De Tijdspiegel. Jaargang 71
(1914)– [tijdschrift] Tijdspiegel, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 125]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Hoever reeds nu - tot hoever binnenkort?
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 126]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Mits van een voorwoord voorzien, heeft zijne geëerde Redactie anders geoordeeld: al is thans een halve wereldbrand uitgeslagen, behoeft haars erachtens mijn opstel niet gansch onopgemerkt te blijven, en kan juist in deze bewogen dagen de overweging van den inhoud, ofschoon dan van ongelijke makelij, eenig nut stichten. Zelfs kan datgeen wat wij beleven en gaan beleven wat meer klem geven aan deze waarschuwing, nu de eisch van een wijzer en zuiniger beheer meer dan ooit klemt. Want in vlammende letters is de geschiedenis van den dag m.i. bezig onder anderen dat neêr te schrijven. Zoo iets zou natuurlijk mij hoogst aangenaam wezen; doch in elk geval gelieve ieder, die mij leest, geen oogenblik te vergeten, qu'il faut juger les écrits d'après leur date.
Den Haag, nazomer 1914. Mr. A.P.Th. Eyssell. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 127]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
MISSCHIEN besteed ik mijne laatste levensdagen, zoo die nog een weinig verlengd worden, aan het tot eenen bundel verzamelen van hetgeen ik sinds 1887 schreef over zoogenaamd ‘sociale’ onderwerpen. Voorwaar niet in de verwachting dat die opstellen maar eenigzins zullen bijdragen tot spoedige kentering van 's wetgevers bemoeizucht: voorshands zijn dat fossielen, opgegraven door een fossiel. Doch wanneer b.v. vijftig jaren na mijnen dood de gevolgen van dat wetgevend beleid zich terdege zullen gewroken hebben aan het nageslacht der huidige kiezers en wetgevers, dàn zou misschien de bundel nog eens aangetroffen worden door eenen landgenoot, die ging zeggen dat om de kentering der negentiende eeuw deze en gene, waaronder een al bejaarde jurist, destijds van eenigen tel in zijn vak, vaak ernstig en gedocumenteerd heeft voorspeld, hoeveel gevaren staat en maatschappij op den nieuwen koers tegemoet stevenden. Zoo dit denkbeeld nog tot verwezenlijking geraakt, kunnen de volgende bladzijden dienst doen als inleidend opstel; zoo vóór mijnen dood lust of kracht daartoe mij begeven, zal naar ik hoop dit geschrijf door sommigen niet volstrekt nutteloos bevonden worden. Terwijl men aan het vaststellen der begrootingswetten voor 1914 bezig is, schijnt aanleiding te over voorhanden om te pogen, eens met onbenevelde oogen gewaar te worden waar we (binnenslands) financieel wel staan, hoe wij daar zijn gekomen en waarheen bij voortzetting van denzelfden koers het schip van Staat gevoerd wordt. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
I.Voor eenen terugblik op den tot nog toe afgelegden weg schijnt mij het twintigtal jaren, dat aanving met de belastinghervormingen van minister Pierson, voldoende ja eenigzins aangewezen. Want al was op belastinggebied al vóór dien tijd hervormd, en waarlijk niet zonder beteekenis - men denke aan de totstandbrenging (onder zekere toezeggingen) van het successie- en overgangsregt in de regte nederdalende lijn door | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 128]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
de regeering van 1878, en aan de opruiming of groote vermindering vier jaren later van de drukkendste evenredige registratieregten tegen 50 pct. opslag van de dito vaste plus invoering van het vijfcents quitantiezegel - zóó forsch als toen door Pierson was bijlange niet in het Rijksbelastingstelsel een greep gedaan. De zeepaccijns verdween, die op het zout werd met twee derden verminderd en de grondbelasting onderging eene verlaging, nu bij de inkomstenbelasting ook de opbrengst van gronden betrokken werd; de patentbelasting werd opgedoekt nu de inkomsten uit bedrijf regtstreeks werden belast. Want het kwam, in hoofdzaak ter overbrenging van druk op de weinig of niet bezittenden naar de meer bevoorregten, feitelijk tot eene inkomstenbelasting: eene inkomstenbelasting wel is waar nog gesplitst en, met beroep op de crisis van eenige jaren vroeger voor den boer, onder kunstmatige bevoordeeling van het landbouwbedrijf, maar toch was die in beginsel algemeen; zelfs wist de minister daarin een progressief element te doen opnemen en liet bovendien zich door de Kamer beduiden [waarover straks meer] om aandeelhouders in naamlooze vennootschappen dubbel te doen betalen: eerst door zoogenaamd ‘bij de bron’ ruim 2½ percent van de totale dividenduitkeering op te eischen en daarnevens zoowel de kapitaals- als de inkomstwaarde van elk aandeel te treffen in de ‘gesplitste inkomstenbelasting,’ met loslating van zijn oorspronkelijk voorstel om daarbij ter zake van het reeds ‘aan de bron’ geofferde eenen aftrek toe te staan. Is het sedert Pierson gebleven bij in hoofdzaak verplaatsing van lasten? Gewis niet, want de accijns op het gebruik van gedistilleerd is zelf allerbelangrijkst opgevoerd en twee kapitaal-belastingen, het effectenzegel en het successieregt, zijn aangedikt met oneindig méér, dan de opgeheven (rijks-) land- en watertollen ooit van het verkeer gevergd hebben. Desniettemin heeft in die twintig jaren het algemeene rijksbelastingstelsel geen veelbeteekende verdere gedaantewisseling ondergaan. En trots de velerlei aandikking heeft het onmiskenbaar zijne elasticiteit kunnen bewaren. Want vooral in de allerlaatste jaren zijn telkenmale de Staatsinkomsten gestegen héél ver boven het bedrag, dat zich uit de aangestipte opvoering der lasten redelijkerwijs becijferen liet. Natuurlijk werd bij elke begrooting der rijksinkomsten rekening gehouden met beide factoren: de opvoering der lasten en de verrassende toeneming der op- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 129]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
brengsten - desniettemin bleek telkenmale dat nog heel wat meer in de schatkist gekomen was.Ga naar eind1. Laten we, o lezer, nog eene wijle voortwandelen in de Elyseesche velden van het niet verre verleden, ons herinnerend hoe sedert 1892 groote financieele meevallers Nederland's deel geweest zijn. Toen waren we nog in of maar eventjes uit de landbouwcrisis, die van het vroeger rijke met gouden koffygerei pronkende noorden een spreekwoordelijk arm Friesland had gemaakt: wie denkt er thans aan, dat noorden nog aan te zien als maar een ietsje verarmd? Iets dergelijks hebben wij beleefd op Java. De crisis van de tachtiger jaren met koffy en suiker was doorstaan, o.a. omdat de in den klem geraakte voortbrenger alles had gedaan, om door intensieve cultuur en verbeterde installatie beter rendement te verkrijgen. Was niettegenstaande dit en de zeldzaam gestegen prijzen Insulinde er boven op? Zoo weinig schijnbaar, dat voor een tiental jaren elks mond ginds overliep van een ‘Ingezonken Java’ gelijk indertijd hier van een ‘arm Friesland’ en de Indische regeering eene officieele Mindere-Welvaart-Commissie ten onderzoek van feiten en oorzaken te werk stelde. - En nu? weinig anders dan jubelen over het tegendeel. Een ander feit uit hetzelfde vrij nabij verleden, de daling toenmaals van den laatstelijk weer gestegen rentevoet, heeft ons in staat gesteld om, door geleidelijke terugbrenging tot 3 pct. van het 4 pcts rentetype eener nominale Grootboeksschuld van meer dan vijfhonderd millioenen, den jaarlijkschen last uit dezen hoofde voor goed te verminderen met bijna een vierde - moest niet bij dergelijken loop van zaken het ambt van Nederlandschen minister van Financiën haast een wellust voor zieltjes zonder zorg zijn? Het mogt wat, heer Bertling, niet waar? Toch zitten wij, die twintig jaren lang financieel boften, dan zus dan zoo, met onze rijks- en onze gemeentefinancien van daag leelijk vast, zóó leelijk dat we haast niet weten, waar van daan we op niet àl te schadelijke wijs de middelen zullen halen om (zooals onvermijdelijk is) weer los te komen. Dit feit vereischt geen woord van betoog, want het wordt erkend door iedereen.
