| |
| |
| |
Het Nederlandsch Artillerie-Museum op het kasteel ‘Doorwerth’,
wijlen Luitenant-Generaal F.G.A. van Ermel Scherer.
HET is mij een weemoedig voorrecht, hier het laatste werk van wijlen Luitenant-Geneneraal F.G.A. van Ermel Scherer in De Tijdspiegel te mogen opnemen en op deze wijze nog eene hulde te brengen aan de nagedachtenis van een van Nederlands groote mannen.
Jaren lang heb ik het oprechte en voortvarende karakter en het heldere, fijne verstand van den ontslapene eerbiedig bewonderd. Was het mij ook niet gegeven, zijne wetenschappelijke verdiensten, in de kringen mijner wiskundige ambtgenooten hoog gewaardeerd, te kunnen beoordeelen, - wèl heeft steeds zijne, in het gesprek zoowel als in zijne brieven en geschriften aan den dag tredende, grondige en strenge methode van denken op mij diepen indruk gemaakt. Volledige beheersching en overweging van alle bijzonderheden leidde hem steeds tot een zoo helder overzicht over het geheel, dat zijn oordeel overtuigend was door hechtheid van grondslagen en meesleepend door wèl omlijnden eenvoud.
Op hem waren Schopenhauer's woorden toepasselijk:
‘Die Werke aller wirklich befähigten Köpfe unterscheiden sich von den übrigen durch den Charakter der Entschiedenheit und Bestimmtheit, nebst daraus entspringender Deutlichkeit und Klarheit, weil solche Köpfe allemal bestimmt und deutlich wussten was sie ausdrücken wollten. Das charakteristische Merkmal der Geister ersten Ranges ist die Unmittelbarkeit aller ihrer Urteile.’
Door deze groote gaven is hij de ziel geweest van de in 1903 door den Minister Vice-Admiraal Ä. G, Ellis ingestelde commissie tot het ontwerpen eener reorganisatie onzer kustverdediging, welke in 1904 haar rapport heeft ingediend.
De weinige voortvarendheid, in den loop der jaren, bij de uitvoering van deze en andere aangelegenheden van landsverdediging betracht, heeft hem zeer gedrukt; maar de tragiek, die geen grooten des geestes in hun levensloopbaan bespaard blijft, heeft hem nimmer kunnen ontnemen de veerkracht, die hem ook tot in zijn laatste oogenblikken bijgebleven is. Zijn levendige geest, die met gespannen belangstelling het uitbreken van den lang door hem voorspelden wereldoorlog volgde, deed hem lichamelijke smarten onderdrukken.
Het artikel dat hieronder volgt, is van meer beschrijvenden aard. Generaal van Ermel Scherer had plan andermaal de pen ten bate der ontwikkeling onzer landsverdediging op te vatten en stellig ware iemand als hij bij uitstek bevoegd geweest, uit de ervaringen die zich thans voordoen, de voor ons vaderland
| |
| |
noodzakelijke gevolgtrekkingen in systeem te brengen. Dit kan thans niet meer zijn. Moge nu zijn laatste werk gelezen worden in den geest, waarin het geschreven werd, den geest van liefde voor ons vaderlandsche krijgswezen, ontsproten uit het besef, dat het recht der wapenen het politieke kenmerk is van de souvereiniteit van elken Staat.
Valckenier Kips.
OP 5 Augustus 1913 werd, in het kasteel ‘Doorwerth’, door Zijne Koninklijke Hoogheid den Prins der Nederlanden, Hertog van Mecklenburg, het aldaar nieuw ingerichte Artillerie-Museum geopend.
Terwijl in de meeste landen musea bestaan, welke een geschiedkundig overzicht geven van de ontwikkeling der artillerie-wetenschap, ontbrak een zoodanig museum in Nederland nog geheel, en dit niettegenstaande juist de artillerie hier te lande, in vorige eeuwen, een zoo grooten invloed op den vooruitgang der artillerie-wetenschap in het algemeen heeft uitgeoefend en zij vaak als leerschool voor andere natiën diende.
De artillerie was in vroeger tijden, en is ook nu nog steeds, eene kunst, welke op degelijke kennis van wis-, natuur-, schei- en werktuigkunde berust, alsmede op uitgebreide bekendheid met de algemeene militaire wetenschap. Vroeger was dan ook aan de artillerie de vervaardiging opgedragen van nagenoeg alle oorlogsmateriaal, zoowel de zwaardere vuurmonden met bijbehoorende munitiën en materiëel, als ook alle draagbare en blanke wapenen, zoomede nagenoeg al het materiëel en de voertuigen, voor de uitrusting van een leger benoodigd. Ook het ingenieursvak behoorde in vorige eeuwen tot het wapen der artillerie. En thans maken nog de pontonniers en het bruggewezen, zoomede het in de tweede helft der vorige eeuw ontstane defensieve torpedo-materiëel, deel uit van de artillerie hier te lande.
Wanneer men dan ook de geschiedenis der artillerie in de verschillende landen nagaat, bemerkt men dat dit wapen, vooral in vorige eeuwen, steeds zeer nauw verband houdt met den trap van kunst en wetenschap, welken door het volk, waartoe die artillerie behoorde, werd ingenomen. Er is dus ook geen ander wapen, dat op zoo'n verleden kan bogen, dat een zoo uitgebreid en veelzijdig museum zou kunnen tot stand brengen en dat eene zoo belangrijke geschiedenis heeft, als juist het wapen der artillerie.
| |
| |
Het doel van een artillerie-museum nu is om die geschiedenis in zichtbaren vorm te doen herleven, en de ontwikkeling te toonen welke de artillerie achtereenvolgens heeft ondergaan, ten einde, op die wijze, aanschouwelijk te maken, hoedanig men van het verledene, primitieve oorlogstuig tot het tegenwoordige bijna volmaakte artillerie-materiëel is gekomen. Dat een zoodanig artillerie-museum eene rijke bron van studie oplevert, zal wel geen betoog behoeven.
