en Dudo zegt zelfs, dat hij in zijn laatste dagen zóó door ouderdom verzwakt werd, dat rijden hem verder onmogelijk werd. Dudo, die een paar menschenleeftijden na de verovering schreef en zijn inlichtingen ontleende aan een halfbroer van Rolf's kleinzoon, Raoul van Ivry, zwijgt over Noorwegen; hij laat zelfs Rolf en zijn metgezellen zeggen: ‘Wij zijn Denen en zeilden hierheen van Denemarken’. Zóó zegt ook Bernhard | |||||||||||||||||
[pagina 232]
| |||||||||||||||||
de Deen tot Rolfs zoon Willem Langezwaard: ‘Wij zullen naar ons geboorteland Denemarken terugzeilen.’Ga naar voetnoot1. Een ander Normandisch historieschrijver Guillaume (Willem) de Jumièges, die Dudo's Geschiedenis van Normandië voortzette tot op den slag bij Hastings (1066) vertelt, dat Rolf en Gorm (Gurim) zoons van een Deensch vorst waren. Na huns vaders dood werden zij door den Deenschen koning overvallen. Gorm viel in een hinderlaag en Rolf vluchtte met zijn aanhangers naar 't eiland ‘Scanza’ (Skaanen), vanwaar hij naar Engeland en Frankrijk trok, om zich een nieuw vaderland te verwerven. Andere Normandische bronnen zooals Orderic Vital, de rijmkroniken van Wace en Benoît spreken op ongeveer dezelfde wijze over Rolf's Deensche afkomst. Benoît, die in de 12e eeuw schreef, kent zelfs den naam van de plaats, waar Denemarkens Koning Rollo bestookte, uitdrukkelijk noemt hij twee keer ‘Fasge’, d.i. het bekende Deensche Fakse (Faxe) op Seeland. Een ander bewijs voor 't nauw verband tusschen Denemarken en Normandië zijn de vriendschappelijke betrekkingen tusschen de beide landen. Twee keer in de 10e eeuw krijgt de nieuwe nederzetting ondersteuning van het moederland. Toen Rollo's zoon Willem Langzwaard door sluipmoord gevallen was, (943), en de Franschen trachtten Normandië en zijn tienjarigen heerscher Richard IGa naar voetnoot2. te onderwerpen, wendden de Deensche hoofden o.a. Bernhard de Deen zich om hulp tot Denemarkens koning. - ‘Harald Blaatand,’ Svends vader, zooals de Normandische kroniekschrijvers Guillaume de Jumièges en Wace hem noemen, lag toen juist met een vloot van 60 schepen bij Cherbourg. Hij landde in 945 bij Salins Corbuns aan de monding van de Dives, - terstond sloot de bevolking van Cotentin en Bayeux zich bij hem aan. De Fransche Koning Louis ontmoette 't Deensche leger niet ver van de plaats, waar de Ancre in de Dives valt. De koning werd gevangen genomen en eerst in vrijheid gesteld, nadat hij Richard I als ‘onafhankelijk heer van Normandië erkend had.’ Koning Harald voer toen met grooten buit naar Denemarken terug. Toen later, in 963, Richard I door Graaf Thibaut van Chartres was aangevallen, riep hij wederom de Denen te | |||||||||||||||||
[pagina 233]
| |||||||||||||||||
hulp. De Denen kwamen, voeren de Seine op tot Gefosse tusschen Vernon en Bonnières en plunderden zóó onbarmhartig Thibautsland, dat er volgens den kroniekschrijver Guillaume de Jumièges ‘geen hond meer gevonden werd die blaffen kon.’ Na den vrede wisten de Normandiërs geen raad met hun heidensche bloedverwanten; zij wezen hun Spanje als een land waar veel buit te behalen was. Velen trokken dan ook daarheen, anderen lieten zich doopen en bleven in Normandië. Toen Svend Tweebaard (Tweskaeg) naar Engeland was gekomen om den moord der Denen op 13 Nov. 1002 te wreken en heel het land veroverd had, sloot hij een verbond met Richard II te Rouaan (1004).Ga naar voetnoot1. De Engelsche koning Ethelred had als zwager van Richard II er reeds vroeger over geklaagd, dat de Denen hun op de Engelschen veroverden buit in Normandië verkochten. Nu echter in dat vernieuwd verbond tusschen Normandië en de Denen heet het: ‘Er zal blijvende vrede zijn tusschen de Deensche koningen en de Normandische hertogen, en hun erfopvolgers in de komende tijden en de buit, die de Denen op hun vijanden behalen, zullen zij in Normandië te koop bieden. Indien er een ziek of gewond krijgsman was, die vriendenhulp noodig had, zou hij in Normandië verpleegd worden juist alsof hij thuis in zijn eigen woning was.’ Als elders Wace verhaalt, hoe Harald Blaatand uit Denemarken verdreven is, laat hij hem naar Normandië gaan, als iets dat van zelf spreekt. In de beroemde rede van Willem den Veroveraar vóór den slag bij Hastings spreekt de Normandische hertog eerst woorden, om de begeerlijkheid zijner mannen op te wekken, maar dan tracht hij hun wraaklust te doen ontvlammen door hun te herinneren de verraderij, zóó vaak door de Engelschen tegen ‘ons volk’ bewezen. Eindelijk spreekt hij over de trouwloosheid der Engelschen, toen zij de Denen 13 Nov. 1002 hadden vermoord terwijl zij sliepen. Hij besluit zijn rede met een woord over 't verraad en de schurkenstreken, welke zij begaan hebben tegen ‘mijn voorouders’ - voorwaar heel deze redevoering is een sprekend bewijs voor de eenheid der Normandiërs en der Denen.Ga naar voetnoot2. Ik geloof bewezen te hebben, dat de Normandische neder- | |||||||||||||||||
[pagina 234]
| |||||||||||||||||
zetting vooral van Denemarken uitging, zelfs sprak men in dat land vaak van een Seigneurie Danoise, d.i. een landgoed en heette Rouen een Deensche stad, - Willem Langzwaard zond later zijn zoon Richard I naar Graaf Botho van Bayeux om goed Deensch te leeren, omdat er te Bayeux meer Deensch dan Romaansch, te Rouaan daarentegen meer Romaansch dan Deensch gesproken werd - zoo meldt Dudo. Toch zijn er onder de veroveraars zeker velen van andere noordelijke volken geweest; de ‘Roman de Rou’ noemt Denemarken (Danemarche) 26 en Deensch (daneis) 51 keer, Norwegue wordt 4 maal vermeld en noorsch (norreis) 2 maal. Zeker waren er ook Saksen, Franken, Friezen in de legers, die Normandië in bezit namen, zooals Fabricius opmerkt. Vooral Friezen zullen er veel onder hen geweest zijn, immers Rollo had Walcheren bezet, en had tegen de christelijke Friezen geoorloogd. De aan 't oude geloof der vaderen gehechte Friesen waren de Noormannen altijd genegen. Wel zegt 't Friesche versje: ‘Haa det goede wacht tyan da Nordera oordt’
‘Want vuyt da Grimma herna comt uus ahl quaed voort.’
(Houdt goede wacht tegen het Noorder oord
Want uit dien grimmigen hoek komt ons alle kwaad voort,)
doch dat is uit den mond van een Christen-Fries. Verschillende Nederlandsche geschiedschrijvers vermelden, hoe de Friezen deelnamen aan de rooftochten van de Vikingers op de Engelsche kusten, - zij namen eveneens deel aan de verovering van Engeland. Prof. PirenneGa naar voetnoot1. zegt desgelijks: ‘Des masses de Flamands de la Flandre maritime s'enrolèrent au XI siècle dans l'armée de Guillaume le Conquérant et la guerre finie restèrent en Angleterre oû pendant une centaine d'années des bandes de leurs compatriotes abandonnant comme eux le sol natal ne cessèrent de venir grossir leur nombre.’ Die Friesche zeevlamingen waren ook reeds in Rollo's leger en zeker waren er ook vele Saksen en andere Germanen. ‘Een heldere afscheiding tusschen Friezen en Saksen in dien tijd te maken’, zegt Prof. Blok, ‘is al even moeilijk als tusschen Denen en Noren.’ Beka schrijft: ‘Saxones inferiores qui vulgo dicuntur Fresones’ en Melis Stoke: ‘Die Nedersassen heeten nu Friesen,’ zóó zegt Jacob van Maerlant ‘van Vrieslant in Nedersassen.’ | |||||||||||||||||
[pagina 235]
| |||||||||||||||||
