| |
| |
| |
Konstantinopel.
A.M. Harthoorn, C.I.
‘Constantinople! Mais,
Constantinople est la clef der monde!’
NAPOLEON.
NU Turkije daadwerkelijk in het strijdperk getreden en daarmee het z.g. Oostersche vraagstuk - dat steeds een Westersch vraagstuk was - weer op den voorgrond geplaatst is, mag wellicht de aandacht gevestigd worden op een boek van een Roemeensch diplomaat T.G. Djuvara: Cent projets de partage de la Turquie. Het is dit voorjaar te Parijs uitgekomen. De bekende Fransche geleerde Louis Renault heeft er een voorrede bij geschreven.
Het Oostersche vraagstuk bestond van het oogenblik af, dat de Turken in Europa gekomen zijn. Zelfs reeds voor dien tijd, in de middeleeuwen, toen de kruisridders hun verschillende tochten ondernamen om het Heilige Land van de heerschappij der Turken te verlossen. Ook in de eerste eeuwen, dat de Halve Maan in Europa vasten voet en groote macht gekregen had, waren het voornamelijk godsdienstige overwegingen, die pausen, groote koningen, en staatslieden er toe brachten, plannen tot verdeeling van 't Ottomaansche rijk te maken. Zelfs geleerden als Erasmus en Leibnitz deden daaraan mee. Later zou dat anders worden, later, d.w.z. van den tijd af, dat Peter de Groote met zijn Zaandamsche wetenschap en ervaring het groote, donkere Russische rijk tot ontwaken zou brengen. Dit rijk had - heeft nog - bijna geen uitgangen tot zee, dus geen gelegenheid om zich vrij in het wereldverkeer te mengen. Peter de Groote vestigde zich aan den hoofduitgang naar 't Westen, in het naar hem genoemde St. Petersburg (Petrograd). Maar deze Russische kust aan de Oostzee is slechts gering van lengte - in 1808 zou de Finsche kust er bij gevoegd worden - daarenboven zijn de havens niet ijsvrij.
| |
| |
In het Zuiden grenst Rusland aan de Zwarte zee. De uitgang van deze binnenzee was echter - is nog steeds - in handen van de Turken, zoodat Rusland van zijne Zwarte-zee-havens niet vrijuit kan varen naar de Middellandsche zee, waar het wereldverkeer plaats vindt.
Peter de Groote had het daarom reeds in zijne gedachten Konstantinopel voor Rusland te veroveren en zoodoende Rusland tot Middenlandsche-zee-mogendheid te maken. Deze geestelijke erfenis van den grooten Russischen keizer, die de groote keizerin Catharina II voor het eerst duidelijk op den voorgrond stelde als opgave van het Russische rijk, werd door al de volgende Russische heerschers aanvaard. Het is steeds het tsarenrijk, dat agressief regen den zieken man optreedt. Men denke aan de verschillende oorlogen van Catharina II en Alexander I tegen Turkije, aan den Krimoorlog van 1853-'56 onder Nicolaas I, eindigend met het congres te Parijs van Maart tot April 1856, aan den oorlog van 1877-'78 onder Alexander II, eindigend met het congres van Berlijn van 12 Juni-13 Juli 1878. Men was gekomen tot voor de poorten van het zoo zeer begeerde Konstantinopel, men had de Turken gedwongen tot den voordeeligen vrede van San Stefano; en te Berlijn moest men toen smadelijk terug, daartoe genoodzaakt door den druk van 't geheele overige Europa. De Dardanellen bleven gesloten. Teleurgesteld gebruikte Rusland daarna zijn kracht om in het verre Oosten de noodige zeeuitgangen te verkrijgen, het stichtte Wladiwostok en Port-Arthur, het bouwde den Transsiberischen spoorweg, totdat ook hier den kolos een ‘niet verder’ toegeroepen zou worden door het opkomende Japan, aan wien Rusland na een ongelukkigen oorlog zelfs Port-Arthur moest afstaan.