Het schijnt dat er vroeger reeds sprake van geweest is om hier te lande ook een artillerie-museum op te richten, en men zelfs een oogenblik daartoe het oog heeft geslagen op de voormalige Rijks Gieterij van Bronzen Geschut te 's Gravenhage, in welk gebouw ook de Hoogere Krijgsschool is ondergebracht. Echter bleef het bij wenschen en praten. Bepaalde maatregelen ter uitvoering zijn daartoe nooit genomen. Het ontbrak aan iemand, die er zijn schouders onder wilde plaatsen; aan den krachtigen arm, die de wenschen en besprekingen in daden zou omzetten. De regeering, wier taak het eigenlijk zou geweest zijn een Nederlandsch Artillerie-Museum te stichten, nam daartoe niet het initiatief en trok zich van de zaak weinig aan. Toch is er in ons land zeer veel materieel voor de samenstelling van een flink artillerie-museum aanwezig. Doch het was opgeborgen, als waardeloos materiëel, in hoeken en gaten of op zolders; of wel het was in bezit van steden, van gemeenten, van vereenigingen, van bijzondere personen, die er niet aan dachten dat, door eendrachtige samenwerking, één schoon geheel zou zijn te verkrijgen. Bovendien bleef de vraag: waar en in welk gebouw een zoodanig artillerie-museum zou worden ondergebracht.
Doch ook hier kwam eindelijk redding. Een der oudste kasteelen in ons land, het in de omstreken van Arnhem zoo prachtig gelegen kasteel ‘Doorwerth’, geraakte, doordat het niet meer bewoond werd, gaandeweg in verval en liep dientengevolge ernstig gevaar te worden gesloopt.
Het is de buitengewone verdienste van den Heer F.A. Hoefer, oud-artillerie-officier en Archivaris van de stad Hattem, dat hij, bezield met de ware piëteit voor historische monumenten, zich met hart en ziel er aan heeft gegeven, om dit schoone bouwwerk uit vorige eeuwen van een wissen ondergang te redden. Daartoe in staat gesteld door de welwillende medewerking van Hare Majesteit de Koningin en van Hare
| |
| |
Majesteit de Koningin-Moeder, zoomede van een aantal belangstellenden, kocht de Heer Hoefer in 1910 het kasteel Doorwerth, met voorburcht binnen de grachten, van den laatsten bezitter, den Heer J.W.F. Scheffer en had de gelegenheid later nog de grachten met het omgelegen terrein over te nemen.
Hij richtte toen eene vereeniging ‘Doorwerth’ op, met het doel het kasteel te herstellen, waartoe het Rijk en de Provincie subsidiën verleenden, en dat gebouw daarna voor musea in te richten.
Dit is in de jaren 1910-1914 geschied. Het oorspronkelijk denkbeeld was, in het kasteel een Geldersch historisch museum te vestigen; doch het zeer uitgebreide gebouw, met zijn groot aantal lokalen, leverde genoegzame ruimte op voor een tweede museum. En daar in ons land een artillerie-museum geheel ontbrak, leidde dit den oud-artillerie-officier F.A. Hoefer er toe, een deel van het kasteel tot artillerie-museum in te richten, terwijl eindelijk nog een genoegzaam aantal zalen overbleef, om daarin de vergaderingen van de Commandery Nederland der Johanniterorde te kunnen houden.
Gaarne wordt hierbij erkend dat alstoen de Heer Hoefer voor de oprichting van het Nederlandsche Artillerie-Museum alle mogelijke medewerking ontving van den toenmaligen Minister van Oorlog Colijn, zoomede van de verschillende autoriteiten welke daarbij betrokken waren.
De oudst bekende bezitter van het kasteel ‘Doorwerth’ was Berend of Barnard van Dorenweerd (1260). Daarna vindt men als bezitters leden van de geslachten van Doornik, Wisch, van Homoet, van Montfoort, van Rechteren genaamd Voorst, Schellard van Obbendorp, Aldenburg, Bentinck, van Brakell en van Rappard. In 1908 kwam het kasteel in handen van den Heer J.W.F. Scheffer, die het in 1910 aan den Heer Hoefer verkocht.
Voor nadere toelichtingen omtrent de lotgevallen van dat aloude kasteel verwijzen wij naar de beschrijving daarvan, gegeven door den Heer Hoefer in zijne ‘Enkele mededeelingen omtrent het kasteel Doorwerth’ ('s Gravenhage, Mouton & Co, 1910), en naar de verdere bronnen welke omtrent dat kasteel bestaan. Wij zullen ons hierbij niet ophouden, aangezien wij ons meer bepaald ten doel stellen op het Nederlandsche Artillerie-Museum aldaar de aandacht te vestigen.
Men kan het kasteel ‘Doorwerth’ bereiken, hetzij van de
| |
| |
landzijde via Heelsum of Oosterbeek, hetzij van den Rijn. In het laatste geval voert een weg over den uiterwaard tot de oprijlaan nabij het voorplein. In het eerste geval komt men langs de restauratie ‘De Zalmen’, gelegen nabij het kasteel, aan den weg van Oosterbeek naar ‘Doorwerth’ en bereikt men door de groote oprijlaan eene ophaalbrug, toegang gevende tot een door water omgeven voorplein, dat, aan de tegenovergestelde zijde, door middel van eene brug gemeenschap heeft met den eveneens door eene gracht omgeven moestuin.
Op het voorplein bevindt zich nog een oude vervallen wachttoren. Van dit voorplein leidt de toegang over eene brug tot het door eene breede gracht omgeven kasteel. Die brug voert, door de voorpoort met wachterswoning, tot den voorburcht, voorhof of Nederhof, zijnde een groot plein, in welks midden nog eene eeuwenoude acaçia staat - de eenig overgeblevene van een drietal, die vroeger den Nederhof versierden.
