Och, tranen vloeien er zoo veel in dezen roman, voor een humoristisch lachje blijft geen plaats. Schr. is ernstig, doodelijk ernstig, al tracht hij naar luchtige gesprekken, die zooals Helene zelve ergens zegt, altijd zwaar, zeer zwaar worden; maar ook wel eens plat, zeer laag bij den grond, ons ergerend, en te scherp afstekend bij de zielsontledingen, die er vaak onmiddellijk op volgen.
In de gesprekken der jongelui kan zoo iets er nog even mee door, maar als een bejaarde dame, mevrouw Haardtsen, spreekt van: ‘Nee, nee, we moeten is weg, anders krijg ik zoometeen weer op m'n huid...’ voelen wij dit als iets onbeschaafds, in strijd met de positie, die deze vrouw van de wereld bekleedt. Mevrouw Haardtsen heeft zeer liberale begrippen, stoort zich weinig aan conventie, maar bezigt toch overigens geen ruwe taal. Zoo iets zou trouwens het bekorende, de ‘fine fleur’ dezer beminnelijke zilver-harige coquette sterk schaden.
Over de verhouding van mevrouw Haardtsen en hare gezelschapsdame is ook menig woordje gevallen bij de lezers van dezen roman. Ik voor mij acht die zeer goed bestaanbaar. Maar, bij alle liberaliteit is het oogluikend toelaten van Helene's samenkomsten met Fokkema een sterk stuk. Mevrouw Haardtsen kende haar Leentje en had baar zeer lief. Juist deze kennis en genegenheid maken het mijns inziens onwaarschijnlijk, dat met haar medeweten ‘vuur en stroo’ zoo in elkaars nabijheid mochten komen. Dit blijve echter voor rekening van den schr. Hij schetst ons zijne personen; wij moeten, als in onze samenleving, hen maar nemen zooals zij zijn.
Helene Servaes is een ‘charmeuse’. Zij heeft dit gemeen met hare beroemde naamgenoot, die door deze eigenschap den Trojaanschen oorlog op hare rekening heeft. Tusschen twee haakjes, een poëtischer aanleiding tot vechten dan de geldzucht, ijverzucht enz. onzer dagen. De Grieksche Helene had echter hoogst waarschijnlijk sterker zenuwen, bekommerde zich minder om gebroken trouw, dan de Hollandsche romanheldin. Zijn gewaarwordingen ontleden, zich van alles rekenschap trachten te geven, het geheimzinnig leven in ons binnenste niet, met den eenvoud der klassieken, nemen zooals het nu eenmaal is, maar het voortdurend aan critiek onderwerpen, in afmattend vragen, veroordeelen, zelfdoemenis; dat alles is van onze dagen en mooi weergegeven in Robbers' werk.
Helene, hoewel oneindig anders, is in onze romantiek een jongere zuster van Eline Vere. Beiden produkten van onze hyperbeschaving. Helene heeft meer hartstocht, ook meer durf om zich uit te leven, maar beiden weegt de last van liefde en leven op den duur te zwaar. In de teere innigheid der amoureuse gesprekken is Robbers verreweg de meerdere van Couperus, maar de laatste strooit meer licht naast zijn schaduw. Luuks trieste vrienden maken de droevige situatie niet beter. Men raakt niet uit het gejammer? De kindertooneeltjes in Eline Vere zijn als schitterende juweeltjes, vroolijk afstekend tegen het somber grijs der worstelende hartstochten in de groote menschen.
Eigenaardig, dat onze beste auteurs de hartstochtelijke vrouw meest als zenuwzieke afbeelden of door erfelijke nervositeit haar tot een treurig einde doen komen. Is dit geheel naar het leven? Zijn hun geen voorbeelden bekend, waar de vrouw evengoed als de man uit diepe zielewonden bloedend, toch het levensjuk bleef torsen, haar levenstaak ten einde wevend, gehuwd of ongehuwd, als moeder of kinderloos? Achten zij zelfbeheersching noodig voor den man, maar te nuchter voor de vrouw? Staat de geestkracht,