Hoe heeft het schip van staat zich, algemeen en plaatselijk, zoo erg vastgewerkt? Antwoord m.i.: allereerst door van overheidswege jaarlijks meer te doen, en dat dan nog te doen zonder | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 130]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
zuinigheid; door in beide opzigten te gaan leven grootscheeps, van jaar tot jaar steeds op grooteren voet, nooit vragend of het niet wat minder kon, 't althans niet voorzigtig ware zuiniger te doen - integendeel altoos doleerend dat we nog niet meer uitgeven en o zoo noode alleen dáárom dit nalaten, omdat anders buiten alle perken van voorzigtigheid getreden zou worden. Het geld komt er niet op aan: dit bedenkelijke woord van eenen op nieuw aan de ministerstafel gezeten staatsman, die eens ten aanzien van gemeentebeleid ongeveer aldus sprak, is veel te veel tot een leidend, een gevleugeld woord geworden. Kwam b.v. niet dezer dagen aan het licht dat de reorganisatie der Landsdrukkerij, ondernomen op eene begrooting van f 670000, anderhalf millioen of meer dan het dubbele heeft gekost? dat men (aldus het V.V. op het voorstel tot wijziging der begrooting Binn. Z. voor 1913) het rijkskrankzinnigengesticht te Medemblik is gaan verbouwen zonder behoorlijke voorbereiding en, daarbij de credieten met meer dan 42 percent overschrijdend, toen blijkbaar te werk is gegaan als ware men noch aan een werkplan noch aan een gevoteerd bedrag gebonden? dat, nu men wel zuiniger tewerk moet gaan, volle drie ton blijken bespaard te kunnen worden alleen op de bouwplannen van een rijkskrankzinnigengesticht te Woensel? Voorloopig zwijgende van alle staatssocialisterij, doe ik opmerken dat de Staat allerlei ter hand heeft genomen waarvan vroeger geen spraak was, allerlei dat ons scheppen met geld kost en ambtenaars zonder tal ten laste der openbare middelen brengt: dat alles moet dan op royalen voet gedaan en de ambtenaars, in oude zoowel als nieuwe takken van dienst, steeds ruimer gesalarieerd worden.Ga naar eind2. Een gedoe van ‘'t kan er af,’ precies het tegendeel van 't geen mijn ooren in den gymnasiumtijd, als een nagalm uit de jaren van financieel bekomst uit de benauwdheid van 1843, hebben opgevangen tijdens Thorbecke's eerste ministerie, met den overleggenden Van Bosse aan het laadje. Zou het er héél welligt nog af kunnen, zoo men dat toepast of op de bezoldigingen of op het instellen van nieuwe diensten, in geen geval bij toepassing, zooals heden, van die leus op allebei tegelijk, omdat is geschapen eene weelderigheid in de staatshuishouding waarbij in 't vergeetboek geraakt is de waarschuwing van olim, dat het sterke beenen moeten zijn die de weelde dragen kunnen. Wat gedaan werd moest grootscheeps gaan. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 131]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
En laten we nu een weinig rondzien naar hetgeen zoo al gedurende het laatste twintigtal jaren onder het bereik der Staatsbemoeijing is gebragt. Een rondzien gansch feitelijk, daarbij nog zeer beperkt ten aanzien van het aftekijken terrein en voorshands ontdaan van iedere beschouwing aangaande de strekking der ondernomen bemoeijingen. Onbeschouwd blijve het uitgestrekte gebied der in omvang en kosten verbazend toegenomen militaire overheidsmaatregelen: want tot spreken daarover ben ik volkomen onbevoegd.Ga naar eind3. En als ik ter dezer plaatse van mijn geschrijf den eenen of anderen ‘sociaal’ getinten maatregel ga vermelden, zal dat geschieden bloot om, zonder eenige kritische bedoeling, dien voorshands te catalogiseeren. In dien catalogus teeken ik allereerst aan de laatstelijk in 1911 (Sb. 319) herziene Arbeidswet, ofschoon zij oorspronkelijk dateert van een paar jaren vroeger dan het twintigtal, waarover ik voornam revue te houden. Want eerst gedurende dàt twintigtal is zij uitgegroeid tot een allersprekendst voorbeeld van het groot en weelderig gaan doen. Met heel wat moeite kregen in 1889 de apostelen dezer staatsbemoeijing gedaan dat doorvoor inspecteurs zouden benoemd worden: in geen geval meer dan drie, en om gewis te wezen dat deze ambtenaarderij niet als een olievlek (aldus toen Schaepman) zou uitdijen, werd dat getal in de wet vastgelegd. Hoe minnetjes toen, hoe grootscheeps nu! We hebben eenen inspectiedienst van welgeteld 68 personen: aan de spits eenen hoogbezoldigden Directeur-generaal van den arbeid met staf van medici, technici en allerlei andere ambtenaars, die met hun elven een Centrale inspectie vormen, en onder deze hebben we het land verdeeld in districten, elk met een hoofd van dienst en een bureau, bezet ook met bureelambtenaren, niet om te inspecteeren maar om een ganschen papiermolen te drijven.Ga naar eind4. Eene nieuwe Drankwet makende, schiepen wij eene drankwetinspectie. De wet van 1865 op het geneeskundig staatstoezigt (aan welker uitvoering ik achttien jaren lang mogt medewerken) omvormend tot Gezondheidswet (21 Juni 1901 Sb. 175) maakten wij eenen culmineerenden Centralen Gezondheidsraad, en laatstelijk die dure organisatie nogmaals duurder door den Raad met een heel laboratorium toe te rusten. Hoe bij het onderwijs? Einde 1889 (Sb. 175) besloten we tot een offer van ongeveer driekwart millioen staatsgeld aan het | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 132]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
bijzondere ten einde den politieken schoolstrijd tot rust te brengen; de vraag of iets van dit doel bereikt is, zie ik door de felheid van regtsGa naar eind5. om herziening van art. 192 G.S. vasttesmeden aan het kiesregtvraagstuk allerwonderlijkst belicht; maar zooveel is zeker dat we verbazend scheutig zijn geweest om tot eene bevredigende oplossing te geraken, wijl heden de bijzondere scholen met circa het tienvoud van die 7½ ton staatsgeld gesubsideerd worden en de begrooting voor 1914 alweer eene subsidieverhooging van 4¼ ton verlangt. Voorbijgezien mag hierbij niet worden dat aan dit uitdijen deel heeft gehad de Leerpligtwet van 7 Juli 1900 Sb. 111, die Borgesius binnenloodsde door aan de regterzijde, voor de kosten hieraan verbonden, verruiming der onderwijssubsidien te beloven. Over dien leerpligt evenwel twee woorden. Bevredigd moest volstrekt worden de eisch van de tegenwoordige voormannenGa naar eind6. om het niet te laten aankomen op eene geleidelijke ontwikkeling der dingen, in zake schoolverzuim zich reeds jarenlang openbarend in het onafgebroken aanzienlijk dalen daarvan: verlangd werd wetsdwang tot verkrijging van stoomresultaten. De staatkundige gevolgen van die stoompolitiek laat ik alweêr onbesproken, maar niet de kostbare paperassie waarmeê de wet schoolhoofden en schooltoezigt is komen overstelpen, overstelpen dermate dat hun voor hunne eigenlijke taak haast geen tijd meer overblijft en de dwangwet eene groote uitbreiding van personeel om te doen wat zij moeten laten liggen heeft geëischt. (Zie Jan Ligthart's uitnemende voordragt van 4 Febr. 1914 in Vragen v.d. Dag dezes jaars blz. 265 v.g.g.) We schiepen staatsbedrijven in het bosch- en mijnwezen ('t muntbedrijf, bloot als vervorming van den vroegeren toestand, blijve des noods ter zijde) niet precies op een zuinigje. Wij schiepen, beginnend met de gewone Rijksbelastingkantoren, een heele rijksklerkerij.Ga naar eind7. Wat op 't gebied der aankweeking van technische kennis of tot bevordering van rationeelen landbouw en fokkerij is ondernomen, van het Delftsche en Wageningsche hoogere onderwijs tot controlestations, of dito hengstenveulens, onderzoek van rubber en handelswaren, serumfabrikatie, in 1914 weêr een te scheppen Centraalinstituut tot het onderzoeken van landbouwvoederstoffen en naast dit alles nog subsidieering van allerlei - het volledig catalogiseeren van dat alles is een onbegonnen werk; misschien is op de nuttigheid er van hoegenaamd niets af te dingen, maar op de zuinigheid in het organiseeren of inspecteerenGa naar eind8. en op | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 133]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
