| |
| |
| |
Na den vrede.
Een Brief van prof. Hans Delbrück met een inleidend woord.
A.M. Harthoorn, C.I.
DE oorlog heeft zich over de geheele oude wereld uitgebreid, over Europa, Azië en Afrika. Alle groote problemen van de geschiedenis zullen bij de vredesonderhandelingen besproken en voor de eerste tijden vastgelegd worden. Welke zijn deze problemen, welke zijn de vèr reikende wenschen der zes groote Europeesche mogendheden?
Engeland wenscht de Duitsche concurrentie een gevoeligen slag toe te brengen, ten deele uit handelsnaijver van de oude, gevestigde firma tegen de opkomende jonge firma, ten deele uit de bijna tot instinct geworden historische overlevering van de tegenstander te zijn van de sterkste mogendheid op het vaste land, die ook streeft naar de macht ter zee. Ter bevestiging zijner positie als eerste wereldmacht wenscht het verder: 1o. het khalifaat, de religieus-politieke erfenis van den Profeet, van het Turksche sultanaat te scheiden en het onder Britschen invloed te brengen (hierbij zij herinnerd, dat de Turksche sultan Jawus Selim zich de waardigheid van khalief, de rol van feties - die in naam nog steeds berustte bij het krachtelooze geslacht der Abbasieden uit den edelen Arabischen stam van Qoraisj, waarvan de laatste afstammelingen in 1258 na de verovering van Bagdad door de Mongolen, naar Egypte gevlucht waren - heeft toegeëigend, nadat hij in den slag van Aleppo in 1516 de Mamelukken verslagen en het volgende jaar Egypte en de heilige steden van Arabië, Mekka en Medîna veroverd had), 2o. het stroomgebied van den Euphraat en de Tigris, ten minste in hun benedenloop, zoo mogelijk echter het geheele oude Babylonië en Mesopotamië te verkrijgen, ter verbinding van het Egyptisch-Afrikaansche en het Indisch-Zuid-Aziatische deel van het Britsche wereldrijk.
| |
| |
Om dit doel te bereiken heeft het Rusland de vrije hand gelaten in het noordelijk, voornaamste en rijkste deel van Perzië, en gunt het Moskovische rijk desnoods ook het zoo zeer begeerde Konstantinopel en de vrije doorvaart naar de Middellandsche zee.
Dit is de groote wensch van het tsarenrijk: Middellandsche-zee-mogendheid te worden. In Europa heeft Rusland zijn blikken ook gevestigd op het rijke Galicië, in Azië op Armenië, Perzië, Afghanistan en Mongolië.
In dit verband is zeer merkwaardig een open brief ‘über das Verhältnis von Russland und Deutschland’ door Paul v. Mitrofanoff, professor in de geschiedenis te St. Petersburg, aan Professor Hans Delbrück gericht, en opgenomen in de Preussische Jahrbücher van 1 Juni 1914, waarin deze Russische historicus schrijft:
‘Für Russland ist die Balkanfrage kein abenteuerlicher Traum der Slawophilen: ihre Lösung ist eine unzweifelhaft ökonomische und politische Notwendigkeit. Das ganze russische Budget ist auf der Ausfuhr nach dem Auslande basiert; wird die Kommerzbilanz passiv, so ist der russische Schatz bankrott, indem er nicht imstande sein wird, die Zinsen seiner enormen auswärtigen Schulden zu bezahlen. Und ⅔ dieser Ausfuhr gehen durch die südlichen Häfen und weiter durch die beiden türkischen Meerengen. Ist dieser Ausgang einmal geschlossen, so stockt der russische Handel, und die ökonomischen Folgen dieser Sperre wären unabsehbar: der letzte türkisch-italienische Krieg hat es hinreichend gezeigt. Nur der Besitz des Bosporus und der Dardanellen kann diesem unerträglichen Zustande ein Ende bereiten, weil die Existenz einer Weltmacht wie Russland von Zufällen und fremder Willkür nicht abhängig sein darf.
Andererseits kann Russland unmöglich gegenüber dem Schicksal der Südslawen auf der Balkanhalbinsel sich ganz gleichgültig verhalten. Die kleinen Balkanstaaten sind erstens eine Rückendeckung für die Meerengen und zweitens wurde im Laufe der Jahrhunderte zuviel russischen Bluts und zuviel russischen Goldes für die Balkanstaaten verwendet, um die ganze Sache jetzt fahren zu lassen: es wäre ein moralischer und politischer Selbstmord für jede russische Regierung.’