Die pogingen, die krachtsuitingen in het verre Oosten had het toch niet met hart en ziel gedaan. Hart en ziel had het nu eens aan den wensch gegeven, Konstantinopel, de Tsaregrad of Keizerstad, te bezitten en daarmee tot de Middellandsche zee door te dringen. Na zeer omzichtige en moeilijke bewegingen, had het de onderling vijandige Balkan-Staten tot een verbond weten te vereenigen, welk Balkanverbond onder patronaat van Nicolaas II in 1912 zegevierend tegen het Ottomaansche Rijk opstormde. Hoog sloeg weer het Russische hart, de conferentie te Londen kwam tot stand - maar weer zou een deel van het werk in duigen vallen, nu door den onderlingen
| |
| |
naijver der verbondenen. De tweede Balkanoorlog brak uit, een ‘broederoorlog’, waaraan de vrede van Boekarest een einde maakte,
Deze vrede was geen oplossing. Te spoedig zou blijken, dat het Oostersche vraagstuk dreigender dan ooit te voren over Europa en de geheele wereld hing. Nu Turkije den 29sten October ook daadwerkelijk in het strijdperk is getreden, is het zeer waarschijnlijk, dat deze oorlog zal beslissen over het lot, het bezit van Konstantinopel, ‘qui est placé pour être le centre et le siège de la domination universelle’ (Napoleon).
Van de honderd plannen tot verdeeling van 't Turksche Rijk, waarvan Djuvara een overzicht geeft, zijn voor den tegenwoordigen oorlog opmerkenswaardig de plannen van Hertzberg (1718-1790), Talleyrand (1805), Napoleon (1808), Alexander I (1808) en Metternich (1808), omdat zij beelden geven van het Pruisische, Fransche, Russische, Oostenrijksche standpunt nu ruim honderd jaar geleden, toen de kaart van Europa voortdurend herzien werd. Vele van de overwegingen, waardoor die staatslieden zich lieten leiden, hebben ook nu hun kracht nog niet verloren.
W. Fr. graaf von Hertzberg was de minister van buitenlandsche zaken van den grooten koning van Pruisen Frederik II en gedurende de eerste jaren der regeering van Frederik Wilhelm II. Martin Philipson zegt van hem: ‘men mag denken wat men wil van de plannen van Hertzberg, men kan hem verwijten de Duitsche taak verwaarloosd te hebben, die op Pruisen rustte, zoo ook zijn beweeglijk en nieuwsgierig karakter gispen, maar men zal nooit kunnen ontkennen, dat hij van Berlijn, van Pruisen het centrum der Europeesche politiek maakte.’
A. Sorel (l'Europe et la Révolution française) preciseert het plan van Hertzberg aldus: ‘Rusland zou de kusten van de Zwarte zee verkrijgen tot aan den Donau, dat is te zeggen Otchakof en Bessarabië; Oostenrijk zou Moldavië en Walachijë nemen; in ruil zou het Galicië aan de Polen teruggeven, die, bij wijze van belooning, Thorn en Dantzig aan Pruisen zouden afstaan... Wat Frankrijk betreft, Hertzberg meende, dat het buiten staat was tusschen beide te komen.’
Het denkbeeld om Thorn en Dantzig te winnen, was bij Hertzberg dadelijk in 1772, tijdens de eerste Poolsche deeling, opgekomen.
| |
| |
Een helder overzicht over de toemalige verhoudingen geeft de correspondentie van keizer Joseph II aan den graaf v. Mercy - Argenteau.
7 Januari 1788: ‘Ik weet, dat de Heer v. Hertzberg er op uit is om van deze gelegenheid (den oorlog van Oostenrijk en Rusland tegen Turkije) gebruik te maken om voor 't Huis van Brandenburg Dantzig, Thorn, het paladinaat van Posen en dat van Kalisch te verwerven, daar hij verlangt, dat ik Galicië aan Polen terug zal geven, mij tevreden stellend met Moldavië en Walachijë, terwijl men aan de Porte alle bezittingen aan den rechter oever van den Donau en de Save zou waarborgen. Maar ik ben er ver van verwijderd ooit dergelijke voorwaarden te onderteekenen; ik ben er eerder toe besloten den oorlog tot het alleruiterste voort te zetten dan hem een enkel dorp te gunnen, omdat ik bij den tegenwoordigen staat van zaken den koning van Pruisen niet anders dan als den onverzoenlijken vijand van mijn Huis kan beschouwen en de geringste verhooging van zijn macht zie als een werkelijke bedreiging, die op mij terugvalt. Ik zal er dus nooit in toestemmen, al moest ik om het te verhinderen mijn laatsten stuiver en mijn laatsten man er toe gebruiken.’