de raadzaamheid om maar grootscheeps zooveel tegelijk te doen ongetwijfeld meer. Want op het gebied van hetgeen al bestond zijn we ondertusschen voortgegaan met méér doen en niet goedkoop meer doen, zooals bij het universiteits-onderwijs het instellen van nieuwe professoraten en het scheppen of herscheppen van laboratoria: dat alles moge aan Nederland onstoffelijke, misschien ook stoffelijke renten opbrengen en (naar de vakmannen) soms ver van voldoende zijn, duur is het en daardoor ons vermanend een niet alteveel tegelijk aantepakken.Ga naar eind9. En van die aanpakkerijen heb ik eenige van de allerwijdste strekking nog niet opgenoemd. De allerjongste is de even vóór de verkiezingen tot stand gebragte rijksmachinerie om aan gemeenteambtenaren pensioen te verschaffen. Al zullen de gemeenten daarvoor opbrengen aan het rijk en op hare beurt de ambtenaars in deze kosten kunnen doen bijdragen, is 't reeds heden een paal boven water dat bijna overal deze (ook op politiek aangelegde) wet den pensioenlast der gemeenten niet weinig zal doen stijgen. De groote gemeenten hebben 't aan den wetgever voorgerekend dat zij belast worden boven hetgeen haar bestaande pensioenfondsen kosten, zelfs al vergen zij van haar ambtenaars alles wat de nieuwe wet veroorlooft; doch is niet het ambtenaarskoor van ‘hef asjeblieft toch weinig, o zoo weinig; ‘Doe 't zelfs heelemaal niet’ zóó sterk, dat in dezen tijd van ‘verteedering der harten’ het in de verste verte niet zal lijken op het ouderwetsch zijnen pensioenlast gansch of grootendeels zelf dragen? Een andere meer algemeene machinerie bragt ons voor enkele jaren (Sb. 1901 no. 158, 1905 no. 4) de Woningwet. Regtstreeks lei zij niet veel meer verpligtingen op dan b.v. in elke gemeente eene bouwverordening en een uitbreidingsplan te eischen; zijdelings echter meer, door ten aanzien van woningtoestanden uittelokken allerlei inmenging van de commissien krachtens de straks vermelde Gezondheidswet ontstaan: ligchamen die thans de magt verkregen om onbewoonbaarverklaringen te doen uitspreken en daardoor woningschaarschte te doen ontstaan. De gevolgen evenwel van dit alles laten zich heinde en ver voelen en zijn niet weinig kostbaar. Stelt de bouwverordening wat hooge eischen en is dientengevolge de bouwindustrie weinig levendig; komt daarbij een grof onbewoonbaar verklaren, dan wordt te weinig bijgebouwd, vooral wanneer men tevens met maatregelen tegen overbevolking van behuizingen in de | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 134]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
weer is, en aan de dan dreigende woningschaarschte ontkomt men slechts langs twee peperdure wegen: overheidsbouw of een subsidiestelsel als we in de Woningwet al neêrgelegd vinden. Krachtens haar kunnen, behalve tot verbetering van bestaande woningen, tot nieuwbouw voorschotten en bijdragen worden verleend uit de openbare kassen. De voorschotten zijn aan rente en aflossing onderhevig en worden aan de bouwers verleend door de gemeente, die daarvoor weder een voorschot uit de rijksmiddelen kan bekomen; dit alles meerendeels op langen termijn. De bijdragen echter zijn geschenken soms om den druk der aflossingspligten te temperen, doch vaak ook ten einde de huurders beneden kostprijs te kunnen herbergen; de rijksbijdragen aan gemeenten zijn kennelijk eene poging om haar eenigzins toeschietelijk in het verleenen van voorschot te maken, door haren angst voor kostbare woningpolitiek te bezweren. Wordt dit doel bereikt? Daargelaten de bij elke overheidsbegunstiging wederkeerende vraag, wie dan wel voor gunstbetoon in aanmerking komen (hier woninggunst voor alleenstaanden of gezinnen, voor groote of kleine, voor lager of hooger huurbedrag der woningen) bij den allemanswedloop naar de ruif, blijft de uitvoering der wet o zoo ver van hare bedoelingen, wanneer men luistert naar het geklaag der ijveraars in dit opzigt: doch zooveel is zeker dat dan die kostbaarheid ten slotte treft de rijkschatkist en dat met eene uitvoering der wet naar het hart harer ontwerpers en vrienden een schep millioenen is gemoeid: met het ééne millioen, op hoofdstuk V der begrooting 1914 daarvoor uitgetrokken, zijn de heeren lang niet tevreden.Ga naar eind10. En dan dient gedacht aan het dure Ongevallen-houdkindje, in 1901 op den schoot genomen. Een ongeloofelijk duur houdkindje voor ons allen, al brengt de wet (Sb. 1901 no. 1, art. 45) ‘tot verzekering van werklieden tegen geldelijke gevolgen van ongevallen in bepaalde bedrijven’ de kosten dier verzekering tegen de zoogenaamde bedrijfs-ongelukken ten laste van hen die in een als gevaarlijk geclassifieerd bedrijf werklui in dienst hebben. Want die wet heeft nevens eene Rijksverzekeringbank doen scheppen eene gansche Ongevalmagistratuur ten laste der schatkist, voorts honderden bij honderden ambtenaars die, al wordt misschien hunne bezoldiging gerekend onder de ‘administratiekosten’ van art. 45 voornoemd, voor hun pensioen Staatslijfrenteniers zullen wezen; na slechts vijfjarige werking is op deze instel- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 135]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
ling, zegenrijkGa naar eind11. volgens het onlangs uitgekomen geschrift der Bankambtenaren - ofschoon in éénen adem haar directie erkent dat de arbeiders ontevreden zijn over de Ongevallenwet en de ondernemers van kleine of achteruitgaande zaken klagen over haren loodzwaren druk, die hunnen achteruitgang versnelt en hun de mogelijkheid beneemt om zichzelf en hun gezin te verzekeren - een tekort ontdekt van ettelijke millioentjes, die wel ten laste van de algemeene middelen zullen moeten worden genomen, tenzij - zie ‘Onze Eeuw’ 1914 blz. 305 - het gat zich door een niet onbedenkelijk mekaniekje van ‘inverdienen’ laat stoppen. Een duur houdkindje voorwaar, dat jaarlijks al meer dan 5 ton regtstreeks uit de schatkist trekt en dan haar nog op zooveel millioenen aan de kinderziekten van het wichtje te staan komt! Als een last, twintig jaren vroeger niet drukkend op de schatkist, dient ook gecatalogiseerd de uitkeering aan de gemeenten krachtens de aan het initiatief van Sprenger v. Eyk te danken wet van 24 Mei 1897 Sb. no. 136. Wel kwam daardoor aan het Rijk terug de volle opbrengst der personeele belasting, die sinds de afschaffing der plaatselijke accijnsen grootendeels door de gemeenten was genoten, maar de uitkeeringen door den Staat hebben heel wat boven die opbrengst bedragen en waren trouwens daarop aangelegd, omdat de uitkeeringswet moest dienen om tegemoet te komen aan veelvuldigen plaatselijken financienood. Dat deze nood nog niet uit de wereld is, bepaaldelijk niet te Amsterdam, waar voor den dienst 1914 het percentage der stadsinkomstenbelasting alwéér zal worden opgevoerd, terwijl men vreest zelfs met zulke krasse heffing niet te zullen uitkomen, is bekend.Ga naar eind12. Wat hebben wij ons wel aangeschaft voor al het uitgegeven geld? voor een niet gering deel iets wat naar mijn bescheiden meening niet bijster begeerlijk is: ambtenaarderij. Dit moge blijken uit (Zie de Handelingen S.G. 1906/7 Bijlage no. 124 aangevuld met eene van het Pensioenfonds ontvangen opgaaf 1 Jan. 1913) het navolgende staatje van personen, op 31 Dec. der jaren in dienst daarbij vermeld:
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 136]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