Boven den ingang van het poortgebouw zijn drie wapens in omlijsting zichtbaar. Het rechter is van Schellard van Obbendorp, het linker van Voorst en het middelste van Doorwerth. In de beren rechts en links van den ingang zijn eveneens wapens gehouwen, rechts het mannenwapen Aldenburg, links het vrouwenwapen Trémoïlle. Aan de westzijde van den Nederhof bevonden zich de zeer ruime stalgebouwen en het koetshuis, beiden door een muur van den hof gescheiden. Aan de oostzijde bevindt zich het eigenlijke kasteel. De geheele Nederhof wordt, voor zoover geen gebouwen de afsluiting met de gracht vormen, door een muur omgeven.
Het kasteel zelf is ook door eene natte gracht van den Nederhof gescheiden. Eene brug voert door het poortgebouw naar een binnenplein, de Opperhof genaamd. Aan beide zijden van de brug staan op voetstukken geplaatste leeuwen, elk een wapen houdende. Het rechter wapen met gevierendeeld schild is dat van Schellard van Obbendorp (rechter boven- en linker benedenkwartier) met dat van Doorwerth (linker boven- en rechter benedenkwartier). Het linker wapen heeft een gedeeld schild, nl. het wapen van Baedberg met dat van Oije.
Het eigenlijke kasteel vormt, met den afsluitmuur en het ingesloten poortgebouw, een rechthoekigen vierhoek en bestaat uit verschillende gedeelten, in den loop der tijden ontstaan.
| |
| |
Het Oostelijke gebouw, een rechthoek, is het oudste. Dit gedeelte dagteekent van de 13e eeuw en bevat, behalve het onderhuis, opvolgend boven elkander drie groote zalen. Oorspronkelijk waren de eerste en tweede verdieping door baksteenen trappen, in den westmuur ingebouwd, bereikbaar, waarvan nog overblijfselen aanwezig zijn. Aangezien de loop van de rivier de Rijn in de 13e eeuw anders was dan thans en langs het kasteel voerde, was het mogelijk dit per schip te bereiken. In de boogopening in het onderhuis aan de oostzijde ziet men nog de boogvormige laad- en losplaats van dien tijd.
De eerste uitbreiding, die het kasteel in de 14e eeuw onderging, bestond uit den aanbouw van den Noordelijken vleugel, voorzien van nog aanwezige spietorens op de Noord-, Zuid- en Oosthoeken - eens onderling verbonden door een weergang. Behalve het onderhuis bestaat deze vleugel thans uit twee vertrekken driemaal boven elkander. Een baksteenen trap in den zuidelijken muur voert nog van de tweede verdieping naar den weergang.
De tweede uitbreiding van het kasteel, in de 15e eeuw, bestond uit den aanbouw van een zuidelijken vleugel ter grootte van eene kamer, later verhoogd tot driemalen boven elkander.
De derde uitbreiding, eveneens in de 15e eeuw, had wederom aan de zuidzijde plaats, door aanbouw van eene kamer, welke later verhoogd werd tot drie kamers boven elkander. Gelijktijdig hiermede werd de ronde traptoren gebouwd in den hoek van het oudste gebouw van dezen vleugel.
De vierde uitbreiding, omstreeks 1550, omvatte het overige aan de zuidzijde. Hiertoe behooren dus drie kamers boven elkander, en de kapel in den vierkanten toren in den zuidwestbuitenhoek; de gang langs den noordelijken wand van den zuidelijken vleugel, het poortgebouw en de thans afsluitende rechthoekige ringmuur, overblijfsel van vroeger hier aanwezige lagere gebouwen. De in den toren op de beganegronds verdieping gelegen kapel is eenvoudig ingericht, doch houdt de herinnering levendig aan de Hertogin de la Trémoïlle, de weduwe van den Graaf van Aldenberg, heer van Doorwerth. Onder het orgel treft men nog het door haar zelve vervaardigde versje aan:
Qu'importe quand on dort dans la nuit du tombeau
D'avoir porté le sceptre, ou trainé le rateau.
| |
| |
De vierkante toren in den zuidwestbuitenhoek werd tot zijn tegenwoordige hoogte opgetrokken omstreeks 1840.
Het portaal en de trap vóór den hoofdingang van het oudste gebouw bestonden reeds in het midden der 18e eeuw.
De bestemming der verschillende zalen en lokalen in het kasteel is thans als volgt:
De kelderverdieping met keukens, bergplaatsen, gevangenissen enz. laten wij buiten beschouwing, aangezien deze thans hoofdzakelijk dienen tot berging van verschillende voorwerpen, emballage enz. Den trap voor den hoofdingang opgaande, heeft men aan de linkerzijde eene zaal, die door den Heer E.Ph.A.M. Scheidius te Arnhem geheel voor zijne rekening is ingericht en gemeubeld, en waarin men vele voorwerpen aantreft die, met reden, onder de rubriek belangrijke antiquiteiten zijn te rangschikken. Overigens is de begane-grond-verdieping geheel bestemd voor de vergaderingen van de Commandery Nederland der Johanniterorde, welke deze zalen zal meubeleeren en inrichten, doch ze tevens ter bezichtiging van het publiek zal laten. Ook de kapel is aan de Commandery ten gebruike gegeven.
Het Artillerie-Museum is in hoofdzaak ondergebracht op de eerste verdieping, voor zooveel althans betreft de lichtere voorwerpen en die van geringen omvang. Alle vertrekken op die verdieping zijn voor plaatsing van artilleriemateriëel bestemd, met uitzondering van de groote zaal, welke voor het Geldersch Historisch Museum wordt ingericht. Alzoo zijn aan de Noordzijde van het gebouw twee zalen en twee kleinere kamers door het Artillerie-Museum in beslag genomen en aan de Zuidzijde de drie zalen ten Westen van de groote zaal, zoomede de zoogenaamde Torenkamer, welke boven de kapel gelegen is.