In de Skandinaafsche beschouwingen over de volkplantingen in Normandië leidt men allerlei woorden van 't Skandinaafsch af, zooals 't woord vrac, vree, verec etc., - doch ook de andere Germaansche talen hebben dat woord. Even moeilijk is het om te bewijzen, dat ‘nantis’ (nantissement) pand geven juist uit het Skandinaafsch stamt. 't Oud Skandinaafsche nam in bezit nemen bestaat immers evenzeer in andere Germaansche talen, nog in ons ‘nemen’. De uitroep ‘Haro’, die elkeen moest uiten, als hij getuige of slachtoffer van een overval of van een ander misdrijf was, wordt door de Deensche en Noorsche schrijvers ook uit 't Noorden afgeleid. 't Woord ‘haro’ of ‘harop’, wat de beteekenis daarvan ook moge zijn, komt veelvuldig in Vlaanderen voor o.a. reeds in de aloude ‘coutumes’ van Veurne in West-Vlaanderen. De dichter Guiart gebruikte 't omstreeks 1300, en ook Troissant bezigt 't woord ‘harou.’ Ook wat de aardrijkskundige namen betreft is het moeilijk tusschen de verschillende Germaansche talen onderscheid te maken. In de streek tusschen Calais, Rijsel, Boulogne en Montreuil vindt men wel 100 plaatsnamen op ‘hem’, 22 op ‘tun’. Te gemakkelijk zegt men dat deze namen Saksisch zijn en haalt dan de Saksische nederzetting in Carausius tijd (286) aan, immers later kwamen er allerlei andere stammen uit 't Noorden en ‘hem en tun’ kunnen even goed uit de Friesche of Skandinaafsche talen voortkomen. Even moeilijk is het uit te maken waar de ‘Normandische namen’ die Germaansch van oorsprong zijn, van afstammen, doch zeker is het dat men geen typisch Noorsche namen vindt op bol, stadr, saeter, buster, bost, stadrster, zooals in Noord-Schotland, Orkadische eilanden (orknöer) Shetland. De namen der helden wijzen, gelijk ik reeds opmerkte, meer op een Deensche dan op een Noorsche afstamming. Wij weten dat de Schutsheilige van Noorwegen Olaf een tijdlang in Normandië vertoeft heeft in Richard II tijd, en toch vinden wij nooit een spoor van dien echten Noorschen naam in Normandië's plaats- of persoonsnamen. In heel de oude Normandische geschiedenis lezen wij nog slechts een Noorschen naam, nl. die van den Skald Sigvatr (1027), - vele uitsluitend in Denemarken voorkomende namen | |||||||||||||||||
[pagina 236]
| |||||||||||||||||
werden er daarentegen aangetroffen: Gorm, Völundr (Vêlant) Hasting.Ga naar voetnoot1 Ik voor mij acht de eer niet groot, noch voor Denemarken, noch voor Noorwegen, noch voor éénig ander Germaansch land om de Normandiërs voortgebracht te hebben, immers op enkele uitzondeaingen na hebben zij spoedig hun taal en godsdienst afgelegd. Rolf zelf liet zich reeds doopen. De trouwe aanbidders van Thor vestigden zich in Besin en Cotentin. Een hunner leiders Graaf Riulf (Ridalf, Raudalfr) van Cotentin maakte opstand tegen Rolfs zoon Willem Langezwaard (934) en wierp zich aan 't hoofd van een leger van misnoegden op Rouaan. Willem wilde vluchten, doch zijn opvoeder Graaf Botho van Bayeux, Bernard den Deen en Anslak, stamvader van de heeren van Bricquebec, wezen hem erop, hoe schandelijk het voor Rollo's zoon zou zijn om de vlucht te nemen. Zij dreigden zelfs naar Denemarken terug te keeren. In de tegenwoordige Faubourg Cauchoise kwam 't tot den slag; nog herinnert de naam ‘Pré de la Bataille’ dit feit. De heidensche Riulf leed de nederlaag. Sommigen beweren, dat hem de oogen werden uitgestoken. Na den moord op Willem Langezwaard (943) stonden de heidenen weer op onder Turmod met het doel om prins RichardGa naar voetnoot2. in den Germaanschen godsdienst te laten opvoeden. Lodewijk, Frankrijks koning, snelde ter hulp, en velde met eigen hand den laatsten verdediger van het heidendom Turnod. De hulp van een Vikingervloot onder Erik mocht niet baten. Later in den slag bij ‘Valdes dunes’ (1047) was de oorlogskreet van den oproerigen baron Raoul Tessons ‘Toirie!’ hetgeen sommigen van den oorlogsgod Thor afleiden. Van den onzedelijken Mauger, Richards zoon, aartsbisschop van Rouaan, vertelt men dat hij een toovenaar was en dat hij een boozen geest in zijn dienst had, Toret (kleine Thor) geheeten, dien hij raadpleegde, als hij hem noodig had. In de kerk te Rots in het kanton Tilly op de vlakte van Caen vindt men een merkwaardig basrelief, dat een torentraphuis voorstelt. Tusschen twee rondbogen werden twee gestalten gezien, rechts een bisschop, die een wezen terugstoot, dat links is afgebeeld. Dat wezen heeft een kroon op het geweldig | |||||||||||||||||