terwijl op 1 Jan. 1914 dat getal bedroeg 31846. Een tweeden kijk op die ambtenaarderij en hare paperasserie verschaft het regeeringsantwoord op hoofdstuk IV van begrooting 1914, waarin ter verklaring van de behoefte aan steeds meer departementsambtenaren bij Justitie, zooals vier administrateurs ja eigenlijk zes, omdat er twee fungeeren als hoofdinspecteurs van den gevangenisarbeid en het rijkstuchtwezen - wordt medegedeeld het aantal duizenden van uitgaande stukken: in de eerste 9 maanden van 1908 ruim 81 en in die maanden van 1913 reeds 93.2. Ambtenaarderij: dat woord heeft geen vriendelijken klank en is ook niet heel vriendelijk door mij bedoeldGa naar eind10.,Ga naar eind40.. Doch hoegenaamd niet jegens de personen, evenmin als Schaepman het tegen personen had toen hij sprak van olievlek; slechts aard en strekking der bureaucratie zijn aan menigeen niet sympathiek, en ik acht nuttig eens duidelijk te zeggen waarom in de meerderheid harer vertegenwoordigers. Ik wacht mij wel als vertegenwoordigende persoonlijkheid aantemerken het departementsheertje dat, in de kamer van eenen mij bekenden minister geroepen om eene teregtwijzing omtrent zijn dienen te ontvangen en ter inleiding daarvan aangesproken met de vraag wat hij wel als de eischen van goed dienen beschouwde, verbluffend antwoordde ‘om tien uur verschijnen, om twaalf gaan koffiedrinken, om twee uur terugzijn en om vier uur verdwijnen.’ Maar deel maakt hij uit van een zamenstel, doorgaans vervuld van gewigtigheid, omslagtigheid, papieren formalisme en bemoeizucht. Wat in en buiten de ministerieele departementen onder het bereik der bureaucratie komt, moet door heel de filière administrative en eene oneindige paperasserie heen. Haar kenmerkt een eigenaardig soort van werkzaam wezen. Een dienstijverigheid bijzonderlijk eigen aan de veelvertakte administratieve ambtenaarderij; een ijverigheid bij haar voorkomend oneindig vaker dan er, af en toe, bij de ambtenaren der belasting een fiscaliteits-, onder die van het O.M. een criminaliteits-, onder de opspoorders van drankovertredingen agent provocateurs-dienstijver voorkomt. Een zeer hinderlijke dienstijverheid, lang niet synoniem met de echte d.i. iets tot stand brengende werkzaamheid; veeleer een eeren van den sleurgang, een niet best kunnen zetten dat de burger het buiten Zijne Gewigtigheid om klaar speelt; hoe meer ‘gewigtig’ (vooral in de lagere rangen) de heeren doen, hoe grooter de afhankelijkheid | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 137]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
der burgerij. Indien in het gefabel over periodieke tractementsverhooging en verbetering van pensioensvooruitzigten of weduwenen weezenverzorging opgedischt als evenzooveel prikkels tot wakker dienen iets wezenlijks steekt, dan steekt er in eene opwekking tot die soort van dienstijver en aanmoediging van den bij den bureaucraat toch al aanwezigen drang naar bemoeizucht. Komt deze tot een resultaat, wee U dan zoo gij daarop het minste aanmerkt, want het wordt beantwoord met een zelfgenoegzaam: ‘wij doen dat zoo’; en zoo ge tracht te weten in wien dat ‘wij’ zich wel beligchaamt, dan bemerkt gij te zijn gestooten tegen eene collectieve, zegge geene verantwoordelijkheid. Te meer, omdat de bureaucratie zich bewust is dat die feitelijke onverantwoordelijkheid een hoofdpijler is van hare magt, iets waardoor haar solidariteit en hare neiging om zich in iedere vertakking tot een gesloten korps te maken niet weinig worden bevorderd. En bijna ongeloofelijke maar welgestaafde bewijzen daarvoor, tijdens het neerschrijven van deze regels mij in mijne allernaaste omgeving toegekomen, geven mij aanleiding om er aan toe te voegen, dat onder de heeren laatdunkende behandeling van het publiek, als ware slechts een ‘beschränter Untherthanenverstand’ daaraan toebedeeld, ofschoon heer ambtenaar niet eens beschikt over voldoende vakkennis, ook al geene zeldzaamheid is. Deze teekening der ambtenaarderij is weinig vleiend; maar is zij door overdrijving onjuist? Ik meen van neen, en nogmaals zeg ik dat ik daarmee heb willen geven haar algemeene teekening, en voorwaar niet het portret van iederen ambtenaar. Er is gewis eene minderheid volstrekt niet gelijkend op deze voorstelling, eene minderheid die (als b.v. mijne oudcollega's A.A. de Pinto en Clant v.d. Myll, beide uit het ministerie van Justitie voortgekomen) toonbeeld is van uitstekende ambtenaareigenschappen, van echte werkzaamheid en dito pligtbesef. Maar minderheid; en zelfs onder deze, geregtigd tot groote waardeering in plaats van kleineering, ontkomt meenigeen slechts gedeeltelijk aan den bureaucratengeest. Onder anderen helt zij, en juist door hare goede eigenschappen, het sterkste over tot den lust om het publiek naar de bureaucratische pijpen te doen dansen. Zoo niet erger: daarop sla men mr. H.J. Smidt's recente geschrift over de Woningwet en haar Bouwverbod maar eens na. Summa summarum daarom: eindelijk eens halt met Schaepman's ‘olievlek’: te meer nog omdat nevens | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 138]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
al dat ‘sociale’ kommandeeren, inspecteeren, kwellen door middel van onthouding of intrekking van autorisatieGa naar eind10. de uitbreiding der ambtenaarderij een hoogst onsociaal gevolg heeft. Dit namelijk, dat door het verwerven van een ‘baantje’ menigeen in zijnen stand wordt gehouden, die wegens onbruikbaarheid behoorde neêrtedalen beneden dien stand: want dergelijke wisselwerking is in eene gezonde maatschappij even noodzakelijk als het onbelemmerde opklimmen uit den lageren stand, in geval men de opklimming waard is.Ga naar eind40. Ik besluit dit gedeelte van mijn opstel met nog eens stilte staan bij mr. Patijns merkwaardige Kamerrede van 15 April, en doe dat in verband met het straks aangehaalde woord ‘het geld komt er niet op aan.’ Gevleugeld is voorwaar dat woord geweest, helaas in dezen zin dat wij, zooals mr. Patijn opmerkte, zonderling onverschillig zijn geworden voor deficitten. Want let eens op (zoo sprak hij) dat, toen maar acht jaar geleden, in Februari 1905, de financieminister De Meester een deficit van 4½ m.m. moest aankondigen, iedereen dat héél erg vond, terwijl men thans o zoo kalm is geweest en gebleven onder de mededeeling van 17 Sept. l.l., dat heden het (sedert nog allerbelangrijkst gewassen) deficit de twintig millioenen al aardig te boven gaat. Kalmpjes is men, als Jantje zonder zorg, bezig om jaarlijks meer millioenen te verdoen, maar (behalve aan ambtenaars Th.E.) waaraan toch? steeds alle financieel perspectief verliezende, en zoo goed als onbewust dat men drie kwart van het verdane geld door de vingers liet slippen zonder dat groote reorganisaties tot stand werden gebragt. Kortom: aan de Staatshuishouding werd door mr. Patijn de ervaring gedemonstreerd van den gewonen burger, dat wie maar zorgeloos leeft van den hoogen boom, heel duur leeft, en dat wie niet leeft met het oog op de toekomst, zijn gemis aan perspectief bekoopt met alleronaangenaamste verrassingen. Ik gevoel mij (zoo sprak de Zierikzeesche afgevaardigde) hoogst onbehaaglijk in onze zamenwoning; zou (ziehier mijne vraag) onder de medebewoners van het nationale huis, die over de gezamenlijke belangen zijner bevolking wat gezet nadenken, heden nog wel iemand wezen die zich daarin behaaglijk voelt? | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
II.Aldus onze marsch in het uitgeven: bij resumtie van de voorgaande bladzijden saamtevatten in de uitkomst dat, terwijl | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 139]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
wij de huidige belastingen, bestemd om het uitgegevene te dekken, met merkwaardige elasticiteit zagen oploopen geregeld en in de allerlaatste jaren tot gansch buitengewone bedragen, we in diezelfde jaren beland zijn bij... het deficit, en niet in 't voorbijgaan, maar zoo wat permanent. Het bedroeg naar de millioenennota van 17 Sept. l.l. bijna 29 ton over 1911, kwam over 1912 tot een voorloopig cijfer van 13⅓ millioen, liet zich over 1913 aanzien op een nog onbekend aantal millioenen aan ‘buitengewoon,’ al mogt op ‘gewoon’ de zeldzame opbrengst der belastingen een microscopisch overschotje laten en werd voor 1914, bij de eind January van dat jaar nog niet vastgestelde Staatsbegrooting, geraamd op het wisjewasje van haast 25 millioenen, waarvan ruim 14 op de gewone uitgaven. Van waar halen wij de dekking? Want hoe vooruitstrevend we al geworden zijn, nog niet dermate, of we zijn nog begeerig om, in stede het deficit te verheffen tot een vast financieel rijksinstituut of het te dekken door wissels op de toekomst in den vorm van voortdurend leenen, daarvan aftekomen voor goed. En waar allen, ook zij die met mij remmen in het uitgeven onmisbaar achten om dat doel te bereiken, beseffen dat zonder belastingverhooging onze Staatsbegrooting steeds in minus zal sluiten, inspecteert ieder nadenkende onze bronnen van inkomst en voelt zich verlegen. Misschien zelfs incluis hen, wier recept is: ‘haal maar weg overal waar iets te grijpen is, in afwachting dat we alle privaatbezit afschaffen’ een recept naar hun eigen overtuiging vrijwel eene snorkerij, wijl hun niet ontgaat dat dáárvoor de ‘kapitalistische’ maatschappij nog véél te vast in elkaar zit. Verlegen met den toestand gevoelt zich, zoodra hij den bril der algemeenheden afzet om het concreete te gaan beschouwen, gewis ook iedereen die zich vermeit in vooruitstrevende beschouwingen over de taak van den Staat, de heerlijkheid van de ontwaking der conscientiën in onze maatschappij, hare roeping ten aanzien van de economisch zwakken en wat dies meer zij. Aan mijne bevindingen ga eene tweeledige opmerking vooraf: Wat is wel De Staat, nederlandsche of andere, die in den gedachtengang van dit deel der burgerij zich voor de verwezenlijking van gezegde idealen heeft te spannen? Eene inrigting of instelling philosophisch of theoretisch nog altoos onbekend, omdat nog niemand der oneindig velen, die gepoogd hebben haren aard te bepalen, daarin geslaagd is op eene | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 140]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
