| |
| |
| |
Frankrijks koloniale ontwikkeling onder de Derde Republiek.
Prof. Dr. G.K. Anton, Jena.
DE geschiedenis van het Koloniale Frankrijk wordt verdeeld in een tijdperk van bloei, van verval en van wedergeboorte. Van dit laatste tijdvak, waarin de Franschen hun tegenwoordig Koloniaal bezit opbouwen, zal hier de tijd na 1870 worden behandeld. Voor het juiste begrip is een overzicht van de vroegere ontwikkeling noodzakelijk.
In 1453 was de meer dan honderdjarige oorlog geëindigd, dien Engeland tegen Frankrijk op Franschen bodem gevoerd had. De lange strijd tegen de Engelschen en ten slotte hun verdrijving, waaruit Schiller de stof putte voor zijn Jonkvrouw van Orleans, versterkte het Fransche nationaal gevoel. Daarmee was de grond gelegd, waarop Lodewijk XI en zijne opvolgers de innerlijke samenvatting van Frankrijk tot een ééndrachtigen nationalen Staat in den vorm der absolute monarchie konden voltrekken en de uitwendige zelfstandigheid van hun koninkrijk verzekeren.
Nog voor dit alles was bereikt, begint onder Frans I in de plaats van de Fransche en Engelsche tegenstelling, de naijver tusschen Frankrijk en het Huis Habsburg, in welks reusachtig rijk toenmaals de zon niet onderging; en de Fransche Kolonisatie neemt een aanvang met het binnendringen van Jacques Cartier in den Canadeeschen St. Lorenzstroom. (1534).
Hare eerste periode strekt zich uit tot aan den minister van Lodewijk XIV, Colbert, den grondlegger van het moderne Frankrijk, door zijne grootsche regeling van handel en industrie, welke voor heel Europa een toonbeeld geworden is. In dezen tijd, tot aan het einde der XVIIe eeuw, gaat de continentale wording van Frankrijk paralel met zijne koloniale ontwikkeling. Een rij van gelukkige oorlogen doet het zegevieren over de
| |
| |
Duitsche en Spaansche linie van het Huis Habsburg, terwijl de door Frans I begunstigde pogingen tot stichting van koloniën door Hendrik IV en Richelieu werden hervat en onder het vruchtbare bestuur van Colbert voerden tot een koloniaal rijk, dat meer dan negen millioen vierkante kilometer omvatte, - negentien maal zoo groot als het tegenwoordige Europeesche Frankrijk. In Canada, Newfoundland, in het uitgestrekte stroomgebied der Mississippi, op de Antillen, Guadeloupe, Martinique, Tobago, Dominique en St. Domingo, in Cayenne, op de Afrikaansche Westkust, op het eiland Bourbon in den Stillen Oceaan en eindelijk in Oost-Indië, wapperde op het einde van dit tijdvak de Lelievaan.
In Europa omvatte Frankrijk toenmaals 20 millioen menschen. Een zelfde aantal telde het Duitsche rijk, maar daar de dertigjarige oorlog het in meer dan driehonderd souvereine deelen verbrokkeld had, was zijne bevolking geen compacte nationaal verbonden menschenmassa, zooals de 20 millioen, die het bloeiende en vruchtbare Frankrijk bewoonden, Pruisen telde slechts 2 millioen en Engeland, wiens kroon zich in onwaardige afhankelijkheid van de Franschen bevond, slechts zes. Fransche taal en zeden drongen overal door, politiek en cultureel had Frankrijk overwicht bij de naties.
Als de matigende invloed van Colbert diens dood (1683) overleefd had, en als Lodewijk XIV en zijne opvolgers in verstandige beperking hun zorg hadden gewijd aan den innerlijken bloei van het rijk en z'n machtig koloniaal bezit, in plaats van te streven naar meer territoriale uitbreiding, dan zou waarschijnlijk Frankrijk thans als de eerste koloniale macht ter wereld moeten worden beschouwd. Maar reeds twee jaren na den dood van Colbert werd het Edict van Nantes, waardoor Hendrik IV den godsdienst-burgeroorlog beëindigd had, opgeheven. Driemaal honderdduizend Protestanten verlaten ter wille van hun geloof, hun vaderland. Met hunne intelligentie, hunne economische bekwaamheid en hun kapitaal, koloniseeren zij Holland en Pruisen in plaats van de Overzeesche bezittingen van Frankrijk, welke verblindheid voor hen gesloten houdt. Bij de inwendige onlusten, welke de gevolgen waren, voegt de eerzucht van den ijdelen koning den oorlog van 1688-97 met zijne verschrikkelijke verwoesting van Heidelberg en de Pfalz, maar ook met zijne vernietiging van het door Colbert in het leven geroepen, zoo gewichtige
| |
| |
werktuig der Overzeesche politiek, nl. de Fransche vloot, die bij Kaap la Hogue de nederlaag leed tegen de vereenigde Engelschen en Hollanders. In plaats van in Europa conservatieve politiek te voeren, stort de Bourbonsche dynastie haar land steeds dieper in de Europeesche verwikkelingen, welke Engeland zoo vaardig weet te benutten en verder uit te spinnen, zoodat aan dit land tot 1814 de koloniale erfenis van Frankrijk langzaam aan in den schoot valt.
De machtsmiddelen, waarvan het zich hierbij bediende, waren de vloot der eilandbewoners en de legers der grootmachten van het vasteland, door zijne ‘zilveren kogels’ ondersteund. Van ouds waren de Britten meesters in de kunst anderen voor zich te laten vechten. Terwijl Engeland de tijdelijke vijanden van Frankrijk helpt en het steeds nieuwe weet te bezorgen, triomfeert het ten slotte over de gehate mededingers op den weg der wereldheerschappij. Zelfs Napoleon I, die, met helderen blik tegenover de dreigende wereldmacht van Engeland, al zijne krachten tegen de Engelschen aanwendde, moest het onderspit delven tegen Engelands sluwe politiek. Zooals hij reeds als Consul door de bezetting van Egypte den ouden weg naar Indië voor de Britten dacht af te snijden, zoo heeft hij later als Keizer, nadat intusschen Nelsons overwinningen bij Abukir en Trafalgar met de vernietiging van de Fransche vloot de landing in Engeland hadden buitengesloten, Engelands bondgenooten bij Jena, Eylau en Friedland verslagen, het continentale tolstelsel tegen Engeland ingevoerd, en ten slotte gepoogd Engeland in Indië te bereiken over den weg door Rusland...
Toen door het Weener Congres en den tweeden Parijschen vrede het Europeesche evenwicht was hersteld, had Engeland de koloniale en maritieme erfenis van Frankrijk aanvaard. Hetzelfde Engeland, dat in de jaren 1792-1815 ook aan de Hollanders al hunne koloniën ontnam, met een ongehoorde miskenning van het volkenrecht de Russische, Pruissische, Deensche, Zweedsche, Fransche en Hollandsche handelsmarine vernietigde en aan de grondstellingen van zijn eigen volkenrecht vasthoudt tot in onzen tijd!
Het koloniale Frankrijk was tot op slechts 150.000 vierkante kilometers, iets meer dan een vierde van de oppervlakte van het moederland, ineengekrompen. De eilanden St. Pierre en Miguelon aan de kust van Newfoundland, van de Antillen
| |
| |
Martinique en Guadeloupe; een deel van Guayana; de eilanden St. Louis in de Senegalmonding en Gorée bij het groene voorgebergte van West-Afrika; de eilanden Bourbon (later door de tweede republiek in Réunion herdoopt) en eenige Oost-Indische Handels- en Scheepvaartnederzettingen: dat was alles wat voor de Franschen overbleef.