[pagina 237]
| |||||||||||||||||
hoofd en een hamer in de machtige hand, - hij heeft een grooten baard en een wilde, vreeselijke uitdrukking. Zeker stelt dit de uitroeiing van den Thorsdienst voor in Bessin door den Heiligen Vigor, die de laatste heidenen bekeerd heeft. Stellig was de heidensche macht der Vikingers groot. In alle landen, waar zij kwamen bad men eeuwen lang in de Chr. kerken: ‘Verlos ons van 't geweld der Noormannen, genadig God’ en zelfs werd een gezang, dat vroeg: ‘het ongeloovige volk van het land der geloovigen af te houden,’ in sommige plaatsen gezongen tot in 1728, (Rouaan bisdom). Niet alleen hun godsdienst, ook hun taal gaven zij spoedig op, waarschijnlijk omdat de meesten hunner met vreemde inlandsche vrouwen trouwden. Slechts zelden treffen wij een Skandinaafsche vrouwennaam in de Normandische kronieken, zooals Gunnor, een Deensche zuster van een houtvester in de streek van Arques. Zij was eerst bijzit, later echtgenoote van Richard van Normandië. Een monnik van Angouleme, Ademar Cabannessis (+ 1097) beweert, dat de Vikingers zeer spoedig hun taal opgaven. Te Bayeux, waar vroeger reeds Saksen en Friezen woonden, bleef zeker het Skandinaafsch lang een gesproken taal, Richard leerde hier aan Graaf Botho's hof Deensch. In de bekende samenkomst te Jenfosse, 58 jaar na de inbezitneming, drukten de krijgers hun misnoegen in het Deensch uit (danescier d.i. Deensch spreken). Ik weet niet op welken grond de schrijvers uit 't Noorden aannemen, dat de voorvaderlijke taal eerst rond 1100 geheel in onbruik raakte. Het vraagstuk ‘vanwaar komen de voorouders van de Normandiërs’ dat wij nu met elkander bespraken, is zeker uiterst ingewikkeld; de Fransche beschouwing is ongeveer dezelfde als de Deensche en Zweedsche, en neemt de Deensche afkomst van Rollo aan. Nog tijdens de 1000jarige herinneringsfeesten verdedigde ‘le Temps’ en ‘le Journal de Rouen’ in een artikel van Georges Duboses de Deensche afstamming, - zelfs het feestgeschrift ‘Le millenaire normand’ sprak zich in gelijken geest uit.Ga naar voetnoot1. Voor de feestviering reisde de Rouaansche burgemeester naar het Noorden, om nadere ophelderingen over de verwantschap tusschen Normandië's bevolking en de Skandinaven te | |||||||||||||||||
[pagina 238]
| |||||||||||||||||
krijgen, hij zou Christiania, Stockholm en Kopenhagen bezoeken. Na zijn bezoek aan de eerstgenoemde stad kwam de maire echter niet verder, daar hem in Noorwegen verzekerd werd ‘at de to Folk intet somhelst hade med Normandiets Erobring at gjöre.’ De Zweden hebben de Noren over dit valsche gedrag aangevallen, en naar het schijnt, hebben de Noren zich nooit verdedigd. Zeker heeft de Noorsche invloed uitgewerkt, dat Rouaan een standbeeld ter eere van Rollo naar Aalesund zond, maar Rouaan's maire verontschuldigde zich later over dit feit, zeggende: ‘Dat zou niet gebeurd zijn, als wij beter ingelicht waren.’ Gabriel Monod, een van de feestredenaars, was zóó zeer onder de bekoring van den vurigen Noorschen geest, dat hij bij de onthulling van den nieuwen Noorschen runesteen ververklaarde, dat Rollo ‘een Noor’ was geweest.Ga naar voetnoot1 De strijd tusschen de Skandinaafsche volken over de afkomst van Normandië's held is weinig verkwikkelijk. Wij begrijpen, dat de voorzitter van het Feestcomité monsieur Salles in Sorbonnes auditorium de Skandinaven tot eendracht heeft aangemaand. Allerleí onverkwikkelijke feiten vallen te vermelden. Vijf dagen voordat de Deensche afgevaardigden de zeereis zouden aanvangen, om bij de Rouaansche feesten tegenwoordig te