althans de communis opinio, laat staan iedereen, bevredigende wijs. Maar diezelfde inrigting, die theoretisch dus voldoende bekend is aan letterlijk niemand, is praktisch volkomen bekend aan iedereen: want Jan en alleman maakt aan den lijve kennis met den Staat als belastingheffer. De schamelste baliekluiver b.v., die hunkert naar een slokje, merkt dat dit slokje o zoo verkleind is sinds ‘de Staat’ f 90 op een vat gedistilleerd heeft gelegd; de huismoeder in de achterbuurt, die Zaterdagavond een zakje suiker gaat halen, bespeurt dat per kilo ‘de Staat’ 27 centen accijns wil hebben. En gelijk op elk ander gebied, waarop hij zich bemoeit met zijne burgers, heeft de Staat op dat der belastingen verbazend plompe handen. Belasting moet hij afvorderen, omdat hij onbetwistbaar zorgen moet voor allerlei en zonder belasting hem de mogelijkheid daartoe ontbreekt; de beste wil, om dit te regelen billijk en met de meeste zorg om daarbij niemands belang onnoodig te krenken, kan den Nederlandschen Staat doorgaans niet worden ontzegd, en toch... kies eene heffing nog zoo aanbevelingswaardig in grondslag en matig in bedrag, classificeer haar zooveel gij wilt, stoffeer deze bovendien met allerlei degressien, uitzonderingen, reclame-bevoegdheden - nooit kan voorkomen worden dat, ongeacht al zulke voorzorgen, de toepassing harer regelen individueel eene hardheid, vaak eene heel erge hardheid is. Vaste regelen van bedrag moet zij hebben of de heffing ontaardt in willekeur, op belastinggebied onduldbaarder dan elke andere fout: daarom zijn regels den belastingheffenden staat onvermijdelijk, maar steeds zijn die onafscheidelijk van plompheid: immers de oneindige schakeering der levensomstandigheden maakt van den onbuigzamen regel vaak eene schrijnende ruwheidGa naar eind16.. Herzeggend dat bovenal als belastingheffer de staat altoos plompe handen uitsteekt naar de burgers en dat de plompheid van zijnen greep even onvermijdelijk is als het hun afvorderen van geld, regtvaardig ik de uitspraak dat dus vermenigvuldiging of verzwaring van belastingen steeds bedenkelijk is. In het licht van deze opmerkingen en van de waarheid dat onze staatsbelastingen (niet te vergeten ook de belasting in het meerendeel der gemeenten) reeds hoog opgevoerd zijn, gelieve thans de lezer met mij rond te zien, welke heffingen wel verhoogd kunnen worden tot zóóveel, dat zij te zamen den minister afhelpen en voor goed afhelpen van een begrootingsdeficit. Of kan hij onbedenkelijk misschien nieuwe belastingen toevoegen aan dat stel? | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 141]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Deze ronde beginne bij onze successiebelasting, de machine bij uitnemendheid voor W.H. Vliegen en zijne socialistische medeleden in de Kamer, om geld te schaffen en bezitters aan te pakken, het middel dat thans inbrengt eene vijftien millioen en dat ook minister Bertling hoopt aan te dikken. Bij hare (van einde November dateerende) M.v.A. aangaande hoofdstuk 1 der Staatsbegrooting 1914 moge de regeering hare overtuiging hebben uitgesproken dat het successieregt nog vatbaar is voor eene ‘noemenswaardige’ uitbreiding, heeft zij zich wel gewacht te verkondigen dat de opbrengst kan naderen tot de f 16.847000 deficit op den gewonen dienst 1914, hetwelk zij in datzelfde Staatsstuk voorziet. Noemenswaardig kan, in vergelijking met zoovele millioenen de verhooging eigenlijk niet wezen; immers hoever komt men daarmee, nu niemand geloof ik (de socialisten natuurlijk daargelaten) dergenen, die met mij eene voorloopige berekening ondernamen, waagt de verhoogingen op 't allerhoogst te ramen op ongeveer vijf millioen. Deze stel twintig millioenen, welke jaarlijks toegevoegd worden aan de gewone Staatsinkomsten, worden in hoofdzaak afgenomen - ziehier eene eerste opmerking - van het nationale kapitaal. Hetgeen wil zeggen dat jaar in jaar uit we uit ons kapitaal onze gewone huishouding bedruipen, in strijd met den eersten stelregel van iederen voorzichtige dat hij leve uitsluitend van zijn inkomen. Wanneer bovendien juist mogt zijn de meening, blijkens de begrootingsrede Van Nierop of de nota Van Gijn bij het defensierapport voor Indië niet onbekend in de financieele wereld (eene meening op 17 September in 's ministers nota eveneens aangestipt) dat op het nationaal vermogen toch al wordt ingeteerd, en dat onwedersprekelijk het evenredige effectenzegel ook al een middel is om, bij pogingen der burgerij tot kapitaalvorming, enkele percenten van dien spaarpenning af te knijpen voor den fiscus, dan is heel duidelijk dat men met maar opvoeren van het pas in 1911 aangedikte successieregt voorzigtig moet zijn; dergelijke politiek in Frankrijk heeft trouwens de noodzakelijkheid van voorzigtig zijn bewezen, doordat onvermijdelijk bleek om sommige tot 64 opgedreven percentages terug te brengen tot de oude 20½ p.ct. Want is feitelijk reeds nu in de zijlijn, buiten den kleinen kring van verwanten in den vierden graad, de Staat niet aanzienlijke mededeelgenoot met iedereen die uit eenen boedel iets krijgt: mededeelgenoot van de | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 142]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
deelbare dubbeltjes voor 15 of 20 percent verhoogd met ruim een derde aan 38 opcenten: feitelijk mede-erfgenaam dus voor bijna een vijfde tot haast een vierde van de deelbare massa? Familie zoo na als broeder of zuster betaalt toch ook al de helft van deze bedragen: alleen van datgene wat aan de kinderen onmidddellijk of vermoedelijk binnen kort toevalt haalt de schatkist niet meer dan een bescheiden percentje af. Immers tot nog toe heeft de schatkist zich in hoofdzaakGa naar eind17. gehouden aan de beloften van Gleichman toen deze voor ruim 35 jaren met groote moeite het belasten der regte lijn verkreeg, beloften afgelegd bij wijze van accoord, dat men met dit belasten nooit verder zou gaan. Doch ziende dat men, de regte lijn nooit hooger aanslaand, onmogelijk aan de successiebelasting een noemenswaardigen nieuwen toevoer tot de schatkist ontleent, heeft de minister reeds nu aangekondigd dat dit accoord onvatbaar is voor algeheele bestendiging. Wel en erg moet het nijpen, als de Kamer, gelijk zich laat aanzien en te billijken valt, hiertoe is te vinden; maar dan trekke men daaruit de leering dat voor de praktijk voortaan dit vaststaat: de oprigting van eenigzins beteekende slagboomen tegen opdrijving van eene belasting is volstrekt onmogelijk. Ik sprak daar van putten uit 's volks kapitaal, zoo men wil zijne kapitalisatie, en moet daarbij nog iets langer stilstaan. Want van het onderwerp is men niet af met den galm uit de Algemeene beschouwingen over de Staatsbegrooting, dat het een sociale pligt der bezitters is offers voor de nietbezitters te brengen. Zelfs de sociaal-democratische galmers, spécialitès dans l'art d'improviser des sociétes irréprochables nog wel naar een recept, waarmee die galmers rondloopen in den zak maar hetgeen ze weigeren aan iemand te laten kijkenGa naar eind18., zullen hieraan misschien wel willen toevoegen: mits daarmeê onze nietbezitters, zegge zij die hun dagelijksch bestaan in hoofdzaak moeten halen van den dagelijkschen (handen- of anderen) arbeid, werkelijk gebaat zijn en wat duurzaam ook. Welnu: werkelijk zijn te midden van ons snel aanwassend volkje deze menschen alleen gebaat door toenemende arbeidsgelegenheid, en in een kapitalische maatschappij, waarin zij leven en nog vrij lang wel zullen moeten leven, ontstaat geenerlei aanwas van arbeidsgelegenheid zonder aanwas van kapitaal.Ga naar eind19. En hoe onvoldoend die gelegenheid al was in de dagen van algemeenen voorspoed - en worden gaat, nu die Hochkonjunktur schijnt omteslaan in het tegendeel, - dat blijkt klaarder | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 143]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