7 Februari 1788: ‘De Heer v. Hertzberg zet zijn plan, waarvan ik U in mijn laatsten brief gesproken heb, met ijver voort; hij heeft er zelfs reeds iets van medegedeeld zoowel te Konstantinopel als te St. Petersburg, maar ik weet nog niet hoe het daar ontvangen is; het is mogelijk, dat hij er eveneens Frankrijk van onderricht heeft; wat Engeland betreft, weet ik het zeker, daar hij beweert geheel in overeenstemming met dat Hof te handelen.’
21 Februari 1788: ‘Het is zeker, dat de koning van Pruisen, of beter de Heer v. Hertzberg er op zint in 't geheim zijn slag te slaan ten einde zijn gebied te vergrooten ten koste van Polen, dat hij een rol wil spelen ter bevordering van den vrede en voortgaat op den arroganten toon, dien hij, sedert het slagen van de expeditie naar Holland, tegenover al de mogendheden van Europa meent te mogen gebruiken.’
Aan de zijde van Hertzberg was v. Goltz nog veel meer tot den aanval gezind; deze schreef hem in het begin van 1788: ‘Ik verwed er mijn hoofd onder, dat de Keizer, verrast en getroffen, alles zal doen, wat wij willen, of, dat wij anders in den tegenwoordigen toestand van Europa, tegen hem groote
| |
| |
dingen kunnen ondernemen... 200.000 Pruisen kunnen in de heerschende omstandigheden alles doen, indien zij goed en volgens een rijpelijk doorwrocht plan geleid worden.’
Von Dietz, gezant van Pruisen te Konstantinopel, drong eveneens op oorlog aan: ‘Het zal ons weliswaar, schreef hij, ettelijke jaren van hevigen oorlog kosten, maar het zal een kapitaal zijn, dat goed geplaatst is en ons honderd jaren rust zal verschaffen.’
Is het niet, alsof men bekende tonen hoort?
Philippson noemt het systeem van Hertzberg te kunstmatig; bovendien gebruikte de Pruisische minister te veel tijd om het uit te voeren, de Polen aarzelden en de dood van Joseph II (10 Februari 1790) deed het plan mislukken. Maar in elk geval heeft Hertzberg toch naast het negatieve resultaat zijner eigen plannnen, het positieve resultaat te boeken, dat hij, met zijn stem komend na de bedreigingen van Frankrijk, Joseph II van Oostenrijk en Catharina II van Rusland belette het Turksche rijk te verdeelen.
Als analogie met den tegenwoordigen toestand, is het misschien merkwaardig ook nog eenige zinnen aan te halen uit de correspondentie van von Dietz naar aanleiding van het tractaat van bondgenootschap, dat Frederik Wilhelm II in Januari 1790 - tegen den zin van Hertberg - met de Porte gesloten had.
1 Februari 1790: ‘Dit tractaat bewijst, dat Uwe Majesteit in de regeling der Oostersche zaken een onbetwistbaar overwicht heeft verkregen. De Turksche ministers hebben geen anderen wil dan dien ik hun ingeef.’
23 Februari 1790: ‘Elke Turk is een Pruis geworden... Reîs-Effendi zelf is in mijn hand als weeke was.’
Dit is nu bijna 125 jaar geleden. Ook nu zijn de Duitschers (Pruisen, Duitschland, Oostenrijk is nu één) de vrienden van de Turken, hoewel het daarom niet noodig is, dat elke Turk de metamorphose tot een Duitscher ondergaan heeft - Enver Pacha is in de plaats getreden van den Reîs-Effendi, hoewel dit ook weer niet wil zeggen, dat Enver Pacha in de handen van von Wangenheim en Liman von Sanders tot weeke was geworden is - en de Duitschers zijn nu zelfs de eenige verdedigers van de Turken, daar Frankrijk en Engeland zich voor het eerst aan de zijde van Rusland schaarden.