Frankrijk wenscht zijn plaats in het Europeesche concert terug van voor 1870, het wenscht daartoe weer den Rijn tot
| |
| |
grens te bebben. In Klein-Azië, in Syrië en Palestina hoopt het ook zijn verloren invloed te herwinnen. Voor dezen ideëelen prijs, de revanche-gedachte tegen Duitschland, en voor het reëele voordeel van de vrije hand in Marokko, heeft het zijn oude rechten en grooten arbeid in Egypte aan Engeland afgestaan.
Het tweevoudig verbond, Duitschland en Oostenrijk-Hongarijë, herinnert Italië, dat Savoyë en Nizza, ook Corsica vroeger Italiaansche landen geweest zijn en dat het eens gedacht heeft Tunis en Biserta, dat de Middellandsche zee beheerscht van Gibraltar tot het Suez-Kanaal, te bezetten, dat ook geen ander rijk dan het Romeinsche gerechtigd is de hoeder te zijn van de ruïnen van het oude Carthago. De triple-entente, Frankrijk in de eerste plaats, herinnert Italië, dat in Trentino en Triëst stamgenooten onder vreemd juk zuchten en dat de haven van Valona, deze oude Venetiaansche bezitting, die in 1690 aan de Turken verloren ging, voor het koninkrijk van groote beteekenis is.
In deze laatste richting schijnen zich de Italiaansche wenschen te bepalen. Valona heeft het reeds bezet. Is dit wellicht de eerste stap tot den Romaansch-Slavischen Balkan? De Heer Tittoni sprak het uit, toen hij nog minister was op Monte Citorio: ‘Eerst de toekomst zal de gansche beteekenis van de Italo-Russische verstandhouding (die in 1909 bij de samenkomst te Racconigi van Tsaar Nicolai Alexandrowitsch en Koning Victor Emanuel, waartoe ook Pichon uitgenoodigd was, bezegeld werd) leeren begrijpen’ en in de rijksdoema onderstreepte de Heer Iswolsky deze woorden van zijn ambtgenoot en vriend. Zal Europa na zeven eeuwen weer het Oost-Romeinsche rijk uit zijn assche zien herrijschen? Voor een groot Bulgarijë is daarin geen plaats, slechts voor Griekenland (met Kandia), Servië (met Bosnië en de Herzegowina), Roemenië, Montenegro, Makedo-Albanië, Konstantinopel (met Thracië als Vrijstaat), Armenië en Klein-Azië (met de eilanden). Zal de vijftiende paus Benedictus hierin het middel weten te vinden om het schisma tusschen de twee katholieke kerken te overbruggen? - Op de Albaneesche kust reiken de Hellenen den Romeinen de hand. Zal het Oosten weer door den straal van den Grieksch-Romeinschen geest verlicht worden? Zal de grijze held van Cettinje het beleven, dat zijn vierde dochter Elena, koningin van Italië, de ‘Balkanzaritza’ wordt, zooals hij haar in zijn drama dichtte? Zoo vraagt Maximilian Harden in ‘Die Schlacht der Schatten’ in ‘die Zukunft’ van 28 November.
| |
| |
Oostenrijk-Hongarijë wenscht Servië te tachtigen en de Zuid-Slaven onder den scepter van het Habsburgsche Huis te vereenigen om dan zoo mogelijk van een dubbel-monarchie een triple-monarchie te worden. Het wenscht den vrijen weg naar Saloniki en het zal niet kunnen toestaan, dat het achter in de Adriatische zee opgesloten wordt. ‘Wie den weg naar Saloniki beheerscht, heeft de eerste hypotheek op Albanië. Wie Valona heeft, heerscht in de Adriatische zee.’ Deze twee zinnen kenschetsen het Italo-Oostenrijksche vraagstuk, zij vullen elkander aan en sluiten elkander uit.