Maar volkeren kunnen wat voor het individu niet is weggelegd: het leven opnieuw beginnen. Op het koloniale verval van Frankrijk volgt het tijdvak van zijne koloniale wedergeboorte. Daarin gelukt het de Fransche natie een nieuw koloniaal Frankrijk te stichten, dat heden ten dage geschat wordt op het twintigvoud van het moederland, op meer dan tien millioen vierkante kilometer, waarvan twee derde op Afrika vallen.
Deze laatste periode begint met de maatregelen, waardoor aan de Barbarijsche zeerooverij, wat zonder de Britsche ijverzucht reeds lang zoude zijn geschied, een einde werd gemaakt en verder het vroegere Romeinsche Afrika onder Frankrijk brengen zou: nl. met de inneming van Algiers op 5 Juli 1830. Engeland had zich verzet en zich gedragen als in 1911 tegenover Duitschland bij den Panthertocht naar Agadir. Zijne bedreigingen dat het in de landing van Fransche troepen op Algerijnschen bodem een casus belli zou moeten zien en, toen de landing toch geschied was, zijn wensch dat Frankrijk zich weder zou terugtrekken en zich tevreden stellen met een geldelijke schadevergoeding, leidden wel is waar niet tot de gewenschte gevolgen. De aanmatigende voorstellen, welke tot 1838 werden voortgezet, oefenden echter een slechten invloed uit op de beslistheid der Fransche regeering. De Juli-revolutie had Louis Philippe op den troon gebracht en het lot van Frankrijk gelegd in handen der bourgeoisie, die ook veel te gierig was om de offers voor een degelijke buitenlandsche politiek tijdig te kunnen brengen. Zoo geschiedde het, dat ten slotte veel grooter offers, - buiten de verliezen aan menschenlevens meer dan vijf milliard francs, - en dertig jaren noodig zijn geweest om Algerië volkomen te onderwerpen en bij den Staat in te lijven.
Gelukkiger was het Juli-koninkrijk in kleinere ondernemingen, welke meer gericht waren op het vestigen van steunpunten voor scheepvaart en handel. Zoo werd in 1830 de kiem gelegd voor het Fransche Congo-gebied, doordat Louis Philippe de
| |
| |
laagten van den Gabunstroom aan de aequatoriale Westkust van Afrika liet bezetten. In 1840 en 41 werden eenige stations aan de Ivoorkunst en in de nabijheid van Madagaskar de eilanden Nosi Bé en Mayotte verkregen en in 1842 in de Zuidzee Tahiti en de Marguesaseilanden.
Het tweede Keizerrijk voegde in 1853 Nieuw-Caledonië daar nog bij, en schoof ongeveer terzelfdertijd met de algeheele onderwerping van Algerië de Fransche heerschappij van de monding van den Senegal op beide oevers van den stroom naar voren en verder naar de binnenlanden. Steunende op de gunstige positie, welke Napoleon III in de eerste helft van zijne regeering weêr aan Frankrijk had weten te verschaffen, ontzag het zich niet de Engelsche bezetting van het eiland Perim, dat de Roode Zee afsloot, te beantwoorden met de bezetting van de in de nabijheid gelegen haven Obock, welke het in 1862 van een Arabischen hoofdman wist te verkrijgen, en evenmin liet het zich weerhouden om in hetzelfde jaar Cochinchina te veroveren en in 1865 Kambodscha onder Fransch protectoraat te stellen. En eindelijk wist hij zich ook deze verdienste, - niet door verovering van land, maar wel door aanzien en invloed, - te verwerven, dat nl. onder zijne regeering het graven van het Suezkanaal werd begonnen en ten uitvoer gelegd.
Hiermede voleindigde de neef, wat door zijn grooten oom als erfdeel was achtergelaten. Maar Napoleon I had niet slechts de doorsteking van den Isthmus van Suez ontworpen en een operatieplan voor de verovering van Algerië laten uitwerken; toen hij op St. Helena het herstel van de Napoleontischê dynastie voorbereidde, in dit geval ook aanbevolen af te zien van elke poging om nog in Europa veroveringen te maken; de zuidelijke oevers van de Middellandsche Zee zouden een veel vruchtbaarder veld vormen voor de uitbreiding van Frankrijk. In plaats van evenwel deze verstandige raadgeving op te volgen, bemoeide Napoleon III zich met de plannen der Duitsche stammen om zich te vereenigen, een drang, welke bij deze stammen voortsproot uit hetzelfde nationaliteitsbeginsel, waarvan Napoleon III een voorvechter was. Een vreemde tegenstelling: de regeering, die het nationaliteitsdeginsel op haar vaandel had geschreven, weerstreeft hier niet alleen de toepassing ervan, maar eischt in openlijke tegenstelling daarmee, ook nog den linker Rijnoever!
| |
| |
Zoo beging het tweede Keizerrijk de oude fout van aanmatigende continentale politiek, welke de Franschen in de tweede periode hunner koloniale ontwikkeling hun eerste koloniaal rijk had doen verliezen. De nadeelige gevolgen, welke dit keer niet op koloniaal terrein gelegen waren, maar den Keizer zijn troon, en Frankrijk zijn positie kostten, toonden duidelijk, hoe juist Napoleon I uit de Fransche geschiedenis had geleerd, toen hij aanraadde afstand te doen van elke verovering in Europa...
De derde republiek, welker koloniale werkzaamheid nu meer uitgebreid zal worden behandeld, heeft aan den grooten Corsicaan zoo lang gehoor gegeven als de drang der omstandigheden dit vroeg. Tengevolge hiervan kon het schijnen alsof zij zich wilde beperken tot de ontwikkeling van het koloniale Frankrijk, ja, zelfs alsof uit deze werkzaamheid zou voortkomen een niet enkel voorbijgaande toenadering tot Duitschland, welke den vrede van Europa voor goed zou hebben gewaarborgd. Maar bij de warmbloedige buren van Duitschland zegevierde de gedachte aan revanche steeds over het koele verstand en haalde hen over, elke gelegenheid aan te grijpen, die de vervulling beloofde van de hoop op eene verdeeling van Duitschland. Zoo is het geschied dat de derde Republiek van den eenen kant haar koloniaal bezit geweldig wist uit te breiden, waarbij de Duitsche politiek haar meermalen behulpzaam was, doch van den anderen kant het lot dier bezittingen en ook dat van zichzelf zette op het roekelooze spel van den tegenwoordigen wereldbrand, welke door Frankrijks hartstocht mede is aangestoken.
De Fransche inzet bij dezen oorlog is in koloniaal opzicht van veel meer waarde, dan in 1870 het geval was, daar intusschen het koloniaal economisch leven opbloeide en aan toenmalig bezit nieuw gebied van grooten omvang en met toekomst is toegevoegd. Het voornaamste daarvan dankt de derde Republiek aan het initiatief van Jules Ferry, wiens verdiensten het ondankbare vaderland eerst na zijn dood behoorlijk zou erkennen.
Na 1870 waren natuurlijk de zorgen der Fransche bewindvoerders allereerst gericht op de innerlijke verhoudingen. In verrassend korten tijd gelukte het aan het zonder twijfel goede
| |
| |
financieele beheer van den grijzen Thiers, gesteund door de economische herleving, welke over de geheele wereld kenbaar was, in de eerste zeventiger jaren niet alleen de heden klein, maar toenmaals groot schijnende oorlogsschatting van vijf milliard op te brengen,... maar ook werden de geweldige schatten gevonden om de Fransche strijdkrachten te organiseeren. De voortreffelijke naam van den Franschen Staat deed steeds weer nieuwe geldsommen hun weg naar Frankrijk vinden.
Op het einde der zeventiger jaren waren de moreele en materieele krachten van het land in zooverre hersteld, en was de republikeinsche staatsvorm uitwendig en inwendig zóó bevestigd, dat het uur scheen aangebroken om niet werkeloos te blijven bij de koloniale beweging, welke destijds de geheele wereld had aangegrepen. In 1880 was Jules Ferry minister-president geworden. Zijn eerste koloniale daad, welke Frankrijk de meest bloeiende van zijn bezittingen gaf, was de bezetting van het Tunesische gebied.