Dat eerste bondgenootschap tusschen Pruissen en Turkije
| |
| |
heeft niet veel vruchten opgeleverd. Onder bedreiging van een oorlog met Oostenrijk en Rusland, moest Pruisen de declaratie van Reichelbach teekenen (26 Juli 1790), daarbij den status quo erkennend; dat was de rectificatie van het tractaat, dat zes maanden geleden door von Dietz te Konstantinopel tot stand was gebracht.
Wat Thorn en Dantzig betreft, deze steden heeft Pruisen toch gekregen, echter niet volgens de wijze van Hertzberg, daarbij staande tegenover Oostenrijk en Rusland - het heeft daartoe integendeel met deze mogendheden samen moeten werken tot de tweede Poolsche deeling van 23 Sept. 1793.
Plan van Talleyrand (1805):
De bedoelingen van Talleyrand, door zijne correspondentie aan het licht gebracht, waren er op gericht Oostenrijk te bevestigen tegen Rusland, daar hij het Panslavistisch gevaar voor Europa vreesde. Hij geeft deze gedachte voor de eerste maal te kennen in zijn brief aan den graaf d'Hauterive van den 19 vendémiaire van 't jaar XIV (1805), gedateerd uit Straatsburg, waar Talleyrand zich in het gevolg van Napoleon ophield; het was na den slag van Ulm en aan den vooravond van den slag van Austerlitz.
‘Ik zou willen, dat de Keizer, den ochtend volgend op een groote overwinning, die mij niet meer twijfelachtig schijnt, tot aartshertog Karel zeide:
... Ik zal U helpen om U van Walachije en Moldavië meester te maken. Op die voorwaarden zal ik met U een offensief en defensief tractaat sluiten en elk idee van bondgenootschap met Pruisen loope naar den duivel...
Ziedaar mijn droom van van avond.’
In dezen brief is de genesis van het beroemde rapport (No. CXI), dat Talleyrand zes dagen later aan den Keizer aanbood, den 25 vendémiaire van 't jaar XIV (17 October 1805), nog steeds gedateerd van uit Straatsburg. Dit gedenkschrift stelt een entente met Oostenrijk voor met uitsluiting van Pruisen. Talleyrand waarborgde daarin de integriteit van het Ottomaansche rijk, de Oostenrijksche belangen van die van Engeland scheidend en hen stellend tegenover die van Rusland. De leidende gedachte van den beroemden Franschen diplomaat is in dezen zin neergelegd: ‘op het oogenblik zijn de Turken niet meer te vreezen, zij hebben zelf alles te vreezen. Maar
| |
| |
de Russen zijn in hun plaats getreden: Oostenrijk is nog het voornaamste bolwerk dat Europa tegenover hen kan stellen en het is tegen hen dat de Oostenrijkers thans versterkt moeten worden.’
Met deze bedoeling Oostenrijk te versterken, sloeg Talleyrand de volgende wijzigingen in het Oostenrijksche grondgebied voor:
‘In ruil voor de Venetiaansche Staten, voor Tirol, voor zijne bezittingen in Zwaben en zijne aanspraken op de naburige Staten, welke voor eeuwig opgegeven worden, geve men aan Oostenrijk Walachijë en Moldavië, Bessarabië en het Noordelijkste deel van Bulgarije. Aldus meester van twee vruchtbare provincies, voor zijne oude Staten een uitweg verkrijgend door den Donau, die bijna geheel door zijne landen zal stroomen, en door een deel der kusten van de Zwarte zee, zal het niet te treuren hebben over de zoo rijkelijk beloonde verliezen... In nieuwe banen tredend, zal het Oostenrijksche Huis een andere politiek aannemen. Van het oogenblik af, dat het in het bezit van Walachijë en Moldavië zal zijn, zullen de Russen, nu zijn bondgenooten, zijne tegenstanders en natuurlijke vijanden worden... Nu stel ik voor, dat Uwe Majesteit na het winnen van een grooten veldslag tot het Oostenrijksche Huis zal zeggen: “Strek u uit langs de oevers van den Donau, bezet Walachijë, Moldavië, Bessarabië; ik zal tusschen beide komen om u deze provincies door de Ottomaansche Porte te doen afstaan, en indien de Russen u aanvallen, zal ik uw bondgenoot zijn; heden reeds kan 't bondgenootschap gesloten worden, ik heb u zoo juist de grondslagen er van medegedeeld.” Ik durf gelooven, dat na een overwinning zoodanige voorstellen door het Oostenrijksche Huis met blijdschap zouden worden aangenomen, en de schoonste vrede zou dan den meest roemrijken oorlog besluiten.’