In Duitschland beschouwt men den oorlog steeds meer en meer als tegen Engeland gericht. Men wenscht de Britsche almacht ter zee te vernietigen. Dit doel zal niet door dezen oorlog bereikt kunnen worden; men wenscht daarom een vrede, die het rijk in krachtiger positie tegenover Engeland plaatst. De meeste gematigde stemmen wenschen geen land te annexeeren als alleen zooveel als uit militair oogpunt noodig is ter betere verdediging van de grenzen. Om het Duitsche land sterker tegenover Engeland te maken, stelt Prof. Franz v. Liszt een midden-Europeesch Statenverbond voor. Hij gaat daarbij van de stelling uit, dat Duitschland nog geen wereldmacht is, dat op dezen naam slechts Engeland, Rusland en de Vereenigde Staten van Noord-Amerika aanspraak kunnen maken. Het midden-Europeesche Statenverbond zou dan de vierde wereldmacht kunnen worden. Tot dit verbond zouden moeten toetreden Duitschland, Oostenrijk-Hongarijë, Italië, de Balkanstaten en Turkijë, de drie Scandinavische koninkrijken, ons land en België en later ook Frankrijk, Spanje en Portugal. Het zou dan geheel Europa omvatten tusschen Rusland en Engeland. Prof. v. Liszt ontwikkelt dit idee in zijne brochure ‘Ein Mitteleuropäischer Staatenverband als nächstes Ziel der deutschen auswärtigen Politik’, welke brochure als no. 2 uitgekomen is van de serie ‘Zwischen Krieg und Frieden’ onder de redactie van Georg Irmer, Karl Lamprecht en Franz v. Liszt.
In den laatsten tijd gaan er ook weer meer stemmen op, zooals van den Heer Ballin, directeur van de Hamburg-Amerika lijn, in zijn nieuwjaarsgroet in de Frankfurter Zeitung, om ter versterking van Duitschland's positie tegenover het Britsche rijk een steunpunt aan de vrije zee te hebben. In de brochure no. 3 van de reeks ‘Zwischen Krieg und Frieden’: ‘der Weltwirtschaftskrieg, seine Waffen und Ziele’, gaat de Heer
| |
| |
A. Dix veel verder. Hij betoogt, dat de geheele Brandenburgsch-Pruisisch-Duitsche geschiedenis een voortgezette uiting van den drang naar de zee is en dat deze bekroond moet worden door de verovering van een uitgang tot den open Atlantischen oceaan. Verder moeten België, Noord-Frankrijk, het Russisch-Poolsche kolenbekken, Noord- en Midden-Afrika Duitsch worden. Het is slechts merkwaardig, dat Karl Lamprecht en Franz v. Liszt aan dit geschrift hun zegen gaven.
Wat zijne koloniale bezittingen betreft, hoopt Duitschland deze te vergrooten. Het zal daarbij veel waarde hechten aan een aaneengesloten bezit in Midden-Afrika en ook vooral om het gebied van den Bagdad-spoorweg tot de Perzische golf onder de Duitsche invloedspheer te brengen ten einde zoo van Konstantinopel uit een nieuwen, eigen weg naar Indië te hebben.
Nu wij de droom-menschen van de zes groote Europeesche mogendheden schematisch, fantastisch aan ons oog hebben laten voorbijgaan, volgt de vraag: Wat zijn daartusschen de belangen van ons vaderland?
Het rijk der Nederlanden omvat 2 millioen K.M2. en telt 43 millioen inwoners, het is dus een belangrijk lid van de familie der staten. Zijne bezittingen in Indië behooren tot de vruchtbaarste en rijkste; de wegen naar Indië zullen daarom zijn bijzondere belangstelling en voortdurende zorg vereischen. De Nederlandsche taal wordt nog gesproken in Vlaanderen en Zuid-Afrika. Het lot van deze landen vindt weerklank in Nederland's ziel.
Over deze nationale wenschen en belangenconflicten heen, die de volkeren van elkander scheiden, bestaat er tusschen hen een gemeenschappelijke band, die het gevolg is van langen, in gemeenschap verrichten arbeid.