Sinds zijne vestiging in Algerië had Frankrijk deze schrede voorbereid, maar steeds was het gestuit op den tegenstand van Engeland, dat voor zijne positie in de Middellandsche Zee Frankrijk beschouwde als zijn gevaarlijksten tegenstander. De wijziging in de Engelsche opvattingen volgde, toen de Oostersche kwestie door den Russisch-Turkschen oorlog haar oplossing in den zin van eene ernstige verzwakking van Turkije gevonden had. Het lossere verband, dat hierdoor ontstaan was tusschen de hooge Porte en haar vasallen, gebruikte Engeland, om zich kort voor de samenkomst van het Berlijnsche Congres het eiland Cyprus te laten geven en daarvoor Turkije het bezit van Egypte te waarborgen, m.a.w. te verhinderen, dat eene andere mogendheid zich hiervan zou kunnen meester maken. Deze zet tegen Frankrijks positie in de Middellandsche Zee openbaarde de Engelsche gevolmachtigde op het Congres aan Vorst Bismarck, die hem antwoordde, dat Frankrijk niet lang vertoornd zoude zijn, wanneer Engeland het de vrije kans zou laten in het Tunesische gebied. Met de verklaring, dat het dit doen zou, bracht Lord Salisbury den verontwaardigden Franschen gevolmachtigde Waddington tot bedaren, die hem niets antwoordde, maar na sluiting van het Congres zijne aanteekeningen van het gesprek in London liet overleggen, en navragen of Lord Salisbury er nog evenzoo over dacht.
De Engelsche regeering vond te minder aanleiding dit te
| |
| |
ontkennen, daar de wijziging harer opvatting niet enkel was voortgekomen uit de bovengenoemde reden. Want ook Italië, dat het meeste deelnam in de nederzettingen van het Tunesische gebied, had opgehouden enkel en alleen een geografisch begrip te zijn. Achter deze Italiaansche kolonisten stond een krachtige, jonge macht, die bereid was om van het oude Romeinsche Afrika een Italiaansche kolonie te maken.
In London redeneerde men, dat in dit geval beide oevers van den zeeweg naar Indië in handen van dezelfde mogendheid zouden zijn en dat Italië, als meester der zeeëngte tusschen Sicilië en Tunis, voor andere naties den doortocht kon bemoeilijken.
Zoo kwam het Engeland als het kleinste kwaad voor, Tunis in Fransche handen te weten en Lord Salisbury liet door den Engelschen gezant in Parijs het volgende mededeelen:
‘Zonder de juistheid der verschillende bewoordingen van ons onderhoud te bevestigen, erken ik, dat de herinneringen van den Heer Waddington in het algemeen genomen juist zijn. Het is echter veel eenvoudiger de opvatting der Regeering van Hare Majesteit de Koningin van Groot-Brittannië betreffende een actie van Frankrijk in Tunis aanstonds uiteen te zetten. Engeland heeft geene bijzondere belangen bij deze kuststrook, welke het aanleiding zouden kunnen geven met wantrouwen den legitiemen en groeienden invloed van Frankrijk gade te slaan. Deze invloed raakt zoowel Frankrijks aanwezigheid met een groote militaire macht in Algerië als ook het werk der beschaving, dat in het Afrikaansche continent verricht wordt, en dat H.M.'s bewonderende erkenning heeft. De druk, welke Frankrijk in eene dusdanige positie, zoodra het wil, op de regeering van Tunis zal uitoefenen, is niet alleen natuurlijk, maar ook onvermijdelijk. Zelfs de algeheele vernietiging van de regeering van den Bey zou eventueel niets kunnen veranderen, aan de houding van Engeland, daar wij aldaar noch eigen belangen, noch aanspraken hebben.’
Deze verklaring van Salisbury was, ondanks hare duidelijkheid, voor Waddington nog geen aanleiding om ook maar één stap te doen tot de bezetting van Tunis. Eerst Jules Ferry, die twee jaren later aan de regeering kwam en het stuk bij de acten vond, begreep aanstonds het gewicht er van. ‘Vier en en twintig uren nadat ik het stuk in het archief gevonden had,’ zoo schreef hij later zelf, ‘had ik besloten de regeering
| |
| |
niet te zullen verlaten, vóór en aleer ik mijn land in het bezit van Tunis zou hebben gesteld.’ Vooraf zeker van de Engelsche goedkeuring, kon hij dit besluit te geruster nemen, daar het toenmalige Italië, dat buiten eenig bondgenootschap stond, nog geen steun aan Duitschland had. Waarom zou Duitschland zich ook inmengen? Toen Bismarck voor het Berlijnsche Congres ten opzichte van Italië Duitschlands bereidwilligheid toonde wat betreft de bezetting van Tunis, antwoordde Italië kortzichtig en niet heel vriendelijk, dat het Duitschland te doen scheen, om Italië in een oorlog met Frankrijk te wikkelen.
Overvallen van Tunesische stammen op Algerijnsch gebied, waarop vroeger, zoolang Engeland tegenstand bood, nooit gelet was, waren nu een voorwendsel voor de Fransche troepen om op 1 Mei 1881 te landen. Twaalf dagen later was Tunesië onder Fransch gebied opgenomen en de Duitsche Consul, Dr. Nachtigal, was de eerste van allen, die de algeheele wending der dingen erkende door het feit, dat hij zich door tusschenkomst van den Franschen Chargé d'affaires liet voorstellen aan den Bey.
Jules Ferry verkreeg echter niet alleen Tunis, maar ondervond ook, dat zijne annexatie gelijk stond met internationale verwikkelingen en bemoeilijking van de binnenlandsche welvaart. Zoo schiep hij uit het nieuwe gebied geen Fransch departement, zooals Algerië, waarbij hij het ook niet inlijfde, maar, naar Hollandsch-Engelsch-Indisch voorbeeld, een protectoraat. Aan dezen genialen zet, welke formeel Tunesië het karakter van buitenland deed behouden en de inboorlingen verzoende, daar zij onderdanen bleven van hun Muzelmanschen vorst, dankt Frankrijk het ongestoorde bezit en den bloei van deze kolonie.
Terwijl zij een zelfstandige Staat bleef, staande onder den Bey, werd de niet onbeduidende Staatsschuld niet tot eene Fransche, de belangen der vreemde mogendheden, die op Tunis handel dreven en vooral die van het zwaar getroffen Engeland, bleven onaangetast, en de radicale schreeuwers tegen de koloniale uitbreiding van Frankrijk werd den mond gestopt door het tooverwoord: geen nieuwe uitgaven, geen verhooging van budget. Door de aandacht te vestigen op de goedkoopte van een bestuur, met behulp van eigen inlandsche krachten uitgeoefend, werd ten slotte het importeeren van Fransche ambtenjagers afgeweerd en zoodoende elke inmenging van het Parlement in de moeilijke kwesties Tunis betreffend, afgewezen.
| |
| |
Of Engeland verstandige politiek dreef, toen het in 1881 Tunis Fransch liet worden en in het vervolg niet verhinderde, dat Frankrijk aan de Noordelijke punt van het land, tegenover Sicilië, de haven van Biserta maakte tot een der eerste oorlogs- en handelshavens?
In ieder geval heeft het tegenover de daarmee groeiende beteekenis van Frankrijk in de Middellandsche Zee reeds een jaar later een tegenhanger gesteld, doordat het uitvoerde, wat het bij de aanmoediging van Frankrijk, om Tunis in bezit te nemen, zorgvuldig verzwegen had, als bijbedoeling van het Cyprusverdrag: de vernietiging van den Franschen invloed in Egypte.