dan uit ieder betoog uit het brutale feit van overal opduikende werkloosheid. (Zie daarover het slot van dit opstel.) Geen enkele regeering die dat feit niet aanmerkt als een dreigend spook en niet zint op middelen tot zijn verjaging: op andere middelen helaas dan het middel bezuiniging, dat iedere Staat kent maar geen enkele durft te hanteeren. Zelfs Nederland, dat de kleinste magtspositie niet begeert maar, voor elken nijveren vreemdeling hier en in de kolonien wijd open, alleen verlangt zich binnenshuis rustig te ontwikkelen, voelt zich meegesleurd in dien stroom: getuige het Indisch defensieverslag. Ziet iemand verandering in onzen toestand dagen, een ietsje? een ietsje zelfs maar héél ver weg? Onze belastingpolitiek heeft bovendien te rekenen met de noodzakelijkheid, om daaruit de kapitalen weer bij te spijkeren: alle soliede naamlooze vennootschappen b.v. zullen hun gedaalde reservefondsen belangrijk moeten aanvullen.Ga naar eind20. Dat de kapitalisten een knauw krijgen moge van socialistisch standpunt onverschillig, zelfs wenschelijk wezen... voor de nog altijd kapitalistische maatschappij zijn kapitalisten onmisbaar om productie en arbeidsgelegenheid op de been te houden, en bij 't einde van 1913 ervaart men overal, hoe moeilijk het is de kapitaalbehoeften te bevredigen. De minister van financiën, die zelfs moeilijk zou kunnen leenen misschien, kan niet zeggen ‘waar ik te pakken vind, daar pak ik’, evenals een middeleeuwsche regeerder die, rijk geworden joden vindende, door verbeurdverklaring leur faisait rendre gorge. Op de gevolgen van zijn pakken komt het bovenal aan en die laten zich niet uit den weg ruimen met de gewone redeneering, dat wie erft wel kan dokken van hetgeen tot hem kwam. Gouden eieren voortdurend gelegd zijn hem onmisbaar, en om die gelegd te krijgen kapitaalvorming: deze gaan afsnijden is den nek gaan afsnijden van de kip, bezig om de onmisbare eitjes te leggen. Over de noodzakelijkheid van dat bijsparen, over de mogelijkheid eener belastingpolitiek van ‘haal maar waar te halen is’, over de werkeloosheid die bij de intredende depressie steeds dreigender wordt, maak ik nog deze algemeene opmerking. Bijsparen gaat gepaard met inkrimping van verteringen, dus inkrimping van vraag naar verbruiksartikelen, en deze baart weer mindere productiviteit van reeds aangewende kapitalen. Dit alles loopt zamen in eene vermindering van arbeidsgelegenheid in stede van de zoo noodige vermeerdering, en daaruit komt voort | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 144]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
eene periode van werkgebrek, evenredig aan den tijd vereischt voor de nieuwe kapitaalvorming. Hoe meer belasting men dan den burgers afhaalt, hoe langer het duurt (soms tot onmogelijkmaking toe) dat ze weer bijgespaard hebben. En als dan de geldbehoeften na den Balkankrijg, laat staan nieuwe verwikkelingen, den rentevoet opjagen, dan verschaft dat den spaardertjes wel aardige inkomsten, maar tegelijk stremt die rentevoet hevig de werkverschaffende industrie.Ga naar eind21. Uit de successiebelasting, ziehier mijne slotsom, is voor minister Bertling dus slechts een vrij bescheiden bedrag te halen. Gaan wij voort met wapenschouwing over de verder mogelijke belastingverhoogingen te houden. Daargelaten eene beursbelasting in zegelvorm, waarover beneden, valt van onze zegelregten na de reeds gemaakte opmerkingen weinig te zeggen. Aan verhooging van 't vijf cents quitantiezegel zal men wel niet denken, omdat juist de geringheid daaraan ingang verschafte en die ingang het quitantiezegel tot eenen hoofdpost der zegelontvangsten heeft gemaakt; aandikking voorbij de in 1882 aangebragte verhoogingen zou al bitter weinig inbrengen, tenzij men het beproefde met het evenredige verwante regt, toen op de boedelscheidingen gelegd. Maar dat aandikken gaat ook al slecht omdat het, indien productief, ons, langs eenen omweg, deels de in 1882 eindelijk opzijgezette overbelasting der eigendomsovergangen zou terugbrengen, deels zou werken als eene blindelingsche verhooging van successieregten. De overige belastingen die bij ons, in tegenstelling met de invoerregten en accijnsen, technisch indirecte genoemd worden (registratie, hypotheekregten enz.) zijn voor het stijven der berooide schatkist quantités absolument négligeables. Kunnen we misschien onze accijnsen daartoe bezigen? 't Zout of het geslagt b.v.? Maar van hooge zoutbelasting hebben we niets dan ellende beleefd, en iedereen zou veel liever het vleesch wat digter bij 't bereik der schrale beurzen brengen dan verder uit haar bereik. Wijn? zonder aan onzen handel met Frankrijk een krassen knauw te geven, kunnen wij niet geraken tot eenige verhooging. Het bier? ja daaruit schijnt den minister, blijkens de toelichting van zijn opcenten-(nood)wetje, redelijk wat te halen; misschien wel twaalf ton. Eveneens van het gedistilleerd? De opbrengst van dezen accijns vermindert en over de redenen dier vermindering juicht iedereen, de socialisten incluis - wie echter durft op de f 90 per vat, | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 145]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
heden betaald, nog eenige guldens leggen? om deze of gene reden niemand. Dringen in die redenen is onnoodig; noodig daarentegen een woord te zeggen over het verband van die f 90 met den suikeraccijns, heden van f 27 per honderd kilo. Op den grond dat dit bedrag erg in den weg staat aan betere volksvoeding en aan de ontwikkeling van menig bedrijf, gaat het al lang om eene flinke verlaging, maar de duurte van onze staatshuishouding sloot verlaging steeds uit. Laatstelijk trachtte men dit doel te bereiken door eene combinatie met het opvoeren van den drankaccijns: dien zou men brengen tot f 90, maar al hetgeen deze boven (ruim) 25 millioen opbragt zou men reserveeren, om binnen eenigen tijd middels dit ‘suikerpotje’ den anderen accijns te verlagen. Vaststaat alzoo, dat voor allebei deze middelen verhoogen niet in aanmerking komt. Dit zal wel o.a. bij den minister van financiën vaststaan denk ik; eveneens voor hem, dat het deficit op onze begrooting 1914 dwingt om dan de ruim 3½ opgepotte millioenen gewoon weg optemaken? In Sept. scheen blijkens de millioenennota, het antwoord ja ik, maar in de begrootingsdiscussie van 11 Dec. 1913 een weinig minder ferm. Doch al ware alleen op komst het verbreken van grondslag der vroegere financieele politiek, gelegen in de opzegging van het accoord Gleichman aangaande het belasten van kinderen met successieregt, deze bovendien beperkt tot zeer groote bedragen.... héél scherp teekent zich reeds daarin de ontreddering onzer financiën. Indien we niet zullen raken aan het suikerpotje om van die ontreddering los te komen - voorhands schijnt de minister besloten om niet te raken aan het reeds opgepotte geld, maar met bijpotten optehouden - en we lang niet genoeg millioenen zullen halen uit het successieregt, van waar halen we dan wel het vele dat ons ontbreekt? Een heel klein beetje misschien uit eene zoogenaamd technische herziening onzer invoerregten, gelijk reeds Pierson, en bedrieg ik mij niet ook minister de MeesterGa naar eind22. op het oog heeft gehad: zeker o zoo weinig, omdat de room daarvan al goeddeels af is door de maatregelen tegen het te laag aangeven: eene importeurs-handigheid, door welke vroeger de schatkist heel dikwijls maar 3 percent binnenkreeg waar ze vijf had moeten beuren. Maar die technische herziening is er niet dadelijk, en de protectionistische die de heer Kolkman en de zijnen ons | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 146]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
door het dreigende deficit haast afpersen wilden,Ga naar eind23. is door het verkiezingsplebisciet zóó onherroepelijk van de baan, dat zelfs Dr. Kuyper haar niet meer onder de noodzakelijke ordeningen durft te rangschikken.