De drie laatstvermelde westelijke zalen zijn benoemd naar de drie eerste Stadhouders van de Vereenigde Provinciën nl. naar Prins Willem I, Prins Maurits en Prins Frederik Hendrik. Aan de twee noordelijke zalen zijn de namen gegeven van Prins Willem III en van Ernst Casimir, terwijl de beide kleine kamers, oostwaarts van laatstbedoelde zaal gelegen, naar den artillerist-vestingbouwkundige Menno Baron van Coehoorn zijn genoemd.
Op de tweede verdieping bevindt zich nog eene zaal, waarin
| |
| |
voorwerpen van het Artillerie-Museum zijn ondergebracht. Deze zaal is genoemd naar Koning Willem II.
Eindelijk is in de bijgebouwen, nl. het voormalige wagenhuis en in het voormalige stalgebouw, zoomede in de open lucht op den Nederhof, eene groote hoeveelheid artillerie-materieel opgesteld en wel voornamelijk zoodanige voorwerpen waarvan het gewicht of de omvang eene plaatsing in het eigenlijke hoofdgebouw bezwaarlijk of ondoenlijk maakte.
Ten slotte zijn op het voorplein, dat toegang geeft tot het kasteel, twee zware vuurmonden als wachters opgesteld.
Na aldus in grove trekken te hebben aangegeven in welke lokalen en in welke open of gesloten ruimten het Nederlandsch Artillerie-Museum in ‘Doorwerth’ is ondergebracht, zal hieronder in het kort worden vermeld welk soort materieel zich op elk der vorenvermelde plaatsen of in elk der genoemde lokalen bevindt, waarbij op enkele belangrijke voorwerpen meer bepaald de aandacht zal worden gevestigd. Wellicht moge in die vermelding door belangstellenden of nieuwsgierigen aanleiding worden gevonden een bezoek te brengen aan het kasteel ‘Doorwerth’, ten einde kennis te nemen van de voorwerpen uit het verleden, aldaar tentoongesteld.
Tot recht begrip van hetgeen een Artillerie-Museum eigenlijk is, behoort men een korten blik te slaan in het ‘verleden’ van het wapen der Artillerie, waaraan zich het ‘heden’ uit den aard der zaak aansluit; terwijl hetgeen thans tot het nog bruikbare of tot het nieuwere materiëel behoort, tengevolge van den wedstrijd in de bewapening der verschillende natiën, binnen korteren of langeren tijd aanspraak verkrijgt om mede in het Artillerie-Museum, onder de rubriek vervallen of verouderd materiëel, te worden opgenomen.
Reeds vóór de toepassing van het buskruit bestond er zoogenaamde ‘Artillerie’, welke benaming afstamt van het Latijnsche woord ‘Ars’, dat kunst beteekent. De toenmalige Artilleristen waren dan ook de kunstwerkers die, vóór de aanwending van het vuurgeschut, zich toelegden op de vervaardiging en bediening van toestellen, waarmede het mogelijk was zware stukken ijzer of steen en voorts pijlen en brandende voorwerpen naar den vijand te slingeren. Deze toestellen worden aangeduid met de benaming ‘Spangeschut’, omdat de voortdrijvende kracht werd verkregen door spanning van touwen,
| |
| |
veeren, stangen of dergelijke. De latere toestellen waarin buskruit werd gebezigd, noemde men ‘vuurgeschut’.
In 1291, onder den Franschen koning Philips IV, toen dus het gebruik van buskruit nog niet tot Europa was doorgedrongen, bestond reeds de betrekking van ‘Maître de l'Artillerie du Louvre’.
Ten onrechte wordt veelal de uitvinding van het buskruit aan Barthold Schwarz toegeschreven (1354). Voor de bewering dat de Chineezen reeds langen tijd de voortdrijvende kracht van een salpetermengsel kenden, bestaat alle waarschijnlijkheid. En bekend is het in elk geval, dat de Arabieren reeds vroegtijdig een schiettoestel gebruikten, dat men terecht als den voorvader van het schietgeweer kan aanmerken.
Dit toestel bestond uit een holle lans, waarin eene ijzeren buis werd geschoven, die aan het achtereinde gesloten was en die geheel of ten deele werd gevuld met een mengsel van salpeter, zwavel en houtskool, waarop alsdan een pijl of kogel werd geplaatst. Een gaatje in het achtergedeelte der ijzeren buis aangebracht en dat met een gaatje in de holle lans correspondeerde, gaf de gelegenheid de lading te ontsteken.
Reeds in 1326, dus 28 jaren vóórdat de zoogenaamde vinding van Barthold Schwarz bekend was, werd in Italië vuurgeschut gebezigd, en in 1351 werden in 's Graven Hof te 's Gravenhage reeds gaten gehouwen voor de zoogenaamde donderbussen van Meester Jan Rosen, ‘geschutmeester’ van graaf Willem V.
De eerste vuurwapenen vervaardigde men uit saamgesmeede ijzeren staven. Dit geschiedde zoowel voor de lichtere soorten, die meestal door één persoon konden bediend worden en die donderbus, knipbus, loodbus, haakbus, enz. werden genoemd, als voor de zwaardere, met name de pothonden, vogelaers, snellekens, kartouwen, slangen enz., waarvan de bediening meerdere personen eischte. Later echter ging men er toe over, het zwaardere geschut van brons te gieten en dit dan veelal kunstig te versieren en van opschriften te voorzien. Ook bij ons tegenwoordig stalen snelvuurveldgeschut heeft men de vroegere gewoonte van opschriften toegepast. Men leest op het kanon:
Blijf ick tot in den Doot.
| |
| |
Vermits brons als geschutmetaal vrij kostbaar was, ging men, in het midden der 16e eeuw, er toe over vuurmonden van gegoten ijzer te vervaardigen. Dit materiaal was veel goedkooper dan brons, doch daarentegen niet zoo taai en wêerstandbiedend, zoodat het veel meer gevaar opleverde dat de vuurmonden bij het schot uit elkâar sprongen.