In den spiegel van het wereldgeschieden zijn de volkeren voorbijgaande beelden. Ieder volk is de drager eener zedelijke kracht, die het tot uiting en ontwikkeling brengt. Daarin ligt zijn opgave, die tegelijk zijn wezen is. Het komt er voor een volk, evenals voor een individu op aan dit, zijn wezen bewust te worden om in dat bewustzijn van zich zelf in vrije zelfbepaling mede te werken zijn opgave te vervullen in dienst van het algemeene doel. Deze gemeenschappelijke arbeid, waarbij de volkeren min of meer bewuste medewerkers zijn,
| |
| |
staat boven het wapengeweld, boven den oorlog, boven den tijd. Het is de uiting van de gemeenschappelijke ziel der volkeren. De aarde is te groot, de verschillen in ras zijn te diepgaand, dan dat deze gemeenschappelijke ziel zich reeds als levende werkelijkheid over de geheel aarde zou uitstrekken. Amper kunnen wij nog spreken van een gemeenschapsziel der West-Europeesche volken. Dat deze als werkelijkheid bestaat, kan niemand betwijfelen, ondanks het feit, dat zij nu herhaaldelijk verloochend wordt, ondanks uitingen van onderlingen haat, ondanks verbonden met gele, bruine en zwarte volken.
Zoo is het de opgave van de neutrale middenstaten, van Zwitserland en vooral van ons land, om in den algemeenen nood de hoeder van dezen schat te zijn. Zij moeten zich deze, hun taak klaar bewust worden als identiek zijnde met hun wezen.
Meer dan ooit hebben zij groot werk te verrichten.
In 1870, tijdens den Fransch-Duitschen oorlog heeft men de briefwisseling gekend tusschen de beide auteuren van het leven van Jezus: David Friedrich Strausz en Ernest Renan, die getuigenis geeft van hooge gezindheid. In de Internationale Monatsschrift van den 15en December wordt dit herinnerd door een overzicht van Prof. Max Meinertz, getiteld Meminisse iuvat.
In den tegenwoordigen oorlog heeft men niets, dat men die briefwisseling ter zijde kan stellen.
Daarom heeft ons vaderland, gelegen aan de monden van de Schelde, Maas en Rijn, Oostelijk van Engeland en Westelijk van Duitschland, veel en groot werk te verrichten. Het is de vraag, of dit werk geheel uitgesteld moet worden tot na den oorlog, of dat ook nu reeds de tijd gekomen is, dat Nederland in die richting werkzaam zou kunnen zijn.
‘De engel des doods gaat door de landen, gij kunt bijna den slag zijner vleugels hooren.’ Met deze woorden begon John Bright te midden van den Krimoorlog zijn rede in het parlement, waarbij hij tot vredesonderhandelingen te Weenen aandrong.
Ook nu is de engel des doods door de landen gegaan, men heeft den slag zijner vleugels kunnen hooren. Honderdduizenden offers zijn reeds gevallen. Stemmen tot vredesonderhandeling kunnen alleen van de oorlogvoerende partijen uitgaan, zooals indertijd deze stem van Bright, dien men in Engeland
| |
| |
daarom niet minder als een groot patriot beschouwt, 't geen zijn standbeeld op het plein voor de Westminster Abbey getuigt. Een propaganda in die richting in neutrale staten is nutteloos en ongewenscht, daar men zich daarmede een recht aanmatigt, dat slechts de strijders zelf hebben. De niet strijdenden kunnen niet anders dan toekijken, bewonderend en huiverend over dezen titanenstrijd. Zij zullen mede voelen met de vele jonge levens, die zoo vroeg hun einde vonden en kunnen hopen met de geheele menschheid, dat uit zooveel lijden een andere, betere wereld geboren moet worden
Bij de werkzaamheid van Nederland is dan ook niet gedacht aan een bemiddeling tot vrede, maar wel aan een bemiddeling, opdat men elkaar weer leert begrijpen. Deze bemiddeling zou moeten uitgaan van particulieren, van geleerden, dichters en kunstenaars.
In breede kringen zal hun streven weerklank vinden. Als bewijs daartoe moge de brief van Prof. Hans Delbrück dienen, dien ik als antwoord op een vraag van mij mocht ontvangen. Prof. Delbrück heeft, van den aanvang af, een gematigde stem laten hooren. Als geleerde van grooten naam en als schrijver van de Politische Korrespondenz in de Preussische Jahrbücher, die onder zijn redactie staan, is deze stem niet zonder invloed. De vraag of ons land nu reeds, tijdens den oorlog, als bemiddelaar tusschen de intellectueelen der oorlogvoerende staten, werkzaam zou kunnen zijn, beantwoordt hij ontkennend. Daar Prof. Delbrück in dat verband van Friedens-Schalmeien schrijft, is het mogelijk. dat hij een bemiddelaarsrol tijdens den oorlog noodzakelijk als bemoeiïngen tot vrede opvat, welke stelling men zou kunnen bestrijden.