zijn, ontving de Minister van Buitenlandsche Zaken te Kopenhagen een officieel seinbericht, dat de feesten waren uitgesteld en het marinebestuur werd verzocht het oorlogsschip ‘Heimdal’ niet voor den 3en maar voor den 23en Juni te zenden. Een dag later werd weer een telegram ontvangen, waarin gemeld werd, dat een deel van de feesten tusschen 3 en 10 Juni zouden gehouden worden, het andere deel n.l. het Presidentsbezoek, de gave der Skandinaafsche geschenken enz. zou later plaats hebben. Toch ging een Noorsch oorlogsschip naar Rouaan en de Noren wisten te bewerken, dat hun runesteen toen reeds overhandigd werd, - de Noren trachtten toen, terwijl de Denen afwezig waren, alle eer voor zich op te vorderen. Zelfs ontplooiden zij tegen alle afspraken in bij den optocht naar het standbeeld van Rollo een Noorsche vlag. De Zweedsche officieren, die aan den stoet deelnamen, trokken zich toen stil terug en lieten de Noren alleen optrekken. | |||||||||||||||||
[pagina 239]
| |||||||||||||||||
Wij willen verder geen woord meer zeggen over de 1000jarige feestviering, alleen besluiten wij met de opmerking, dat het ons geen eer toeschijnt voorvaders van een volk te zijn, dat zóó spoedig zijn afkomst, taal en zeden heeft vergeten, zóó zelfs dat men met de grootste moeite nog enkele sporen van Germaanschen oorsprong ontdekt, bijv. in de woorden cat, car, camp, die een Franschman chat, char, champ zou uitspreken. De Germanen, hetzij het dan Skandinaven, Saksen, Franken, Friezen, Bourgondiërs, Gothen, Vandalen geweest zijn, hebben maar al te gauw zich verslingerd aan de geromaniseerde Galliërs, - zij hebben het uitstervend gallisch ras in het leven bewaard en hun noordsche kracht geschonken aan een zuidelijk ras, dat alleen daardoor in staat is geweest om de wereld eeuwen te beheerschen. De afstammelingen der Germanen, met Liguriërs, Basken en andere oud-Gallische elementen verbasterd, hebben het Angelsaksenland ingenomen, hebben heel de Germaansch - Skandinaafsche wereld gedurende 1000 jaar verontreinigd. Zonder het Germaansche bloed hadden de Franschen nooit zulk een overwegende rol in de wereldgeschiedenis kunnen spelen. Johannes Jörgensen schrijft in Juni 1911 aan de National-tidende: ‘Zaterdag zal op het congres worden uitgemaakt of Rollo een Deen of een Noor was. Wel is dat een zonderlinge wijze van een wetenschappelijk vraagstuk op te lossen.’ - Gelukkig heeft 't Rouaansche Congres die dwaasheid niet begaan. Tot nu toe hebben slechts Noren beweerd, dat Rollo een Noor was. Noren hebben een gedenksteen naar Rouaan gestuurd, waarop dit geschreven staat en trachten op die manier hun meening alom ingang te doen vinden. De Gemeenteraad van Rouaan ontving op den 1sten feestdag (23 Jan. 1911) eerst om 2 uur de Deensche afgevaardigden, een half uur later de Noren en ten laatste de Zweden. De 2e dag Zaterdag 24 Juni, woonde Fallières in het stadhuis de overhandiging van de Deensche vaas bij, de Noren lazen een groet van de Hoogeschool te Christiania voor en de Zweden gaven een gouden ring, die 2 kilogram weegt. Zondag 25 Juni werd een Deensch huldestuk voorgelezen en de Jellinge runesteen aan de afstammelingen der oude Normandiers overhandigd. En zelfs nu nog is de Germaan zóó onwijs, om aan den leiband van de Fransche beschaving te loopen, niet alleen de Vlaming, maar ook de Engelschman met zijn Fransch-Engelsch | |||||||||||||||||
[pagina 240]
| |||||||||||||||||
verbond, - ook de Hollander, die het Fransch de eereplaats op school laat, ook de Duitscher, - die met den Vlaming, tienduizenden naar het uitstervend Frankrijk liet gaan, en zóó dat ras in 't leven behield, zelfs de Skandinaaf, die op zijn geschenken aan Normandië zijn eigen taal niet durft schrijven, maar zet: ‘Hommage de l'ancien pays des Vikings, - offert à la ville de Rouen.’ |
|