Het is waarschijnlijk, dat het overwonnen Oostenrijk dergelijke voorstellen zou hebben aangenomen; Rusland zou het niet hebben kunnen athouden van een dusdanig verbond, de kaart van Oost-Europa zou een geheel andere geweest zijn en misschien, dat Napoleon niet zijn ondergang ware tegemoet geloopen - maar, bedwelmd door zijn overwinning, keurde hij het plan tot verdeeling van een stuk van Turkijë niet goed.
Later noemde Talleyrand zelf dit plan ‘een politieke roman.’ De toekomst bewees, dat de territoriale verdeelingen, zooals deze door den grooten staatsman waren voorgesteld, niet vol- | |
| |
strekt noodig waren om de rivaliteit, die later tusschen Oostenrijk en Rusland permanent zou worden, te doen uitbreken.
Bertrand, over dit plan van Talleyrand schrijvend, zegt, dat het ten doel had ‘Rusland op te houden in zijn loop naar Konstantinopel en de Middellandsche zee. Deze gedachte, die, ongelukkigerwijze voor Frankrijk, te Presburg niet verwerkelijkt werd, is in onze dagen weer opgenomen door vorst Bismarck. Slechts één factor is veranderd. Oostenrijk wordt steeds naar 't Oosten gedreven en tegenover Rusland gesteld; maar het is niet meer Frankrijk, dat de gebeurtenissen ten zijnen gunste leidt.’
Veertien dagen, nadat dit plan aan Napoleon was voorgelegd, schreef Talleyrand aan d'Hauterive, dat zijn voorstellen verworpen waren en dat de Keizer het verkoos een tractaat met Rusland te sluiten na Oostenrijk verzwakt te hebben. ‘Ce n'est pas du tout mon avis’ voegde de ver ziende Fransche Minister van Buitenlandsche Zaken er aan toe.
Volgens A, Vandal heeft Napoleon van 1804 tot 1807 toch meerdere pogingen gedaan om met Oostenrijk over het Oostersche vraagstuk tot overeenstemming te komen. In 1805 liet hij aan den keizer van Oostenrijk, die toen bijna met Frankrijk in oorlog was, schrijven ‘qu' on ne peut plus se battre raisonnablement que pour l'empire de Constantinople.’
Plan van Napoleon en Alexander I (1808).
In het mémorial van St. Helena kan men lezen:
‘Ik had het Turksche rijk met Rusland kunnen verdeelen, er is meer dan eens tusschen ons sprake van geweest: Konstantinopel heeft het altijd gered. Deze hoofdstad was de groote hinderpaal, de ware steen des aanstoots. Rusland wilde haar hebben, ik wilde dat niet toestaan, het is een te kostbare sleutel: zij is alleen een rijk waard; hij, die haar zal bezitten, kan over de wereld regeeren.’
Voor den eersten keer is over die verdeeling zeer breedvoerig gesproken bij de samenkomst op het eiland in de Njemen tegenover Tilsitt den 25 Juni 1807. Men kwam niet tot een resultaat; de gedachtenwisseling zou echter voortgezet worden. Den 2den Februari schreef Napoleon aan Alexander een brief, waarin hij niet alleen de verdeeling van 't Ottomaansche rijk voorstelde, maar ook nog de vernietiging der Engelsche macht in Indië en als gevolg daarvan de verdeeling van de geheele wereld.
| |
| |
Wat Konstantinopel betreft, dacht hij misschien tot eene overeenstemming te kunnen komen. Zooals A. Vandal opmerkt, heeft Konstantinopel twee sleutels: den Bosporus en de Dardanellen; Napoleon zou aan de Russen êén van deze beide sleutels hebben gegeven: zoodat de Zwarte zee een Moscovisch, de Middellandsche zee een Fransch meer zou worden; dat schijnt de overheerschende gedachte van Napoleon geweest te zijn.