In de tweede helft der 19de eeuw gelukte het, bij de verbeterde staalfabricage, de vuurmonden van staal te vervaardigen, welk materiaal gaandeweg onder verschillende vormen tot geschutmetaal werd en nog wordt gebezigd.
Het ligt in den aard der zaak dat de eerste vuurmonden van zeer primitieve constructie waren; ook de middelen om de vuurmonden op te stellen, te bedienen en te richten waren uitermate gebrekkig. Men kan dan ook gerust verklaren, dat het destijds in gebruik zijnde geschut feitelijk meer leven maakte dan dat het den vijand kwaad deed, en tot zelfs in het midden der 19de eeuw gold nog meestal de waarheid van het Duitsche rijmpje:
Schiessen ist Artilleristen Kunst
Treffen aber Gottes Gunst.
In vroeger tijden kon men de vijandelijke projectielen als het ware uit den weg gaan. Heden ten dage is men daarentegen niet tevreden, als het trefpunt, op afstanden van meerdere kilometers, niet als het ware met het mik- of doelpunt samenvalt; terwijl nadat men elkâar vroeger op zeer korte afstanden beschoot, de werking van het hedendaagsche moorddadige vijandelijke vuur, wegens het rookzwak buskruit, dikwijls van dien aard is, dat men in den oorlog door projectielen overstelpt wordt, zonder zich spoedig rekenschap te kunnen geven van de zijde waarvan, of van het punt waaruit dat vuur wordt afgegeven.
De vooruitgang der artillerie, vooral in de laatste 50 jaren, is dan ook reusachtig geweest. En toch is het niet alles nieuw wat op dat gebied verschenen is, al wordt toegegeven dat hetgeen vroeger ruw, onbehólpen en gebrekkig werd vervaardigd, heden ten dage, door de kolossale vorderingen welke de techniek heeft gemaakt en door de toepassing van vindingen op dat gebied, der volkomenheid nagenoeg nabijkomt. Zoo werden b.v. reeds in de 14de eeuw achterlaadkanonnen vervaardigd. Revolverkanonnen kwamen reeds in de 15de eeuw voor. Mitrailleurs trof men, natuurlijk in primi- | |
| |
tieven vorm, reeds 1382 aan, terwijl zij door de Franschen in den oorlog van 1870-1871 in vrij grooten getale werden gebruikt. Getrokken geweren en geschut werden reeds in de 17de eeuw in studie genomen. Achterlaadgeweren werden terzelfder tijd als de achterlaadkanonnen beproefd. Schilden voor dekking van de bedieningsmanschappen van het geschut werden ook reeds in de 16e eeuw toegepast, doch, daar ze eerst vóór het schot over den vuurmond werden geplaatst, zag de vijand dat ook en kon hij zich gemakkelijk aan de uitwerking van het schot onttrekken. Duikaffuiten bezigden de Amerikanen in den successie-oorlog. Zwaar geschut vervaardigde men reeds in de 15de eeuw. Gewapende booten (uitleggers) werden reeds in 1351 beproefd. Het automatisch weder in batterij loopen van het geschut - zooals thans algemeen bij het snelvuurveldmaterieel wordt toegepast - trachtte men te bereiken door het kanon, na het schot, tegen een gebogen vlak te doen oploopen.
In het Nederlandsche Artillerie - Museum op het kasteel Doorwerth treft men verschillende voorwerpen aan, die getuigen van de hierboven medegedeelde feiten en van de in die richting voortgaande ontwikkeling van de Artillerie-wetenschap.
Tot in de zeventiger jaren der 19de eeuw beheerschte de artillerie zelve de ontwikkeling van dat wapen en het waren dan ook de artilleristen, de kunstwerkers, onder wier lading en toezicht het artillerie-materieel en het buskruit werden vervaardigd.
Sedert echter de particuliere nijverheid eene groote vlucht heeft genomen, in het bijzonder de metaalindustrie o.m. door de betere vervaardiging van ijzer en staal haar afzetgebied ook op het terrein der legerbehoeften heeft gezocht, kan men het artillerie-materieel, als een broodje bij den bakker, koopen en wordt door ondeskundigen doorgaans meer naar den prijs dan naar de intrinsieke waarde en naar de doeltreffendheid van het materieel voor oorlogsgebruik gezien. Het is echter juist daarom des te meer dringend noodig, dat in het wapen der artillerie de techniek hoog gehouden worde, opdat men steeds kunne beschikken over personen die, door langdurige studie en groote ondervinding en door voortdurende aanraking en bemoeienis met de praktijk van het wapen, de volkomen bevoegdheid bezitten om over technische artillerie- | |
| |
aangelegenheden te kunnen oordeelen en de bevoegdheid, om na te gaan of het beoogde materieel wel in allen deele aan de eischen voor oorlogsbruikbaarheid voldoet, niet alleen aan hun toevallig verkregen ambt ontleenen. Zoo ooit, dan geldt op dat gebied de waarheid van het gezegde: que pour savoir quelque-chose il faut l'avoir apprise.
En niet alleen in gevallen als bovenbedoeld, doch ook om onder de moeilijkste omstandigheden het dikwijls zeer gecompliceerde hedendaagsche artillerie-materieel doeltreffend te kunnen gebruiken, of wel om den strijd te kunnen voeren en volhouden met gebrekkig materiëel en met minderwaardig geschut, en dàn nog daaruit te halen wat er uit te halen valt, dient de artillerist, de kunstwerker, technisch en ballistisch degelijk onderlegd te zijn.
Zéér te betreuren is het dat men, in de laatste jaren, hier te lande, door gebrek aan oorlogservaring en geheel in tegenstelling met hetgeen in andere landen geschiedt, bovenbedoeld zeer juiste beginsel heeft prijs gegeven en, uitsluitend steunende op vredestoestanden, als het ware opzettelijk de techniek uit het wapen der artillerie tracht te bannen. Het is dan ook aan geen twijfel onderhevig, dat de nadeelen van dezen kortzichtigen maatregel later, doch vooral op het werkelijke oorlogsveld, geducht zullen worden ondervonden.