De brief volge hier, hij geeft klaar en trouw het Duitsche standpunt.
Berlin-Grunewald, den 8.12.14.
Sehr geehrter Herr!
Sie entwicklen mir in Ihrem Brief den Gedanken, dass nach Abschluss des heute tobenden Krieges der unterbrochene Verkehr unter den Kulturvölkern, im besonderen der intellektuelle Verkehr wieder hergestellt und vieles, was jetzt zerstört worden, aufgebaut werden müsste. Sie glauben ferner, dass die kleinen neutral gebliebenen Mittelstaaten, im besonderen Ihr Vaterland Holland dabei eine segensreiche Vermittlerrolle
| |
| |
spielen könnte und dass es jetzt bereits an der Zeit sei, mit den Vorbereitungen zu einer solchen Vermittlung zu beginnen.
So sehr ich von der Notwendigkeit in bezug auf die beiden ersten dieser Sätze durchdrungen bin, so sehr muss ich dem letzten, was uns Deutsche betrifft, widersprechen. Es ist eine Unmöglichkeit, mitten im Kampfe Friedens-Schalmeien ertönen zu lassen. Freilich überlegen und erörtern die Politiker hüben und drüben unausgesetzt, wie nach ihren Wünschen und Auffassungen der einmal zu schliessende Frieden gestaltet werden solle; aber wie nach dem Abschluss des Friedens die innere Kulturwelt neu zu gestalten sei, daran darf man heute noch nicht einmal denken, denn das würde dem heute höchsten aller Zwecke, der Einzetsung aller auf dem eìnen Punkt gesammelten Kräfte für den Sieg, widersprechen.
Haben wir einmal wieder Frieden, so werden die kleineren Staaten, die jetzt neutral geblieben sind, zeigen, dass nicht bloss den Grossmächten, sondern auch ihnen eine wesentliche Mission in der Geschichte der Menschheit zugeteilt ist. Wie auch dieser Krieg ende, die Tatsache, dass eine grosse Zahl von grösseren und kleineren Staatswesen und Völkern gemeinsam die Menschheit repräsentieren, wird bestehen bleiben. Diese viele Einzelstaaten können auch keine chinesische Mauer um sich herum aufrichten, sondern müssen den Austausch nicht nur von Waren, sondern auch von ideellen Werten wieder aufnehmen. Das Volk, das sich davon ausschliessen würde, würde sich selbst am schwersten schädigen. Dann wird sich zeigen, dass die Neutralität, die jetzt noch von Staaten wie Holland behauptet wird, nicht bloss ein Negativum war, sondern auch einen sehr positiven Wert repräsentiert. In welchen unglaublichen Verzerrungen wird nicht jetzt das deutsche Volk, namentlich den angelsächsischen Völkern dargestelt! Treitschke, Nietzsche und Bernhardi werden als Bildner des heute in Deutschland herrschenden Geistes hingestellt. Jeder Deutsche lacht über die Zusammenstellung gerade dieser Namen, und es wird uns schwer herauszufinden, wie überhaupt die Gleichung hat aufgestellt werden können. Die Kreise Treitschkes und Nietzsches schliessen sich geradezu aus und Bernhardi ist ein General der Kavallerie ausser Dienst, der zwar ein angesehener Militärschriftsteller, ausserhalb dieser Kreise aber kaum bekannt ist. Die Neutralen werden helfen müssen derlei Missurteile einmal auszufeilen. Aber keineswegs bloss als Vermittler
| |
| |
zwischen den grossen Weltvölkern haben die kleineren ihre Mission. Leben die grossen Nationen vorwiegend in Staat und Politik und gestalten dadurch die Welt, so gibt es doch noch viele Werte ausserhalb von Staat und Politik, und es gibt Persönlichkeiten, die ihre Natur nur auf einem unpolitischen Boden zu völliger Entfaltung bringen können. Ibsen war Norweger, Conrad Ferdinand Meyer und Gottfried Keller waren Schweizer. Die Universität Berlin hat noch in jüngster Zeit sich mehrfach durch holländische Gelehrte ergänzt. Freilich auch Holland, die Schweiz, Dänemark-Norwegen, Schweden haben eine Zeit gehabt, wo sie Grossmächte waren und gewiss hat ihr Heldenzeitalter ihrem Nationalcharakter das eigentliche Gepräge gegeben. Ich will auch nicht leugnen, dass wir es gern sehen würden, wenn Holland uns hülfe, die Freiheit der Meere gegen England zu erkämpfen, und Schweden das Seinige dazu beitrüge, sich und uns vor der Kosackenherrschaft zu bewahren und vielleicht das unter dieser verderbende Finnland zu erlösen. Aber wenn das auch nicht geschieht, so sagen wir uns, dass sie nicht nur das Recht haben, über sich selbst zu bestimmen, sondern, dass die Neutralität ihre positive Werte hat.