Er werden steeds besprekingen gehouden: te St. Petersburg tusschen den Franschen gezant Caulaincourt en Roumiantzow, minister van buitenlandsche zaken en te Parijs tusschen den Russischen gezant Tolstoï en Champigny, den opvolger van Talleyrand, die den 8sten Augustus, na den vrede van Tilsitt, was afgetreden als gevolg van 't meeningsverschil met den Keizer.
Napoleon trachtte Rusland naar 't noorden te drijven; den 7den Maart 1808 zeide Caulaincourt tot Alexander I: ‘De Keizer wenscht, dat Uwe Majesteit in het bezit zij van Finland om het persoonlijke voordeel van Uwe Majesteit èn opdat de schoonen van St. Petersburg uit deze richting niet meer het kanon zullen hooren.’ En inderdaad decreteerde in het einde van de maand een keizerlijk manifest de vereeniging van Finland met Rusland.
Over de verdeeling van Turkije en van de geheele wereld kon men toch niet tot een uitkomst komen. Er bestonden twee hypothesen: een eenvoudig verdrag van bondgenootschap of een deelverdrag. In beide gevallen zouden de drie deelende keizerrijken - Oostenrijk zou ook meedoen - samenwerken tot eene expeditie naar Indië.
Van deze plannen schreef Talleyrand den 18den Januari 1808 aan Metternich: ‘De Keizer heeft twee plannen; het eene is op reëele grondslagen gebaseerd, het andere is een roman; het eerste is de verdeeling van Turkije, het tweede dat van eene expeditie naar Indië... Frankrijk en Rusland willen Turkijë verdeelen.’
Den 27 Sept. 1808 kwamen daarop de drie keizers te Erfurt samen. Champigny en Roumiantzow waren in het gevolg en deze kwamen in October tot een schijnbare overeenstemming. Deze bleef echter zonder gevolgen; in 1810 liep het bondgenootschap met Rusland ten einde door 't echec van een huwelijk met Anna Paulowna (4 Febr. 1810). Den 2den April 1810 trad Napoleon daarop in 't huwelijk met Marie Louise, dochter van Frans I.
| |
| |
Een expeditie naar Indië bleef Napoleon steeds in het hoofd spoken. Maar eerst moest nu Rusland gedeemoedigd worden...
Plan van Metternich:
Bij dezen Staatsman kan men eigenlijk slecht spreken van een plan tot verdeeling van Turkije, daar Metternich in 1801 en ook verder steeds de integriteit van Turkije ondersteunde.
Der Drang nach Osten - die later door Bismarck zou uitgesproken worden - was niet naar den smaak van Metternich, omdat het een middel was, dat samenging met het terugwijken van Oostenrijk uit 't Westen. ‘Nochtans zou den dag, waarop een groote onafhankelijke Christelijke staat - Grieksch of Bulgaarsch - de Ottomaansche overheersching zou vervangen, deze staat onze natuurlijke en werkzame bondgenoot worden.’
Ditzelfde was reeds door den graaf de Mercy Argenteau verkondigd in zijn brief aan Joseph II van den 28 Dec. 1782.
Dit is wel bij uitstek het Oostenrijksche standpunt te noemen, dat Oostenrijk gedurende de geheele 19de eeuw trouw is gebleven. Van een neiging, een lust tot voortdringen in den Balkan is bij Oostenrijk - in tegenstelling van Rusland - eigenlijk nooit sprake is geweest.
De Pruisische minister Hertzberg en de Fransche minister Talleyrand - deze nieuwe groote taak van een nieuw Oostenrijk voorziende - hebben Oostenrijk reeds in die richting willen drijven.