De verkeerde Egyptische politiek der republiek bood hiervoor hoûvast. Vorst Bísmarck had in 1879 tusschen Engeland en Frankrijk een vergelijk getroffen; een zoogenaamd condominium was ingetreden, dat elk der beide Staten gelijken invloed verleende ten opzichte der Egyptische regeering. Maar toen in 1881 een opstand van Arabi Pascha uitbrak, verhinderde een verwerping in de Fransche Kamer, dat deze gemeenschappelijk met Engeland onderdrukt werd. De ernstige fout werd begaan om zich van elke inmenging te onthouden. Zoo bevochten de Engelsche wapenen alleen de overwinning van Tell-el-Kebir, waarvan het gevolg was, dat de Fransche invloed in Egypte ten gunste van dien der Engelschen werd ter zijde geschoven.
Dit was voor Frankrijk, welks genie en geld de doorgraving van den Isthmus van Suez had bewerkt, te smartelijker, daar het niet alleen oude rechten in Egypte bezat,.. reeds in 1798 hadden eeuwen van de pyramiden neergezien op de overwinnende legers van Napoleon... maar ook vroeger op gevoelige wijze had moeten ervaren hoe Engeland zijne Egyptische plannen kruiste.
Engeland was het, dat in 1840 Frankrijk dwong, zijn wel is waar overwonnen beschermer, den oproerigen vice-koning Mehemet Ali, aan zichzelf over te laten en daarmee zijn hoop te laten varen op de vervulling van de woorden van Napoleon, dat de Middellandsche Zee een Fransche Zee moest worden. Deze oude wonde werd door de nieuwe overwinning der Engelsche politiek weder opengereten en in de plaats der entente cordiale van beide naties trad een toenemend wantrouwen.
Het gekrenkte Frankrijk zocht een revanche en het gelukte
| |
| |
er eene te vinden, welke niet ongevoelig was voor de Engelsche belangen; zij was niet gelegen in het rijk der Pharao's, maar in Achter-Indië.
Dit is de tweede koloniale daad van Jules Ferry, wien de bezetting van Tunis zijn ministerszetel had gekost, maar die door zijn onophoudelijk op wisselingen van ministeries beluste landgenooten, andermaal tot minister-president benoemd was.
Sinds Frankrijk in Achter-Indië vasten voet had verkregen, had het moeite gedaan een handelsweg te vinden, welke het den toegang tot de zuidelijke provincies van het hemelsche rijk kon ontsluiten. De weg van Songkoi, welke door de meest Noordelijke provincie van het Keizerrijk Anam, door Tongking gaat, bleek de meest geschikte te zijn, en was in 1874 door Fransche kooplieden geopend. Schermutselingen met Anamitische zeeroovers voerden nog in het jaar van den slag bij Tell-el-Kebir tot een Fransche nederlaag, maar vervolgens, dank zij het initiatief van Jules Ferry, tot eene groote machtsontwikkeling, welke zich ook tegen China moest keeren. Door deze uitbreiding zou het waarschijnlijk meer dan een enkel protest van Engeland hebben uitgelokt, als Engeland niet geweten had, dat Frankrijk toenmaals nauwe voeling met Duitschland hield. De Egyptische gebeurtenissen hadden de Republiek met Engeland en de Tunesische gebeurtenissen de Republiek met Italië kwade vrienden doen worden, en dit laatste bewogen tot aansluiting bij den Driebond, van welks deelnemers Duitschland den draad met Rusland nog niet had doorgesneden.
Zoo was Frankrijk geïsoleerd en voor de Fransche politiek was het natuurlijke gevolg dat zij zich bij de Duitsche politiek aansloot.
Ondanks het verzet der Fransche pers, die zich, met uitzondering van de Figaro, verre wilde houden van alles wat op eenige verzoening leek, bezat Jules Ferry den moed, dezen weg vastbesloten te betreden. Dit ging natuurlijk niet zonder hevige opwinding van de warmbloedige buren van Duitschland, welke zich naar buiten o.a. uitte in eene bespotting van den koning van Spanje, toen hij tot chef was benoemd van het Duitsche Strassburger Uhlanenregiment. Toch gedroeg zich daarbij de Fransche regeering tegenover Duitschland vrij correct. Duitschland had daarom te minder aanleiding om de koloniale politiek van Frankrijk tegen te werken, te meer daar de Fran- | |
| |
sche toenadering ook Duitschland in staat stelde, bij de verdeeling van Afrika, die toen juist begonnen was, tegenover Engelsche aanmatiging krachtiger te kunnen optreden.
De verdragen van Hue en Tientsin, 1884-1885, maakten een einde aan de Fransche expeditie in Achter-Indië. Frankrijk behield het protectoraat over Anam en Tongking, China deed afstand van zijne suzereiniteit en opende bepaalde punten der Chineesch-Tonkineesche grenzen voor den Franschen handel. Zoo ontstond uit de kolonie Cochinchina een Fransch Indo-China, dat toenmaals ongeveer 460.000 vierkante kilometer omvatte. Negen jaren later kwam hier nog een aanzienlijk gebied op beide oevers van de Mekongrivier bij, dat door Siam moest worden afgestaan. Wanneer het in de toekomst zou gelukken, in Siam zelf, dezen Bufferstaat tusschen Engelsche en Fransche belangensfeer, een Fransch protectoraat te stichten, - een Japansch lijkt heden waarschijnlijker - dan zou Frankrijk zich nestelen aan de Oostelijke zijde van Engelsch-Indië, gelijk Rusland aan zijn Noordwestelijke. Geen wonder, dat Siam met zijn geographischen en politieken toestand liever bij Duitschland dan bij zijne naburen, Frankrijk en Engeland, economische aansluiting zocht.
De uitbreiding van het Oost-Aziatische koloniaal bezit, in welks belang Frankrijk voor zijne bemiddeling bij den Japansch-Chineeschen vrede van China nog kleine concessies en de pacht der Quangtschoubocht wist te verkrijgen, vormt zijne revanche voor de verdringing uit Egypte.
Het is zonder twijfel eene dure geweest.
Niet minder dan 322 millioen francs heeft Frankrijk alleen de Tonkineesche expeditie gekost.
Deze kosten en een nederlaag der Fransche troepen kort vóór den vrede, maakten Jules Ferry tot den meest impopulairen man bij zijne landgenooten. Hij moest zich van de leiding terugtrekken, zeer ten nadeele en te midden van de uitvoering van zijn derde koloniaal plan, dat Madagaskar volkomen aan de Fransche heerschappij moest onderwerpen.
Op dit erfstuk van Fransche verwachting overwoog toenmaals Engelsche invloed.
Om dezen terzijde te stellen, en te beletten dat de Engelschen Fransche schepen, die door het Suezkanaal naar Madagaskar wilden komen, de uitvaart uit de Roode Zee zouden verhinderen, had Jules Ferry allereerst de haven Obock aan de Somalikust
| |
| |
tegenover het Engelsche Perim en Aden militair laten bezetten en vervolgens oorlogsschepen naar Madagaskar gezonden.
Acht maanden na zijn aftreden kwam het (1885) tot een weinig eervollen vrede. Frankrijk behield weliswaar het protectoraat over het eilandgebied, dat later tot de naburige Komoren werd uitgebreid, maar in werkelijkheid bleef de zelfstandigheid der Hova-regeering ongebroken. Hare verdere kwaadwilligheid had ten slotte eene nieuwe expeditie tengevolge, welke de plannen van Jules Ferry verwezenlijkte, doordat zij in October 1895 de Franschen ook tot de werkelijke meesters maakte van Madagaskar, dat in zijn geheel iets kleiner is dan het Europeesche Frankrijk met België en Holland samen.
Het vierde en laatste doel, dat Jules Ferry aan de Fransche koloniale politiek stelde, was de uitbreiding van de kleine kolonie aan de Gabunrivier onder den Aequator. Vreedzame bemoeiingen van den graaf de Brazza, die als jong marine-luitenant daar koene ontdekkingsreizen ondernam, vormden het tot een degelijk Fransch Congogebied.
Daarbij was het gekomen tot grensoneenigheden met de Kongo-maatschappij, waarvan de Koning der Belgen voorzitter was.