Leider haben einige Gelehrte von Ansehen jüngst sehr abweichende, ja geradezu entgegengesetzte Ansichten über die Bedeutung der kleineren Nationalitäten geäussert. Ich kann jedoch versicheren, dass diese unfreundlichen und absprechenden Auffassungen nicht nur nicht die herrschenden in der deutschen Gelehrtenwelt sind, sondern wo sie bekannt wurden, mit Entrüstung zurückgewiesen worden sind. Ich selber habe an einen der betreffenden Herrn in bezug auf seine Aeusserungen über Holland und Deutschland die Frage gerichtet, ob er denn nicht wisse, dass von alien Sünden die Selbstgerechtigkeit eine der schwersten sei.
Wie man aber auch hierüber denke und wieviel Verkehrtheiten und wilde Uebertreibungen auch die ungeheure Spannung der Zeit in einzelnen Köpfen hervorbringen - in einem Punkt sind wir Deutschen aile einig und gibt es für uns jetzt nur einen Zweck, der alle Kräfte in Anspruch nimmt, das ist der Sieg.
Mit vorzüglicher Hochachtung
Ihr ganz ergebenster
Prof. Hans Delbrück.
| |
| |
| |
Naschrift:
Terwijl in het voorgaande het internationalisme van een ethisch standpunt beschouwd is, stelt Prof. Franz v. Liszt zich in een artikel in het Berliner Tageblatt van den 13den Januari ‘Die Krisis des Internationalismus’ op het standpunt van het recht. Daarin betoogt hij, dat het internationalisme, dat voortkomt uit de ‘internationale stemming’, zooals Prof. G.A. van Hamel haar treffelijk noemt in de Vossische Zeitung van den 25sten December, na het sluiten van den vrede niet dadelijk terugkeert.
‘Die Zeit heilt alle Wunden - gaat hij dan pessimistisch verder - sie wird auch diese heilen. Aber wir Aelteren werden den Zeitpunkt nicht mehr erleben. Inzwischen wird es Aufgabe der neutralen Staaten sein, die Reste dieses ehemals so blühenden gesellschaftlichen Internationalismus sorgfältig zu sammeln, ihnen auf ihrem Bodem eine neue Heimat zu gewähren und das Bindeglied herzustellen zwischen den Angehörigen der kriegführenden Staaten von heute.’
Ten slotte komt hij op het volkenrecht, verklaart, dat de crisis van het internationalisme in werkelijkheid een crisis van het volkenrecht is en vindt een oplossing in zijn Midden-Europeesch Statenverbond. ‘Wir müssen durch ein partikulares Völkerrecht hindurch, ehe wir zu einem starken Weltvölkerrecht gelangen können. Das heisst, das Völkerrecht muss seine feste Grundlage in kleinerer Staatengruppierung suchen; erst von hier aus kann es die Gesamtheit der Staaten allmählich erfassen.’ Evenals een Pan-Amerikaansch zou men een Pan-Europeesch volkenrecht kunnen wenschen. ‘Da aber ein solches wegen der Haltung Englands auf absehbare Zeit unmöglich ist, muss die Entwicklung bei einem mitteleuropäischen Völkerrecht einsetzen. Das heisst, es wird eine der wichtigsten Aufgaben für die auf den Friedensschluss folgenden Jahre sein, dass die mitteleuropäischen Staaten ihre Beziehungen untereinander durch Rechtsregeln selbständig und ohne Rücksicht auf die übrigen Mächte ordnen.’
Ons Vaderland heeft een zware, omzichtige taak.
|
|