Heel langzamerhand is Oostenrijk er noodgedrongen, daar het aan alle zijden steeds meer land en invloed verloor, toe overgegaan meer aandacht aan den Balkan te besteden en het deed dit dan nog slechts schoorvoetend, haast ondanks zichzelven, zich daar eigenlijk steeds slechts verdedigend, trachtend vast te houden aan den status quo. Het is merkwaardig deze houding van Oostenrijk te volgen. Zoo geheel anders was het steeds in Rusland, waar de vèr dragende plannen van Peter den Grooten en Catharina II voortdurend door bleven werken. Het is, of Oostenrijk, of 't Habsburgsche Huis (na Maria Theresia eigenlijk 't Habsburg-Lotharingsche Huis) 't heerschershuis over 't Heilig-Roomsch-Duitsche Rijk gedurende meerdere eeuwen, te oud is om in nieuwe banen te gaan.
In 1854 sloot Oostenrijk wel een verbond met de Westelijke mogendheden, maar het greep niet daadwerkelijk in den strijd in. Graaf Andrássy was de eerste Oostenrijksche minister, die
| |
| |
het Oosten als doel zijner werkzaamheden begreep. In het Augustusnummer van The Contemporary Review geeft Theodor von Sosnosky een merkwaardige beschouwing over deze latere ‘Balkan policy of the Habsburg Empire.’ Daarin betoogt hij, hoe Andrassy door zijne handige politiek gedurende de jaren '77 en '78 de overwinning behaalde op Gortschakow; hoe hij dezen verhinderde, in den Balkan een machtigen vazalstaat Bulgarije te vormen; en hoe Oostenrijk op voorstel van Lord Salisbury van het Berlijnsche Congres terug kwam met een mandaat tot ‘voorloopige’ bezetting van Bosnië en Herzegowina, terwijl Rusland ondanks de groote inspanningen van den oorlog zich met zeer weinig tevreden moest stellen. Andrássy bleef toch halverwege steken. Niemand op het congres twijfelde er aan, dat de z.g. voorloopige bezetting als permanent bedoeld was, dat er in werkelijkheid sprake was van een annexatie en niet van een bezetting. Zoowel Bismarck als Beaconsfield lieten het aan Andrássy over om dadelijk tot eene annexatie over te gaan; Rusland had reeds hetzelfde gedaan ten einde Oostenrijk voor zijne Balkanplannen te winnen. Andrássy maakte van deze toestemming echter geen gebruik; in een geheim verdrag met de Turksche delegatie bevestigde hij zelfs het tijdelijke karakter van deze bezetting en beloofde verbis expressis de suzereiniteit van den sultan over de bezette gebieden te erkennen - eene concessie, die zich later bitter zou wreken.
In Juli 1908 brak de Jong-Turksche revolutie uit, die baron von Aehrental deed besluiten om den 8sten Oct. 1908 te verklaren, dat Bosnië en Herzegowina, die tot dien tijd, wat den vorm betreft, slechts bezet waren, voortaan als voor goed bij de monarchie geannexeerd moesten beschouwd worden. Tegelijkertijd gaf hij de Porte den Sandjak van Novi-Bazar terug. Hij ging tot deze verklaring van annexatie over, omdat de mogelijkheid bestond, dat de Jong-Turken, van een herleving van het Ottomaansch rijk droomend, zich op het verdrag met graaf Andrássy zouden beroepen om hunne rechten op Bosnië en Herzegowina te doen gelden. Ofschoon het slechts een kwestie van vorm was, daar beide landen in werkelijkheid reeds dertig jaren tot de monarchie behoorden, brak er een storm van verontwaardiging uit, alsof Aehrenthal de hemel weet welke misdaad tegen de internationale wetten begaan had. Rusland, Engeland, Frankrijk, Turkije, Servië, Montenegro
| |
| |
vielen op Oostenrijk aan; het werd een politieke demonstratie zonder weerga. Ook Italië mengde zich in het koor der vijanden. Slechts Duitschland bleef trouw. Naar aanleiding van dezen storm stemde Oostenrijk-Hongarije, in tegenstelling met zijne oorspronkelijke verklaring, er in toe aan Turkije 54½ millioen kronen voor de geannexeerde landen te betalen. Aan het besluit tot annexatie hield het echter vast, ondanks het geschreeuw der Serviërs en de dreigementen der mogendheden van de Triple Entente en Italië. Rusland bloedde nog van den oorlog met Japan en de revolutie in eigen land, Italië zou zeker niet zonder hulp van Rusland tegen Oostenrijk optrekken. Engeland en Frankrijk dachten er niet aan, alleen de oorlogslasten te dragen. Zoo had volgens Sosnosky in het Augustusnummer van een der meest bekende Engelsche maandschriften, Aehrenthal reeds in 1908 of 1909 Servië moeten tuchtigen om een einde te maken aan de gevaarlijke agitatie onder de Zuid-Slaven van uit Belgrado; het beste zou volgens hem geweest zijn, wanneer Oostenrijk-Hongarije toen ook Servië geannexeerd had. Weer bleef men dus halverwege steken.