Het gelukte Jules Ferry zijn land het recht van voorkoop op de bezittingen van de Kongo-maatschappij te verzekeren en in Februari 1885, kort voor zijn val, een einde te maken aan deze oneenigheden ten gunste van Frankrijk. Weinige dagen later werd in Berlijn de Afrikaansche Conventie gesloten, welke het gebied der Congo-maatschappij veranderde in een neutralen Congo-Staat en hierdoor het Fransche Kongoland, en ook de Duitsche koloniën een minder gevaarlijken nabuur gaf dan een Engelsche Kongo-Staat zoude geweest. Dit resultaat was vóór alles te danken aan het eensgezinde samengaan der Fransche en Duitsche regeeringen, welke door gemeenschappelijke belangen tegenover Engeland verbonden werden.
In den tijd, die hierop volgde, veranderde de wereldtoestand.
Bismarck's aftreden voert bij Duitschland tot het opgeven ook van zijne Russische politiek en brengt in 1891 de reeds lang voorbereide vereeniging van Frankrijk en Rusland tegen Duitschland en tegen Engeland tot stand. De steun, welke Frankrijk voorheen bij Duitschland tegen Engeland gevonden had, meent het nu beter bij Rusland te kunnen vinden.
| |
| |
Zeven jaren later zou het in Boven-Egypte de proef op de som zien.
Engeland had in 1894 een verdrag met den Kongo-Staat gesloten, waardoor het Boven-Nijlgebied aan Engeland verpacht werd, wat Frankrijk beletten moest om uit zijn Kongoland voort te dringen naar het Noordoosten in de richting van Egypte. Frankrijk protesteerde hiertegen met zooveel nadruk, dat de Kongo-Staat zich genoodzaakt zag in de Ubangi-overeenkomst goed te vinden, dat de Fransche belangsfeer tien lengtegraden naar het Oosten werd uitgebreid, tot aan de bronnen van de armen van den Boven-Nijl. Tegelijk moest genoemde verpachting weer zoover worden beperkt, dat de weg naar den Nijl voor de Franschen weer openstond.
Daardoor werd Frankrijk de Zuidwestelijke nabuur van het vroegere Egyptische Soedan, dat de Mahdi-opstand in 1882 van het overige deel van Egypte had afgescheiden.
De hoop van Engeland op de nalatenschap van den Mahdi wilden de Franschen even gaarne verijdelen als de koning der Belgen als souverein van den Kongo-Staat. Toen diens vriend, Felix Faure in 1896 tot president der republiek gekozen was, achtte Leopold II den tijd gekomen en begaf zich naar Parijs. De wonde, welke Engeland voor 14 jaren den Franschen met hunne verdringing uit Egypte geslagen had, was nog niet geheeld, en groot hun hoop op Rusland's hulp in het ernstigste geval. Het Engelsche denkbeeld om eene Afrikaansche bezitting te hebben, welke zich ononderbroken uitstrekte van Kaap de Goede Hoop tot aan Alexandrië, stond tegenover dat der Franschen om het Engelsche plan te kruisen door eene bezitting dwars door Afrika van het Fransche Kongogebied tot aan Obock aan de Roode Zee. Frankrijk droomde van een geweldig Soedanrijk, dat in beteekenis later Britsch-Indië zou moeten evenaren. Het viel daarom Leopold II niet moeilijk de Fransche regeering tot een gemeenschappelijk plan over te halen. Terwijl de Fransche diplomatie bij de Europeesche kabinetten de vraag van de ontruiming van Egypte had open te houden, zouden tegelijkertijd een Kongoleesche expeditie van den Kongo-Staat en eene Fransche uit het Fransche Kongo-gebied naar den Nijl optrekken en daar met een Fransch-Abessynische samenkomen.
Dit zorgvuldig voorbereide plan zou het Boven-Nijlgebied aan de verbonden Staten onderworpen en Engeland in Egypte
| |
| |
ernstig bedreigd hebben, ware het niet, dat de expeditie van den Kongo-Staat moest terugkeeren, daar hare troepen aan het muiten waren geslagen.
Zoo bereikte de uit het Westen komende Fransche expeditie onder Marchand, na ontzachlijke moeilijkheden te hebben overwonnen, alleen den Nijl, in Juli 1898 bij Faschoda. Hoe bewonderenswaardig de heldhaftige prestatie ook was,... de kleine troep, welke op zichzelf was aangewezen, was toch te zwak om te kunnen weerstaan aan den Sirdar Kitchener, die met zijn voorhoede op vijf stoomschepen twee maanden later voor Faschoda verscheen. Engeland was uit zijne Egyptische verslapping ontwaakt, Kitchener had den 2en September den Mahdi bij Omdurman verslagen en hierdoor niet enkel den weg Nijlopwaarts naar Faschoda geöpend, maar ook de Engelsch-Egyptische heerschappij in Soedan hersteld, des te duurzamer naarmate zijn leger de locomotieven in letterlijken zin op den voet volgde.
Thans had alleen nog een oorlog tusschen Frankrijk en Engeland de vraag kunnen beslissen, aan wie Boven-Egypte zou toebehooren. Als hij ondanks de groote opwinding in beide landen niet uitbrak, daar Frankrijk alles aan Engeland toegaf, dan moet de verklaring hiervoor gezocht worden in de mislukking van het Fransch-Russische verbond.
Misschien was deze deemoediging aan Frankrijk bespaard, en zou de geschiedenis een anderen loop hebben genomen, als het niet in 1896, toen de Duitsche Keizer na den Jameson-rooftocht het bekende telegram aan den president van Transvaal richtte, aan Engeland tegen Duitschland hulp geboden had, in plaats van aan de zijde van Duitschland te gaan staan. Of Engeland met de Fransche rechten aan den Boven-Nijl evenzoo zou hebben gehandeld, als het niet zeker geweest was, dat Rusland het geen moeilijkheden in Azië zou bereiden en Duitschland het de vrije hand zou laten?
Tegenover het geweld van deze feiten vervloog de droom der Franschen van hun Afrikaansche landstrook en de herwinning van hun invloed in Egypte.
Onder Delcassé's nieuwe leiding der buitenlandsche politiek, welke vóór hem Hanotaux gevoerd had, sloeg Frankrijk nu den weg in van die omgekeerde politiek, welke het ten slotte, onder den overweldigenden indruk van Engelands zegepraal over Rusland, - door de Japanners voor de Britten bevochten -, leidde tot een bondgenootschap ook met Engeland.
| |
| |
Ter wille van de revanche voor 1870, maakt het zich tot werktuig van Engeland, dat in 1904 onder voorwaarde dat in een toekomstigen Engelsch-Duitschen oorlog de Franschen de kastanjes uit het vuur zullen halen, met de plannen voor Noord-West Afrika instemt...
Reeds voor twintig jaren wees ik op de pogingen der Franschen om heel het Noordwestelijk derde deel van Afrika onder hunne heerschappij te brengen. Hoe weinig dit toen ook geloof vond,... den vorigen zomer was het geen utopie meer, dank zij de groote successen der Fransche politiek in dit gedeelte van het zwarte werelddeel, welke alle als even zoo veel schreden tot dit doel kunnen worden beschouwd. Herinnerd zij Algerië, Tunis, het Senegal-gebied, dat sinds Napoleon III aanmerkelijk is uitgebreid, de stichting van het protectoraat in Dahomey (1892), waarop een jaar later de bezetting van Timboektoe volgde, dit oude middenpunt van den trans-saharischen handel, door Duitsche ontdekkers voor het eerst in de vijftiger jaren der 19e eeuw bezocht. Terzelfder tijd en in de volgende jaren breidden koene ontdekkingsreizigers en officieren het Fransche Kongoland uit in den rug van Duitsch Kameroen naar het Tschadmeer en langs Ubangki.