Hoezeer eerst sedert korten tijd opgericht, geeft het Nederlandsche Artillerie Museum - zonder thans reeds op volledigheid te kunnen aanspraak maken - reeds een groot aantal voorwerpen te zien, die voor de studie van het verleden der artillerie van groote waarde zijn, en die ook bij den bezoeker voorzeker groote belangstelling zullen opwekken. Zonder in eene dorre opsomming van al het voorhanden materiëel te vervallen, zullen wij hieronder de aandacht op eenige der meest belangrijke aldaar aanwezige voorwerpen vestigen.
Zooals mij reeds hebben aangestipt, zijn, op het Voorplein buiten de kasteelgracht, nabij den vervallen wachttoren, twee zware kanonnen opgesteld. Het eene is een getrokken ijzeren achterlaadkanon van 24 c.M., zooals deze, in groot aantal, achtereenvolgens, in het laatst der zestiger en het begin der zeventiger jaren van de voorgaande eeuw, op onze kustbatterijen zijn opgesteld en eerst voor korten tijd uit de bewapening zijn vervallen. Het zijn gegoten ijzeren vuurmonden,
| |
| |
welke zoogenaamd gecercleerd zijn, d.w.z. met stalen ringen omgeven. De ringen zijn afkomstig uit Frankrijk, de kanonnen van de gieterij Finspong in Zweden, alwaar ook de afwerking heeft plaats gehad.
Het tweede kanon op dit voorplein is een in 1812 te Luik, in de Fonderie Impèriale, gegoten ijzeren granaatkanon, dat als proefkanon was aangemaakt ten einde na te gaan of het als kustkanon geschikt zou wezen. Het kaliber in 29.8 c.M. de lengte der ziel is 2.384 M. of 8 kalibers. Het kanon weegt ± 4250 K.G., de granaat 43 K.G. Eene koperen plaat geeft eenige nadere gegevens omtrent dezen vuurmond aan, ook wat betreft het aantal proefschoten dat met dezen vuurmond gedaan is. Het resultaat der beproeving gaf geen aanleiding om een verderen aanmaak dezer kanonnen aan te bevelen.
Op den Voorhof of Nederhof zijn, behalve een paar ijzeren affuiten van 15 c.M. K. en 12 c.M. L., nog opgesteld een glad ijzeren kanon van 6 ℔ en een van 24 ℔; voorts een ijzeren kanon met bronzen voering en een bronzen achterlaadkanon.
In het Wagenhuis zijn opgesteld een aantal mitrailleurs, die hier te lande aan beproeving zijn onderworpen geweest, waaronder van de stelsels Nordenfelt, Gatling, Christophe, Palmerantz en Winborg, enz. met een aantal van 30, 27, 10, 8, 6 en 3 loopen; voorts een revolverkanon en een stalen kanon op affuit, in 1860 in de Gussstahlfabrik van Fried. Krupp te Essen vervaardigd - alzoo een der eerste stalen vuurmonden.
Verder treft men aldaar aan verschillende soorten van thans vervallen affuiten, zoomede stoelen met beddingen voor mortieren, een rolwagen tot vervoer van 4 zware projectielen van 24 c.M. een kogel en een granaat van 24 c.M., een kustbak tot het opheffen van zwaar geschut, een lichtfakkelrolwagen, toestellen tot het afschieten van vuurpijlen enz.
In het stalgebouw zijn ondergebracht een bronzen mortier van 15 c.M. met stoel, bedding, vervoerraam, beurston, gereedschapskist, enz., voorts een aantal uitrustingstukken en toebehooren, zoomede laad- en bedieningsgereedschap voor het bronzen veldkanon van 8 c.M: een oud-model ziekenwagen, een lonthaspel en eindelijk een vestingbok op het ⅔ der ware grootte en een schrank met kaapstander eveneens op het ⅔ des ware grootte.
| |
| |
Ons thans naar het eigenlijke kasteel begevende, gaan wij den steenen wenteltrap in den hierbovenvermelden ronden traptoren op en komen dan, op de eerste verdieping, in het, naast de groote zaal gelegen, eerste zuidelijke vertrek, aan hetwelk, ter nagedachtenis aan den Grooten Zwijger, de naam is gegeven van Zaal Prins Willem I. Hier bevinden zich een aantal projectielen, zoowel voor het vroegere voorlaadgeschut, als voor de eerste achterlaadvuurmonden; verder brand- en lichtkogels, drijvende petroleumlichten, marinestankkogel, bluschstangen, brandpijl, flambouwen, enz. meest allen thans niet meer bij de artillerie in gebruik. Verder gereedschappen tot het vervaardigen van vuurpijlen, lichtkogels, kardoezen en andere ernstvuurwerken, een toestel tot het equilibreeren van projectielen, een toestel Navey tot het meten van aanvangssnelheden van projectielen; slagtoestellen en slagkamers tot geschut, laad- en bedieningsgereedschap oudmodel, lonthaspel, buskruitproefmortier à bilboquet enz.
De volgende zaal is genoemd naar Prins Maurits die, zelf uitstekend artillerist zijnde, als de grondlegger der Nederlandsche artillerie kan worden beschouwd. In deze zaal treft ons oog al dadelijk eene Oranjevlag met het wapen van Groningen in het midden en in elk der vier hoeken eene springende granaat. Het is het vaandel van het regiment Oranje van Stad en Lande, uit het laatst der 18e eeuw. Voorts zien wij hier een aantal modellen van geweren, karabijnen en buksen enz., van verschillende, meest buitenlandsche fabrikanten en uitvinders. Mede zijn hier tentoongesteld: een windroer met luchtdomp; eenige hellebaarden; sabeltasschen, gibernes en een halster met singel van wijlen den Ordonnans-officier Baron van Heeckeren van Molecaten; eenige vitrines met staalkaarten van wrijvingspijpjes, pyrotechnische lichten enz.