In den herfst van 1910 verklaarde Aehrenthal, die inmiddels graaf geworden was, en dien men reeds den Oostenrijkschen Bismarck noemde: ‘Wir sind saturiert’. Sosnosky vraagt, hoe het mogelijk is, dat een groot, krachtig rijk zich ooit verzadigd verklaart.
Die woorden van Aehrenthal zijn wel teekend voor den weinig agressieven zin van Oostenrijk. Dat zou ook blijken gedurende den oorlog van 't Balkanverbond tegen Turkije in 1912-'13, die het directe gevolg was van den Tripolitaanschen oorlog van Italië. - Met de expeditie naar Tripoli heeft Italië in 1911 de rij van Europeesche oorlogen geopend. - Graaf Berchtold zag het werkeloos aan, dat de Serven en Montegrijnen den in 1908 aan Turkije teruggegeven Sandjak bezetten en daarmee den weg van Oostenrijk-Hongarije naar Saloniki afsneden. Berchtold zou misschien wel anders opgetreden zijn, zou dit misschien wel belet hebben, indien Italië niet gedreigd had de kust van de Adriatische zee te zullen bezetten; Oostenrijk zou dan achter in de Adriatische zee opgesloten zijn en zich daar geheel in de macht van Italië bevinden. Als resultaat zijner werkeloosheid, kon Berchtold nu op de Londensche gezantenconferentie de stichting van een onafhankelijk Albanië doorzetten...
| |
| |
En wanneer het nu dan toch over Servië heen tot de lang verwachte botsing van Oostenrijk en Rusland gekomen is, zoo moest, wat Oostenrijk betreft, de stoot daartoe waarschijnlijk nog komen van graaf Tisza, den Hongaarschen minister-president. Want ook Hongarije is een jonge staat vol van toekomstkroomen en wanneer een nieuw Oostenrijk, zooals Talleyrand dat eens een avond gedroomd heeft, nog mogelijk is, zoo zal daarvan niet Weenen, maar Boedapest het centrum zijn.
Reeds tijdens den Krimoorlog voorzag Bismarck, dat Pruisen langzamerhand door den stroom der gebeurtenissen tot een oorlog met Rusland in het belang van Oostenrijk zou gevoerd worden. Over deze ‘seine hauptsächliche Besorgniss’ schreef hij den 8 Dec. 1854 uit Frankfort aan den minister v. Manteuffel.
Volgens Gortschakow ging de weg naar Konstantinopel over Weenen. Russische staatslieden na hem wisten, dat de weg naar Konstantinopel over Berlijn en Weenen gezocht moest worden.
Door denzelfden stroom der gebeurtenissen staan Frankrijk en Engeland voor den eersten keer aan de zijde van Rusland. Ondanks de bezetting van Turksche gebieden op de Noordkust van Afrika, waren zij vroeger toch trouwe beschermers van Turkije geweest tegen Ruslands opdringen in Europa en Klein-Azië. Nu staan zij echter tegenover Turkije.
Het Turksche lot is eng verbonden aan het lot van Duitschland en Oostenrijk-Hongarije. Het is niet alleen ‘des deutschen Reiches Schicksalsstunde’, ook ‘des türkischen Reiches Schicksalsstunde’.
De zwijgende, starende figuur tusschen het Westen en Oosten, de stad aan den Gouden Hoorn, die de Russen zoo gaarne Tsaregrad noemen, werpt grooter dan ooit haar schaduw over Europa.
|
|