De overwinningen der Fransche troepen over Fadelallah en Raben begunstigden bij de wisseling der eeuw de Duitsche heerschappij over Noord-Kameroen, gelijk zij het gebied van het Tschadmeer onder Fransche macht brachten en de verbinding met het Fransche Nigergebied verzekerden, dat reeds vroeger door de zegepraal over Samory met de Ivoorkust verbonden was.
Van Marchand's tocht naar Faschoda werd boven reeds gesproken. Al werd het eigenlijke doel niet bereikt, de tocht had toch in Maart 1899 de zuivere scheiding van de Fransche en Engelsche belangensfeer tengevolge. Terwijl de grenslijn eerst ongeveer loopt op de scheiding tusschen Kongo en Nijl en dan van den 20en breedtegraad tot aan het Zuiden van Tripolis, werd Egypte met de Lybische woestijn en het Egyptische Engeland aan Soedan overgelaten, terwijl Frankrijk kreeg alles wat westelijk van dit gebied en van Tripolis gelegen was. Reeds hierin lag de Engelsche toestemming tot het in bezit nemen van Marokko, welke vervolgens door de overeenkomst van 8 April 1904, welke Frankrijk geheel deed afzien van Egypte en de koloniale wrijvingen tusschen Frankrijk
| |
| |
en Engeland deed verminderen, nog nader werd bekrachtigd. Hoe verder de Franschen de instemming der Italianen door hunne toestemming tot de Italiaansche bezetting van Tripolis kochten en in de November-overeenkomst van 1911 met Duitschland de laatste belemmering voor hunne Marokkaansche plannen uit den weg ruimden, ligt nog versch in het geheugen. Door deze overeenkomst, welke voor Duitschland was de sluitsteen eener politiek, die naar het doel juist was, maar in de middelen mislukte, heeft Frankrijk wel is waar zijne poging, door Engeland geïnspireerd, om heen te stappen over volkenrechtelijke verdragen, welke Duitschland mede onderteekend had, moeten betalen met afstand van de uitsluiting der economische belangen van andere mogendheden in Marokko,... en een prijs betaald, zooals het in de eeuw zijner koloniale wedergeboorte nog nooit betaalde, doordat het een stuk van zijn koloniaal gebied afstond; maar het stuk van het Kongogebied, dat Duitschland verkreeg, kan op de kaart van Afrika niet uitwisschen den indruk, dat de Fransche olievlek, waarmee de inneming van Algiers de kaart van Afrika drenkte, zich intusschen geweldig uitbreidde. De Spaansche, Engelsche, Portugeesche en Duitsche bezittingen in Noord-West-Afrika zijn thans smalle kuststrooken, in den rug vast omklemd door een groot Fransch rijk.
Fransch Noordwest-Afrika bestaat niet enkel op de kaart.
Moedige ontdekkingsreizen, militaire uitbreidingen en de aanleg van spoorwegen hebben integendeel de Fransche macht in het grootste deel van dit reusachtig land hecht gegrondvest en de nog ontbrekende strategische verbinding tusschen Barbarije in het Noorden en het Soedan- en Senegalgebied in het Zuiden zoo goed voorbereid, dat een algeheel beheerscht Noordwest-Afrika vóór den tegenwoordigen oorlog slechts scheen een kwestie van tijd. Al gaven eenige gedeelten van Soedan, zooals Wadai en vóór alles Marokko nog veel te doen,... toch was juist door de inbezitneming van dit laatste en de daarmee gepaard gaande Engelsch-Duitsche spanning de waarde dier strategische verbinding zeer voelbaar geworden. Als zij reeds bestaan had, dan zou Frankrijk zijne zwarte Senegal- en Soedantroepen binnen vijf dagen in Noord-Afrika ter beschikking hebben gehad, niet alleen om de Marokkanen te onderwerpen, maar ook om de Europeesche soldaten in Algerië en Tunis te ontlasten en voor Europa vrij te maken. Ja, bij de
| |
| |
massa van zwart menschenmateriaal rekende men reeds twee zwarte legerkorpsen, 75000 man, voor het Europeesche oorlogstooneel te winnen; geen wonder, dat de nabuur van Duitschland in het voorjaar van 1912 een studie-commissie naar Arika zond, die opnieuw onderzocht heeft of eene verbinding, m.a.w. een trans-saharische spoorweg mogelijk was.
Deze spoorweg is eene oude lievelingsgedachte der Franschen, welke in 1859 voor de eerste maal opkwam en sindsdien een omvangrijke literatuur in het leven heeft geroepen. De technische mogelijkheid van den aanleg staat vast, de economische mislukte steeds hierdoor, dat de transportkosten door de lengte der lijn op 240 francs per ton zouden komen, waardoor slechts weinig goederen van hooge waarde zouden kunnen worden uitgevoerd. Tengevolge der politieke gebeurtenissen van de laatste jaren kwam de strategische beteekenis van den spoorweg zoozeer naar voren, dat de Franschen op het punt stonden de economische rentabiliteit er van ten offer te brengen, wanneer de wereldoorlog tegen Duitschland niet van te voren was uitgebroken. De kosten zijn op 50.000 francs per kilometer en op een totaal bedrag van 92½, millioen francs geraamd; de tijd van aanleg zal volgens berekening twee jaren duren. Bij dit alles moet in aanmerking worden genomen, dat het begin der lijn reeds bestaat door de voor de Algerijnsche spoorlijnen overwonnen moeilijkheden in het Atlasgebergte.
Op de uiteengezette wijze heeft de derde republiek het meeste bijgedragen tot den wederopbouw van het Fransche koloniale rijk.
Het groote succes op dit gebied, dat Frankrijk sinds 1871 behaalde, ondanks de onophoudelijke wisselingen van ministeries in dit parlementair geregeerde land, heeft het te danken aan zijne republikeinsche Staatslieden, aan den drang der omstandigheden, welke het tot aan den vorigen zomer noodzaakten, den vrede in Europa te bewaren en aan... Vorst Bismarck, die zijne koloniale uitbreiding ten allen tijde heeft bevorderd om de Duitsche grenzen aan de Vogezen te ont-ontlasten. De verstandhouding van beide regeeringen was in de dagen van Jules Ferry zóó goed, dat deze bij den bijnaam van Tunesiër en Tonkinees nog dien van Pruis kreeg en vele jaren lang de openlijke miskenning van zijne kortzichtige landgenooten moest verdragen. Frankrijk's hartstocht heeft ten
| |
| |
slotte de overwinning behaald, zich maar al te gewillig door Engeland, den erfvijand zijner geschiedenis, laten misleiden, en het verstrikt in een noodlottigen wereldoorlog.
Wat er van worden zal, dient afgewacht.
Hoe het met Frankrijk in koloniaal opzicht gesteld was, van welke beteekenis voor zijne wereldpositie de Fransche koloniale bezittingen waren, toen de oorlog uitbrak, zal hier ten slotte worden saamgevat.
De Fransche koloniën zijn over alle werelddeelen en bewoonbare breedtegraden verspreid, en zij toonen de grootste verscheidenheid ten opzichte van klimaat, grond, bevolking en andere voorwaarden van economisch leven. Hoe dit leven zich heeft ontwikkeld en de plaats van Frankrijk in de wereldeconomie heeft beïnvloed,... daarop zal hier niet worden ingegaan. Alleen zal worden uiteengezet welke beteekenis de kolonien hebben voor Frankrijk's positie in de wereldpolitiek.