Verder modellen en ontwerpen van opzetten, kwadranten, vizierhoekmeters, spreidingslinialen, en eindelijk modellen in metaal en papier van verschillende soorten van verouderde vuurmonden.
De volgende, meest Westelijke zaal is genoemd naar den Stadhouder Frederik Hendrik en bevat eene groote verzameling van vuursteen-, percussie-, voorlaad-, achterlaad- en repeteergeweren van verschillende stelsels; zoowel die slechts ontworpen, als wel die hier te lande of in het buitenland zijn ingevoerd geweest; voorts eenige jagerbussen, een walbus,
| |
| |
een paar lansen van Engelsch en van Wurtembergsch model.
Uit deze zaal in de Torenkamer komende, welke boven de kapel gelegen is, treffen wij aldaar aan drie gesmeede haakbussen uit de XVI eeuw, afkomstig van den Gelderschen Toren of het Huis te Spankeren; voorts een walgeweer van fransch model, 1831; een vuursteendubbelhaak, verder een groot aantal verschillende soorten van gladde, getrokken, achterlaad- en repeteerkarabijnen en een aantal modellen van pistolen en revolvers, waaronder een revolver, in 1871 toegekend aan den cadet F.A. Hoefer van de koninklijke Militaire Academie, als prijs voor het uitmunten in practische geschiktheid.
Eindelijk treft men hier een aantal degens en sabels aan, zoowel van de soorten die hier te lande, als die in het buitenland in gebruik zijn geweest. o.a. ook een franschen sabel voor Marine-offieieren met dubbelpistool.
Wij begeven ons nu naar de Noordelijk gelegen zalen van het kasteel en wel het eerst naar het meest Noord-Westelijk gelegen vertrek, dat genoemd is naar den Stadhouder-Koning Prins Willem III. Deze zaal bevat een groot aantal zéér belangrijke voorwerpen, o.a. eene verzameling welke, in 1856, door Z.M. Koning Willem III aan de Koninklijke Militaire Academie werd geschonken en welke thans welwillend aan het Museum in bruikleen is afgestaan. Bedoelde verzameling was oorspronkelijk afkomstig van den Artillerie-Generaal Geisweit van der Netten.
In de zaal hangt een schild met het opschrift: Hulde aan de gesneuvelden! Het daaronder afgebeelde zwaard met schild en overige wapens geven het zinnebeeld van den strijd aan. Eene slang in den vorm van ∞ is het teeken der eeuwigheid. De wolken stellen de nevelen voor, die ons van vroeger tijden scheiden, en door welke de hedendaagsche lichtstralen heenschieten.
De meest merkwaardige voorwerpen van de hoogst belangrijke verzameling in deze zaal zullen wij hieronder vermelden:
Een spaansch geweer, vervaardigd door den beroemden Ximenes te Madrid, met sierlijk bewerkten met goud gëincrusteerden loop; het slot is gegraveerd, voorts heeft het een gouden zundgat en zilveren garnituur. Daarnaast ligt een Italiaansch bandietengeweer uit Calabrië; met langen loop, geheele lade en Spaansch slot, vervaardigd door den beroemden Venetiaanschen meester, Lazaro Lazarimo Legitimo,
| |
| |
in 1640. Dan nog een kamergeweer met een kistje met 13 losse kamers, welk geweer zoodanig is ingericht, dat door het drukken op een haak vóór den beugel telkens eene geladene kamer met pan kan ingestoken worden.
Een zeer kostbaar Albaneesch geweer was bestemd tot geschenk aan den Sultan van Marokko. De lange loop is met goud versierd, terwijl het verguld zilveren beslag, evenals het slot, de lade en de kolf kunstig zijn bewerkt.
Verderop ligt een verzameling zadel- en andere pistolen van verschillend model; o.a. van de garde te paard van den Stadhouder (begin 18de eeuw); zadelpistolen met twee loopen boven elkander, en twee draaibare pannen; twee Spaansche pistoolloopen met hooge figuren kunstig bewerkt; verder nog een pistool met vier loopen en twee pannen boven elkaar, dan twee getrokken campagne-pistolen vervaardigd naar de modellen van den Generaal Geisweit van der Netten.
Van een Turksche kogelbuks, groot kaliber, zijn slot en kolf van ouden vorm.
Onder vijf zinkroeren met radslot, is er een van 1520 met een zeer kunstig bewerkten loop en lade en zijn er twee van 1550 met atbeeldingen van Ulrich von Hütten en Götz von Berlichingen en twee overeenkomstig het pistool, door Balthazar Gerardts gebruikt.
Plomp is het uiterlijk van een metalen donderbus en een grooten donderbus met ovalen tromp, een tegenstelling vormende met twee zeer kunstig bewerkte buksen met radslot van het eerste stelsel van zeer klein kaliber met drie trekkers, gegraveerd en gedamasceerd en met een zeer merkwaardig slot; een buks met radslot van het tweede stelsel; en een Duitsche buks met radslot van het derde stelsel.
Zonderling is de loop van een oud geweer, waarvan het kamerstuk vierkantig en het voorste gedeelte achtkantig is.
De vuurwapens worden afgewisseld door een aantal sabels, waaronder een officierssabel van de grenadiers te paard der oude garde, bij Waterloo gevonden; het gevest is door een kogel beschadigd. Voorts een Turksche sabel, zeldzaam oud gedamasceerd, de kling met gouden Arabische letters gëincrusteerd, het gevest met kunstig zilveren figuurwerk, de schede van chagrijnleder. En nog een sabel der huzaren van Ziethen.
| |
| |
Er volgt nog een reeks blanke wapenen:
Een handgier of Turksche tweesnijdende kling, inwaarts gebogen, fijn gedamasceerd.