Voor deze beteekenis dient te worden herinnerd, dat in de dagen van Lodewijk XIV, Napoleon I en Napolon III, Frankrijk onder de Staten der aarde de eerste plaats innam. Toen het dit hoogtepunt voor de laatste maal bereikte, in het begin van de zestiger jaren der XIXe eeuw, telde het 37 millioen inwoners. Alleen Rusland overtrof het in dit opzicht, maar had juist weer de plaats verloren, welke het te danken had aan de jaren 1812-'15, en zich moeten verplichten geen vloot te zullen houden in de Zwarte Zee. Zijne vernedering was in het belang van Engeland, maar was het werk geweest der Fransche troepen, die zich in de Krim veel beter hadden geweerd en bewezen hadden veel degelijker te zijn dan die der Engelsche bondgenooten. Geen wonder dat heel de wereld weerklonk van den wapenroem der Franschen, die korten tijd daarna nog vermeerderde door de overwinning op Oostenrijk in Lombardije.
Zoo was Frankrijk destijds eene militaire kracht, in aanzien en invloed alle andere Europeesche Staten ver vooruitstrevend, en, afgezien van Rusland, ook wat het aantal inwoners betreft, de meerdere. Oostenrijk had 33 millioen, Engeland 28, Pruissen 25 millioen inwoners. Een verbonden Duitschland bestond nog evenmin als een verbonden Italië...
Buiten Europa hadden de Vereenigde Staten van Noord-Amerika 5 millioen minder inwoners dan Frankrijk en de
| |
| |
burgeroorlog bracht versnippering. Napoleons plan om door ondersteuning der katholieke Zuidelijke Staten Noord-Amerika in twee helften te verdeelen, kon wel is waar, daar het geen instemming bij Engeland vond, dat hier de laatste gelegenheid liet voorbij gaan zijn positie als wereldmacht in Amerika blijvend te verzekeren, niet worden verwezenlijkt.
Maar de burgeroorlog maakte het den Vereenigden Staten onmogelijk een rol in de wereld te spelen, en zelfs om te weerstaan aan de bemoeiingen des keizers, die in het naburige Mexico Franschen invloed wilde vestigen. Daar ten slotte China en Japan zich nauwelijks deden hooren in den Raad der Volkeren, zoo was in die dagen het tweede keizerrijk niet alleen de eerste macht van Europa, maar van de wereld.
Het ongelukkige verloop van de Mexicaansche expeditie was het begin van den ondergang van Frankrijks wereldmacht. De Genius van Bismarck en het snelle succes der Pruissische troepen tegen Oostenrijk verdonkerden voorts den roem van Napoleon en van de Fransche wapenen. Om de wankelende suprematie staande te houden, kwam de keizer met Oostenrijk en Italië de deemoediging van Pruissen overeen. Het veldtochtsplan was zoo goed voorbereid, dat het zelfs rekening hield met de omstandigheid, dat de Italianen steeds te laat kwamen. Het had echter één fout. Het bepaalde den oorlog eerst op 1871. Daar gelukt het Bismarck - wat bij een overeenkomstigen toestand thans de Duitsche regeering niet gelukt is - de Fransche bedoelingen een jaar vóór te zijn en hierdoor aan Pruissen te geven wat Frankrijk tengevolge van dat bondgenootschap in 1871 zou hebben bezeten: den belangrijken factor van moderne oorlogsvoering, welken de Oude Fritz omschreef met de woorden: der liebe Gott sei bei den grossen Bataillonen. Dank zij de staatkunde van Bismarck ziet Frankrijk zich op zichzelf aangewezen, terwijl Pruisen de Zuid-Duitsche Staten te hulp snelt en Rusland neutraal blijft om in het geval van eene nederlaag van Frankrijk den band, welken de Krimoorlog gelegd heeft om zijne uitrusting in de Zwarte Zee, te doen springen.
Op de slagvelden van 1870 ging de wereldmacht van Frankrijk verloren. De gloeiende wensch van Duitschlands westelijke naburen is, ze te herwinnen. En eene systematische opvoeding in deze richting heeft dezen wensch van geslacht op geslacht doen overgaan. De schoolboeken, welke thans op Franschen bodem den Duitschen soldaten zijn in handen gevallen, spreken
| |
| |
hiervan boekdeelen. Zelfs een zoo gematigd en Duitschland voor den oorlog vriendelijk gezinde historicus als de minister der Faschoda-expeditie, Gabriel Hanotaux, kon niet nalaten in 1912 de Fransche jeugd er op te wijzen, dat de ontwikkeling van Frankrijk in Europa nog niet was afgesloten en zijne grenzen naar het Noordoosten nog onbepaald waren.
Met elk jaar, dat sinds 1871 verliep, is intusschen het herstel van Frankrijk's wereldmacht-positie door eigen kracht onwaarschijnlijker geworden. De onvruchtbaarheid der Fransche huwelijken, welke de vrienden van het vaderland vervult met ernstige zorg, heeft bewerkt, dat Frankrijk voor den tegenwoordigen oorlog slechts 900.000 inwoners meer binnen zijn grenzen telde dan voor 1870. Elzas-Lotharingen bezat toenmaals 1.600.000 inwoners.
Om dit verlies aan zielenaantal aan te vullen hebben de Franschen 25 jaren noodig gehad, terwijl de Duitschers alle 2-3 jaren een nieuw Elzas-Lotharingen aan bevolking wonnen. De verloopen 40 jaren hebben aan Duitschland de bevolking toegevoegd van 50 Fransche departementen. Zoo is het gekomen, dat Frankrijk met 39¾ millioen inwoners, vóór de menschenverliezen van den tegenwoordigen oorlog, niet enkel door Rusland, maar ook door Duitschland, Oostenrijk-Hongarije en Groot-Brittannië in bevolking overtroffen wordt. Italië nadert het met 35 sterk toenemende millioenen.
In het overige deel der wereld zijn de Vereenigde Staten de Franschen met 92 millioen ver vooruit, Japan met 50 millioen en China met 439 millioen zijn ontwaakt en hebben eene geheele andere beteekenis verkregen in de waarde-bepaling der naties. Tengevolge hiervan is Frankrijk op den achtsten rang onder de volkeren der aarde en op den vijfden onder de Europeesche staten gezonken. En met elk jaar zal het verder moeten zinken.
Met het oog op deze noodlottige ontwikkeling hebben Franschen, die voor koloniaal bezit voelen, zooals de voortreffelijke oeconomist Charles Gide, mijn vereerde leermeester en collega, dien ik hier volg, zich getroost met de gedachte, dat de achteruitgang van Frankrijk kon worden tegengegaan, wanneer het gelukte de ontbrekende eigen kinderen door adoptief-kinderen te vervangen en zij hebben daarbij gedacht aan de inboorlingen der koloniën. Inderdaad is hier de politieke beteekenis gelegen der koloniën voor de wereldpositie van
| |
| |
Frankrijk. Hoe zij deze reeds thans beinvloeden, blijkt hieruit, dat haar bezit den Franschen invloed op onze planeet van 536463 vierkante kilometer op 10 millioen en de bevolking onder Frankrijks vanen van 39 op 91 millioen deed toenemen. Aldus beschouwd, treedt Frankrijk op de vierde plaats onder de Staten der aarde, en op de tweede onder de Europeesche volken, die koloniale bezittingen hebben. Zijn koloniaalgebied, dat gelijk is aan het twintigvoud van het moederland en door 53 millioen menschen bewoond wordt, is het Duitsche met een vijfvoud van den omvang van Duitschland en 15 millioen inwoners vóór den oorlog vooruit. Het wordt alleen door het Engelsche overtroffen, dat honderdmaal zoo groot is als het moederland en in zijn omvang, die gelijkstaat met geheel Afrika, 30 millioen vierkante kilometers, het vierde deel omvat van de verblijfplaats der menschen.
Is deze beteekenis der Fransche koloniën niet enkel een spel van cijfers? Zijn de 52 millioen, die het koloniale Frankrijk bevolken, niet voor het allergrootste gedeelte gele, bruine, zwarte menschen, die als onderworpenen den veroveraar haten en er slechts op wachten om het vreemde juk weer af te schudden? Met het zelfde recht kan men in de 315 millioen van het Britsche keizerrijk Indië een element van zwakheid voor Engeland zien, in plaats van een der fundamenteele factoren, waarop de rijkdom en de wereldpositie van Groot-Brittanië rusten. Zonder twijfel is de Engelsche wereldpositie niet enkel van Indië afhandelijk. Wat haar meest solide grondslag is, - en wat bij de vredesvoorwaarden voor den opbouw van de Duitsche niet over het hoofd mag worden gezien - n.l. de nakomelingen van het Britsche volk, die in alle hoeken en einden der wereld opgroeiden uit de zonen van het moederland, - dat ontbreekt den Franschen. Maar Britsch-Indië met zijn handvol Europeanen op een oceaan van vreemde volkeren leert tevens, dat een bevolkingskern van eigen landskinderen niet onmisbaar is, zoolang het heerschende volk tegenover de onderworpene eene verstandige politiek voert.
Met deze overwegingen meende Gide vóór den oorlog, dat de toekomst van Frankrijk in zijn politiek tegenover de inboorlingen gelegen was. Hiervan uitgaande, dat de zwarten ontvankelijker voor de Fransche beschaving zijn dan de gelen, kwam hij tot de meening, dat het wellicht Frankrijk zou zijn voorbehouden, wat Noord-Amerika nog niet mocht gelukken: de
| |
| |
zwarte menschen binnen te leiden in de rij der beschaafde volken.
Wie hem bijvalt, moet het ook daarin doen, dat de negers tengevolge der hun gebrachte zegeningen van den vrede en van de beschaving, zich sterk zullen vermeerderen. Dan echter ook kan bij de onvruchtbaarheid der Fransche huwelijken niet ver meer zijn de dag, waarop het Afrikaansche Frankrijk zijn overvloed van bevolking zal afgeven aan het Europeesche, dit door zijne koloniën zal worden gekoloniseerd en den aanblik zal krijgen van dat zijner oudste bezittingen, de Antillen en Réunion: een kleine zuiver blanke bevolking te midden van eene overweldigende meerderheid van zwarten en kleurlingen.
Is dat een aanlokkelijk toekomstbeeld?
Als het Fransche gevoel hier niet afkeerig tegenoverstaat, dan ligt daarin evenzeer een symptoon van verval als in de toevlucht, welke het menschenarme Frankrijk tot zijn gekleurde menschen genomen heeft om Duitschland te beoorlogen en als in het egoisme, dat uit denzelfden grond het menschenrijke Engeland aanleiding gaf, de gemeenschap van het blanke ras en van de blanke beschaving te verloochenen.
Gelukkiger schijnt mij eene andere oplossing, welke ik zou willen verbinden aan de woorden van Hanotaux, volgens welke de ontwikkeling van Frankrijk in Europa nog niet is afgesloten en zijne Noordoostelijke grenzen nog onbepaald zijn. Hoe weinig de Europeesche ontwikkeling van Frankrijk kan zijn afgesloten, zij het ook in anderen zin dan door Hanotaux bedoeld zal zijn, blijkt uit het beangstigende feit, dat vóór den oorlog (1910) slechts 73 menschen op elken vierkanten kilometer in Frankrijk woonden, tegen 121 in Italië, 120 in het Duitsche Rijk en 252 in België. Het groeiende gevaar van deze omstandigheid voor Frankrijk moet noodzakelijk daartoe leiden, dat zijne menschenarme, maar uiterst vruchtbare provincies landverhuizers uit overbevolkte streken aantrekken. Het hoogere belang der menschheid vordert, dat de volkeren, die hun gebied niet kunnen vullen, door anderen worden aangevuld en het belang van Europa eischt, dat deze anderen geen kleurlingen zijn.
Om de geringe vruchtbaarheid der Franschen door die van andere blanken aan te vullen, staan twee wegen open: vreedzame kolonisatie, zooals zij tot nu toe reeds plaats vond, en toevoeging van vreemde volken door den oorlog. Het betreden van den eersten weg had slechts behoeven te worden
| |
| |
bevorderd door b.v. dezen te beproeven in verband met de gemakkelijke aanpassing aan hun nieuwe omgeving door Duitsche kolonisten. Voor Frankrijk kon dit op de zelfde wijze geschieden als in Duitschland met de Hugenooten, wier nakomelingen tot de beste Duitschers behooren.
Maar Frankrijk heeft den tweeden weg betreden, waarvan het tegelijk verwacht de aan Rusland geleende milliarden te zullen terugbekomen. Het behoeft geen vraag te zijn of het bij eene nederlaag van Duitschland zijne grenzen minstens tot aan den Rijn zal uitbreiden.
Nadat het onder den invloed van gewetenlooze ophitsing en Engelsche hypnose daartoe besloot, en ook niet de mogelijkheid tot een afzonderlijken vrede in September heeft willen aangrijpen, heeft het geen zin meer stil te staan bij de gevolgen, welke uit een vriendschappelijk samengaan tusschen Galliërs en Germanen hadden kunnen voortkomen. Voor 60 jaren toen de eerste ijzeren band tusschen Duitschland en Frankrijk in den vorm van de spoorbrug tusschen Kehl en Straatsburg werd gelegd, heeft Victor Hugo ze omschreven met deze treffende woorden: ‘L'Union de L'Allemagne et de la France, ce serait le salut de L'Europe et la paix du monde.’
Wie deze hoop eveneens gedeeld heeft, ziet zich na de jongste ervaringen met beklemd hart genoodzaakt ze voor immer te begraven. Het betere begrip van het Duitsche wezen, dat zich vóór den oorlog in de intellectueele kringen van Frankrijk baan brak, en persoonlijke indrukken mogen er niet toe leiden om een vergelijk nog voor mogelijk te houden.
Menigeen meent wel is waar dat eene goede verstandhouding nog mogelijk zou zijn, wanneer, als de overwinning aan Duitschland is, van Frankrijk geen gebied zal worden afgenomen. Wie zoo denkt, laat buiten beschouwing, dat in het omgekeerde geval, de Franschen, hoewel zij meer dan te veel plaats binnen hunne tegenwoordige grenzen hebben, van de vergrooting daarvan in geen geval zouden afzien, en hij miskent den Franschen volksgeest. Hoe het daarmee gesteld is, toont reeds de verschrikkelijke verandering, die in de opvatting gekomen is, zelfs van die geestelijke aanvoerders der eertijds ridderlijke natie, die vroeger warme voorstanders waren van eene toenadering tot Duitschland. Een ontzien van Frankrijk zou nooit goed begrepen worden en zeker niet leiden tot het gehoopte resultaat. De grootmoedigheid van
| |
| |
den overwinnaar zou den Franschen, in plaats van ze aan te trekken, eerder afstoten, als zijnde een beleedigende aalmoes. Zij kunnen in het diepste van hun hart niet anders voelen dan het voor twintig jaren tot mijn groot leedwezen tot mij zelf moest doordringen. Wij zaten bij een Fransch haardvuur en het gesprek kwam op Frankrijks verleden. Ik wees er op, wat het van Engeland moest verdragen, en voorzag als niet te ontgane gevolgtrekking uit de geschiedenis een bondgenootschap met Duitschland. Eerst wees men mij op Elzas-Lotharingen. Toen ik echter om een oprecht antwoord vroeg op de vraag, of in het geval, dat dit aan Frankrijk zou worden teruggegeven, Frankrijk zich dan zonder bijbedoeling bij Duitschland zoude aansluiten, werd geantwoord: ‘Nooit! Wij kunnen ook dan niet verkroppen, dat wij in 1870 geslagen zijn’.
Deze uitlating scheen mij toenmaals overdreven, een geval op zich zelf, waarop niet kon worden afgegaan. Intusschen heeft mij de ervaring en de openbaring der Fransche volksziel in dezen oorlog, anders geleerd. Het is mij niet gemakkelijk gevallen, daar ik een overtuigd aanhanger was van de gedachte aan een verbond en niet blind ben voor het groote, dat de beschaving der menschheid aan de Franschen te danken heeft.
|
|