Een wolfskling gemerkt 1414.
Een scherprechterszwaard van 1628. Op het lemmet staat, in een fraaie omlijsting, aan de eene zijde:
Wan dem Sünder ist abgesprochen das Leben
So wird er dan unter meine Hand gegeben - 1628
en aan de andere zijde eveneens:
Die Herren steurren den Unheil
ich exequire Ihr Urtheil.
Een tweesnijdende Spaansche kling uit het beleg van Leiden.
Een ridderzwaard met tweesnijdende kling met portretten op de greep. Boven eene vrouw, daaronder Karel V met het omschrift: Carlo par la grace de Dyeu. Daaronder Nero met het omschrift: Nero.
Nog tal van stukken zijn in deze zaal opgesteld:
Een groote Germaansche voetboog met windas en katrollen, zoomede voetbeugel.
Lansen, pieken, hellebaarden, handbogen, enterbijlen, dolken, waaronder de dolk van den Admiraal Piet Hein; helmen, een stormhoed van 1500; het vóór en achterstuk van een harnas uit het jaar 1740; een corselet of harnas der Spaansche voetknechten uit het beleg van Leiden, enz.; tevens een zonnewijzer, zoodanig vervaardigd dat de zonnestralen op een bepaald uur een klein kanon doen ontbranden.
Eindelijk treft men in deze zaal, behalve tal van andere merkwaardigheden, nog een groot aantal modellen aan van vervallen Nederlandsch materiëel, alles op 1/10 der ware grootte, waaronder een bronzen kanon van 6 ℔ met affuit en voorwagen, model 1827, bespannen met 6 paarden, benevens een officier en een wachtmeester, beiden te paard. De harnaschementen zijn van marokijnleder en het beslag van zilver. Het stelt voor een kanon van de Rijdende Artillerie uit de jaren 1816-1842.
Merkwaardig is ook nog een uit Ned. Oost-Indië afkomstige lillah op drievoet.
Wij verlaten thans deze zaal en treden in het volgende vertrek dat genoemd wordt Zaal Ernst Casimir, naar Ernst Casimir, graaf van Nassau, Diez, Vianden, Katzenelnbogen,
| |
| |
Dillenburg enz., stadhouder van Friesland, Groningen en Drenthe, geboren 22 December 1573, gesneuveld voor Roermond 2 Juni 1632.
Onder de in deze zaal aanwezige voorwerpen zijn mede een aantal afkomstig van het geschenk, dat Z.M. Koning Willem III in 1856 aan de Koninklijke Militaire Academie heeft gedaan. Daaronder bevindt zich een groot aantal vuurwapenen, als geweren, karabijnen, buksen enz. Bepaalde aandacht verdienen enkele donderbussen, een aantal vuursteen- en percussiegeweren, geweren en karabijnen, een Pruissisch zundnadelgeweer, een getrokken buks naar de denkbeelden van den Generaal van der Netten, een geweer met langen gedamasceerden, gesmeeden loop. Voorts een windbuks, een blaasgeweer dat in de kolf een blaas bevat die, opgeblazen zijnde, door een sterke veer plotseling kan worden saamgedrukt.
Verder zijn in deze zaal opgesteld een aantal modellen van ontworpen of uitgevoerd materiëel en kanonnen, van een duikaffuit, van een kustaffuit met raam, van een stoomhamer met onderbouw, van een vestingbok, enz. alsmede een veldbureau zonder onderdeden, eene officierscantine en twee mahoniehouten kisten, de eene met geweer, karabijn en een aantal geweermakersgereedschappen, de andere met sabels en onderdeelen daarvan, kapmes, zaagmes enz.
In de aan dit vertrek aansluitende twee kleinere kamers genoemd naar Menno Baron van Coehoorn, den Nederlandschen vesting-bouwkundige uit de 17de eeuw, treft men kasten aan met keurig uitgevoerde plans ‘en relief’ van verschillende vestingen, als Gorinchem, Schoonhoven, Brielle, Naarden, Hellevoetsluis, Geertruidenberg, Willemstad, Weesp, Breda, Loevestein enz.
Op de tweede verdieping zijn in de zaal, genoemd naar Koning Willem II verschillende meet- en visiteerinstrumenten voor vuurmonden ondergebracht, alsmede toestellen voor verschillende richtmethoden, voor waarneming, afstandmeting, snelheidmeting, gasdrukmeting, zoomede een standaard-Meter.
Hiermede hebben wij een kort overzicht gegeven van hetgeen het Nederlandsch Artillerie-Museum op het oogenblik bevat. Genoegzaam blijkt hieruit, dat zich in dit Museum reeds een rijke verzameling materiaal bevindt, dat den ernstigen bezoeker voorzeker belang zal inboezemen en voor hen die
| |
| |
het verleden van het wapen der artillerie willen nagaan een waardevolle bron van studie zal opleveren.
Mogen dan ook de bovenstaande regelen er toe bijdragen om het aantal bezoekers van het kasteel ‘Doorwerth’, zoo merkwaardig wegens zijne ligging, en zijne historie en thans ook wegens zijn Musea, belangrijk te doen toenemen. Een bezoek aan ‘Doorwerth’ mag werkelijk in alle opzichten loonend genoemd worden.
Nog één' wensch voegen wij hierbij. Aangezien zoo menige stad of dorp nog in het bezit is van voorwerpen die feitelijk ïn het Nederlandsche Artillerie-Museum zouden te huis behooren en daarin eene uitstekende plaatsing zouden vinden, hopen wij dat door de besturen dier gemeenten moge bedacht worden dat Eendracht Macht maakt, en dat het doeltreffender is, de voorwerpen, die op 's lands historie betrekking hebben, bij elkander te vereenigen tot één schoon geheel, dan ze afgezonderd en vergeten hier en daar op te bergen.
Men bedenke dat het museum op het kasteel ‘Doorwerth’ is het:
Nederlandsch Artillerie-Museum.
|
|