Op den tot nog toe vrij onfortuinlijken zoek naar de millioenen, talrijk en permanent, die ons tot dekking van het deficit onontbeerlijk zijn, belanden we thans bij de regtstreeksche heffingen uit kapitaal en inkomen; de Vermogens- en de Bedrijfsbeslasting met hun dienstjaar 1 Mei - 30 April. Over het dienstjaar 1911/12 bragten zij, aangedikt met 10 opcenten, (die van 1906 af bijna voortdurend zijn geheven en die dus haast als eenen vast geworden opslag kunnen worden beschouwd) op rond f 9.490000 de eerste en f 12.941000 de tweede: te zamen alzoo ± 22⅖ mm. die naar den schijn en naam treffen voor 't kleine half der belastingpligtigen kapitaalbezit en voor het grootere half hun inkomens. Doch alzoo slechts in schijn en naam. Want door de werking van art. 9 Bedrijf heeft iemands kapitaalbezit eenen zoo belangrijken invloed op zijnen aanslag in eerstgenoemde belasting, dat de twee te zamen vaak aangemerkt worden als eene gesplitste inkomstenbelasting. Dit schijnt in elk opzigt anders te zullen worden. Want indien ik rigtig versta wat van de voornemens des heeren Bertling tot mij is doorgedrongen, blijft weliswaar de Vermogensbelasting een heffing op het kapitaal, maar tot een zeer verminderd bedrag en alsdan ontdaan van elken invloed op de andere heffing; eene opbrengst van maar een paar millioenen zou zijn bedoeld. Van het tweespan Pierson wordt dan de Bedrijfsbelasting vervormd tot algemeene inkomstenbelasting en groeit uit tot hoofdbelasting op progressieven grondslag; de Vermogensbelasting wordt slechts haar nevenheffing, haar Erganzungssteuer, tot eene soort suppletoire progressie ten laste der kapitalen. Al dadelijk, als bloot feit afgescheiden van elk oordeel over deze hervorming, valt in het oog dat zelfs al hadden we geen halven cent meer te dokken, de nieuwe inkomstenbelasting aan de schatkist zal moeten verschaffen 21 à 22 millioen: zegge de bijna 13½ nu geleverd door de Bedrijfsbelasting plus het achttal waarmede de Vermogensbelasting zal achteruitgaan. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 147]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Voor Z.Exc. van Financiën heeft m.i. deze al door minister Kolkman overwogen verandering van koers het voordeel dat hij zich minder heeft aan te trekken de daling der waarde van vele vroegere beleggingen ingevolge de sedert ingetreden verhooging van den rentevoet en den hierdoor waarschijnlijk wordenden achteruitgang van de opbrengst der Vermogensbelasting over haar aanstaande dienstjaar. Te minder, nu we van den minister hebben vernomen dat in 1914 de vervorming der beide heffingen onmogelijk in werking zal kunnen komen en door belastingopcenten - twintig, voor de vennootschappen zelfs zestig - in de dringendste geldbehoeften zal moeten worden voorzien. Misschien leidt datzelfde economische verschijnsel tot wat hoogere opbrengst van de Bedrijfsbelasting in dat zelfde dienstjaar; bij het opcenten-voorstel kan de minister rekening houden met het een en ander. Overigens zit de heer Bertling niet op rozen, veeleer op doornen. Want welk gat in de schatkist grijnst hem wel aan? en hoeveel millioenen méér dan de eenentwintig zooeven vermeld zal hij wel, zonder tooverstaf, uit de nieuwe inkomstenbelasting moeten kloppen om den kijk op dat gat minder verbijsterend te maken, in afwachting dat het goed en voor goed gedigt wordt? Een gat, waarbij de indertijd geraamde drie millioenen, door de omvorming van Pierson's tweelingen aan de schatkist te bezorgen, worden tot eene bleeke schim. Zoo schimmig, dat men vrij van iedere poging tot bewijs apodictisch mag zeggen; met de nieuwe Inkomstenbelasting komt nooit wat de fiscus noodig heeft. Want in zijne nota van 17 September kondigde minister Bertling aan een tekort van bijna 25 millioen op den geheelen en ± 14½ op den gewonen staatsdienst, daaronder rekenend (schijnt het) 28 ton terzake van het onzalige amendement Duijs-Talma. In de eerste weken des nieuwen jaars is zijn collega Treub, zijn ontwerp Ouderdomsrente indienend, komen zeggen dat uit dien hoofde 9½ millioen noodig zullen zijn en bovendien aan rijksbijdragen, ten einde door middel van dit nieuwe wetsvoorstel de onbillijkheden van dien sprong in het duister weg te nemen, nog vijf millioenen meerGa naar eind24.. Alleen aan ‘invaliditeits’-uitgaven belanden wij dus bij 14½ in plaats van ½ millioen, hetgeen uitkomt op eene kleine 12 millioenen, toe te voegen aan voormelde deficits-raming. Cijferaars die met m.i. gewigtige gronden aankomen (zie | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 148]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
W.F. Detager in het Handelsblad van 18 Maart l.l.) meenen dat, al ondergaan de grondslagen der regeering geen enkele wijziging, de Staat aan de gemeenten eenen bijslag van circa 3 millioen meer dan door Treub voorgesteld zal moeten geven, om te verhoeden dat met het ouderdoms-ontwerp onze gemeenten eenen financieëlen strop thuis krijgen in stede van de in vele plaatsen onontbeerlijk geworden Rijkshulp. En houden we rekening met het zooeven verschenen V.V. over het Treubsche voorstel (in welk Staatsstuk de rapporteurs de financieële gevolgen van den greep Talma-Duijs vaststellen op 10½ millioen) dan prijkt binnenkort een nieuwe opslag met vijf millioenen op de kostenrekening der invaliditeits-staatszorg, daar in de Kamer het bijna algemeen ondoenlijk wordt geacht om, zooals minister Treub beproeft, thans de bedeelden buiten die Staatszorg te houden. Zoo aldus de nieuwe inkomstenbelasting ons niet verder dan een eind weegs uit het deficit kan helpen, welke andere inkomst wel? Zeker niet de personeele belasting, want die duldt geen noemenswaarde verhooging. De herziening der belastbare opbrengst van het ongebouwd dan? ja mettertijd komt daaruit misschien wel eene bate voor de schatkist, maar dit zaakje komt niet heel spoedig tot stand en hoopen gouds brengt het dan stellig niet in. Nog minder gauw, indien ooit, krijgt men eene belasting op het in theorie ideale heffingsobject den tabak, in eenen vorm die onze wereldmarkt en industrie in dat artikel niet allerbedenkelijkst neerkwakken zal; heeft men om die reden nog niet onlangs het door Kolkman voorgestelde debietregt opgedoekt? Officieel is ook gewaagd van een regt op schenking onder de levenden. Alsof dáárvan de schatkist vet zou worden! Schenking bij akte is reeds getroffen, en niet weinig ook, door de registratiewet; 't zijn dus de schenkingen van hand tot hand (art. 1724 B.W.), van waar de opbrengst zou moeten komen, dus beteekenende handgiften van vermogenden, de éénige die zich dergelijke weelde kunnen veroorloven - en hoe vaak komen deze wel voor? En hoe krasse inquisitie zouden zulke aan geenerlei formaliteit gebonden handgiften wel noodig maken, om achterhaling door den fiscus te verzekeren? Probaat daarentegen zou zulk eene belasting wezen om iedereen af te schrikken van philantropische goedgeefschheid, of van den lust om eens Maecenasje te spelen ten gunste van eenig onbaatzuchtig doel: | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 149]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
voor behoud b.v. van schilderijen Steengracht, voor een Koloniaal Instituut, eenen kerkbouw, een sanatorium; ook de bescheidenste uitingen van Maecenaten-gezindheid ontkwamen dan niet aan den fiscalen moord. Flink vooruit brengt dit alles de schatkist of niet of lang niet spoedig. Ook niet, dunkt mij, de beursbelasting, die de minister van financiën naar Fransch of Duitsch voorbeeld zou willen invoeren bij gelegenheid van eene spoedig te ondernemen herziening onzer zegelwetten. Beurstransactiën zouden, schijnt het, voortaan schriftelijk moeten worden gesloten en de daarvan op te maken afsluitnota's te voorzien zijn van een zegeltje, evenredig aan de waarde van den bewerkten omzet. Beurstransactiën ook in den goederenhandel of alleen in den gelden fondshandel? Ondersteld de goederenhandel bleef van beursbelasting vrij, is er gewis wekelijks op de effectenbeurs een omzet van zooveel honderde millioenen, dat eene matige belasting dáárop een alles behalve matig bedrag in het laadje zou brengen, indien maar die heele omzet zijn penningske offerde. Maar dáár ligt het struikelblok: de ontduiking is o zoo gemakkelijk en de contróle o zoo moeilijk. Van ouds worden die millioenen ja milliarden omgezet haast zonder bewijsmiddelen: afspraken bijna vlugtig vormen den grondslag en goede trouw geldt als waarborg; eenen waarborg ditmaal van meer dan schijn. Doch waarom? Niet omdat het gansche beurspubliek zoo prima prima is, maar omdat dit publiek van hoog tot laag is doordrongen van de wetenschap dat met ongekrenkte goede trouw de Beurshandel (zegge allemans bestaan) staat of valt, daarom de allerscherpste onderlinge politie uitoefent en elke trouwbreuk straft met onverbiddelijken boycot. Den fiscus daarentegen, tegenover wien bijna elke belastingbetaler er af en toe een ruim geweten op nahoudt (want wie heeft moed om zichzelven volstrekt vrij van dit zwak te verklaren? ik niet), dien staat de boycot niet ten dienste; contróle moet hij uitsluitend zelf houden: ja al te straffe politie zijnerzijds en al te strenge keering der overtredingen zouden wel eens kunnen leiden tot verzetscombinatiën, waartegen de nooit populaire belastingheffer onbestand bleek. Dus zal de beursbelasting steeds onderhevig zijn aan allerlei breekage en lekkage, die haar véél minder doet afwerpen dan naar eerlijke naleving het geval zou zijn, en een zeer matig tarief zal nog het beste middel zijn om haar redelijk te doen opbrengen: opbrengen wel bij tonnen maar stellig niet bij millioenen. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 150]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Van waar halen wij de dekking? Met deze vraag werd het tweede onderdeel van mijn opstel ingeleid. Ik resumeer thans het bevonden antwoord. Wanneer bijeengeteld wordt wat in de voorgaande bladzijden in het midden is gebragt omtrent: het successieregt; de accijnsen op de suiker en het gedistilleerd; de overige accijnsen; de registratie en zegelregten, onder het beproeven van aanvulling door een regt op schenkingen onder de levenden en op beurstransactiën; de vermogens- en bedrijfsbelasting, nadat daarvan is gemaakt eene inkomstenbelasting met de vermogensbelasting tot suppletie; dan zal vermoedelijk de optellende lezer met mij de vraag aldus beantwoorden, dat het er met die dekking al niet héél veel opwekkender uitziet dan met den kijk op het te stoppen gat - en dit zoowel in de allernaaste, als in de iets verder verwijderde toekomst. Ik erken dat, na het afhandelen der inkomstenbelasting in de 2e Kamer, de kijk op digten van het gat wat gunstiger geworden is - doch wáárdoor wel? Door een paardenmiddel: de vier millioenen extra die men ten spot van elk beginsel (behalve het fatale ‘haal maar waar te halen is’) in de schatkist sleeptGa naar eind20. middels het nieuwe dividendentarief. En gedachtig b.v. aan den Duitschen ‘einmaligen Wehrbeitrag’, voorspel ik dat die negatie van beginselen zich door herhaling nog wel eens wreken zal, omdat zulke wraak nimmer uitblijft. Doch philosopheeren over dit thema is thans niet aan de orde: wel over het vinden van eene andere conclusie dan dat het deficittengat nog lang niet digt is en vooral nog niet digt is voor goed. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
III.Wat ik tot nu ontwikkeld heb, schijnt onwedersprekelijk te staven dat op dit oogenblik teruggekeerd is, en geenszins maar oogenblikkelijk, de financieele toestand der laatste regeeringsjaren van Koning Willem II, toen het budget sloot met terugkeerende deficits en men verlegen zat met het vinden van belastingbronnen om aan die chronische kwaal een einde te maken. Waaruit volgt dat, wij zonder de financieele ellende der veertiger jaren op nieuw over het vaderland te brengen, niet kunnen voortgaan met steeds meer uitgeven aan drieerlei politiek: | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 151]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
weerbaarheidspolitiek; leven op eenen weelderigen voet van staatshuishouding; den staat en zijne onderdeelen spannen voor sociaalpolitische proefnemingen. Op dien weg voortgaan is onze ondergang. Hierbij doe ik opmerken dat het budget 1914 de onmisbaarheid van remmen tweeledig bevestigt: door een aangekondigd en een niet aangekondigd voorstel. Het aangekondigde is uitvoering gaan geven aan de Zuiderzeeplannen: vrage hoe wij komen aan de twee honderd hiervoor te leenen millioenen, als we geen overschotten hebben om daaruit bij den stijgenden rentevoet intrest en aflossing te betalen? Het niet aangekondigde is minister Treub's lievelings-idee van spoorwegnaasting: zou daarvan volkomen gezwegen zijn zonder de huivering voor den millioeneneisch, eveneens daarvan onafscheidelijk? Hoe dan ook, geremd moet er worden; doch feitelijk achterwege blijft een voldoend besef dezer ijzeren noodzakelijkheid. Wel toont iedereen te begrijpen dat chronisch het deficit niet mag post vatten in onze staathuishouding, maar geenszins dat zonder remmen de deficitperiode zal standhouden. Alles saamgenomen is de begrooting voor 1914 gewis geen remmingsbudget, ofschoon het dit behoorde te zijn. Dat dit budget niet remt ten aanzien van onze weerbaarheidspolitiek, eerste rubriek van de drie bovenomschreven rigtingen van beleid, is geen wonder. Op dit gebied zijn wij grootendeels onvrij in onze bewegingen: behalve wegens de boven opgegeven redenen ten gevolge van vorderingen in de techniek - luchtvaart b.v. - en van velerlei anders. De millioenen daaraan heden en toekomstig te besteden, moeten alzoo steeds gevonden worden uit het Staatsinkomen. Remmen kan alleen in aanmerking komen ten aanzien van den voet onzer niet militaire huishouding, of wel ten aanzien van het staatssocialistische beleid, of wel ten aanzien van beide. Het onderzoek der resultaten, tot nog toe daarmeê bereikt, moet dunkt mij de overtuiging vestigen dat het kommando van eindelijk halt eerst en meest behoort te gaan aan het staatssocialistische adres.
Ter motiveering van deze uitspraak allereerst een paar âlgemeenheden. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 152]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Daarvan is de algemeenste wel de volgende. De overgroote meerderheid van onze bevolking boven 21 jaar heeft zich vrijwillig in het huwelijk begeven en in die huwelijken kinderen voortgebragt: daarmee schiep zij zich vrijwillig aanvaarde verpligtingen, die boven haast elken anderen volkspligt gaan. Met name de verpligting - sociaal evenzeer als zedelijk, omdat het gezin de grondslag van onze zamenleving is - om zorg te dragen voor de bestaansvoorwaarden en de toekomst der leden, zoolang die (normaal) niet op hun eigen economische beenen kunnen staan. Onbetwistbaar dientengevolge is dat, zoo dikwijls economisch zwakkere burgers gedwongen worden om aan medeburgers de bestaansvoorwaarden of de toekomst te waarborgen eer zij in staat zijn geweest om datzelfde te verzekeren aan hun eigen gezin, dergelijke dwang is onsociaal en onethisch in den superlatief. Wijl nu vaststaat dat bij een overgroot aantal werkers (onverschillig of zij hoofdzakelijk werken met de handen of met den geest) het voorschreven geval zich voordoet, niet maar een enkel keertje en door een ongewonen zamenloop van omstandigheden, maar alledag, staat alreeds dáárdoor muurvast dat op allerlei gebied, met namen de ongevalinvaliditeits- ouderdoms- werkloosheidsverzekeringen, die berusten op dwang of op groote subsidien uit de iedereen afgedwongen belasting, aan hetgeen wat heet ‘sociale wetgeving’ een hoogstergerlijke kant onafscheidelijk vastzit. Bijna altoos is zij behebt met eigenschappen strijdig met de hare en harer voorvechters leus. Gewagend van die eigenschappen, kom ik van zelf tot eene tweede hoogst algemeene opmerking, beligchaamd in de vraag welke de aard van die sociale wetsbemoeying wel is en welke kenmerken haar, krachtens dien aard, onafscheidelijk eigen zijn? Mijn antwoord daarop is dat in den grond dit ‘Katheder-socialisme’ niets anders is dan, moderner en gevaarlijker aangekleed, het ouderwetsche protectionisme, voorbij den economischen kant nog wat uitgebreid naar de staatsregtelijke zijde. Want het berust op dezelfde grondgedachte: dat de staat de schijnbaar of werkelijk economisch zwakkeren tegemoetkomt op kosten van andere staatsburgers, onverschillig door bevoorregting dan wel door middel van het aan iedereen afgenomen belastinggeld. Van denzelfden protectionistischen huize als de tariefbescherming, heeft zij met deze ook drie van het protectionisme | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 153]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
onafscheidelijke euvelen gemeen. Vooreerst dat aan dengeen, die zou willen omkeeren op haren weg, dat terugkeeren haast onmogelijk wordt, omdat met den protectionistischen koers alteveel belangen onverbrekelijk vastgegroeid zitten. Secundo dat alle protectie onverpoosd voortwoekert: om het even of het gaat om beschermende tarieven, dan wel om dwangverzekering en allerlei staatsinmengingen in iedereens bedrijf door voorschrift, bevel of verbod. Volgde niet, ten bate slechts van een deel der nietbezitters, op het belasten der ondernemers met ongevalverzekering al heel gauw de dwangverzekering tegen ziekte, invaliditeit en ouderdom en vertoonde daarna de verzekering tegen werkeloosheid zich niet aan den horizont? Zag men op de overheidsbemoeying ten aanzien van volwassenen met soort, plaats en duur, soms zelfs met belooning van den arbeid niet volgen verpligte winkelsluiting en reglementeeren van den huisarbeid? Tertio eindelijk hebben kathedersocialisme en protectionisme dit euvel gemeen dat, zooals beneden zal blijken, elk oogenblik die inmenging gansch onvoorziene gevolgen teweegbrengt: de bemoeizieke overheid zelve kijkt er vreemd van op. En als ik dit moderne protectionisme allergevaarlijkst noem, dan doe ik dit omdat het zijn propaganda drijft door beroep op allerlei humanitaire en christelijke beginselen, voor welker bekooring maar weinigen ontoegankelijk zijn. Wie in deze bladzijden voortleest zal elk oogenblik een concreet bewijs ontmoeten van hetgeen ik tot toe maar in het algemeen ter sprake heb gebragt. Men oordeele.
De sociale wetgeving, zoo heette het bij ons, in hare bakermat Duitschland en overal elders, zou wat socialen vrede in de wereld brengen; dat de sociale onvrede steeds toeneemt betwist niemand. Is een beetje meer vrede althans in zigt? Voor het tegendeel hebben wij het onverdacht getuigenis van Troelstra, bij het jongste begrootingsdebat toegevend dat de arbeiders in welstand merkbaar zijn vooruitgegaan en toch voorspellend dat ze ontevreden zullen blijven, zoolang de huidige maatschappij met haar privaateigendom niet is omgevormd naar het sociaal-democratische regt: den heilstaat zonder privaatbezit. Zonder die nieuwe maatschappelijke ordening voelen, volgens Troelstra's partijgenooten Sannes en Mendels (zie de jongste begrootings-discussien) zich steeds gekrenkt in hun regtsbewustzijn, want | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 154]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
de tegenwoordige inrigting van staat en maatschappij is verouderd, en volgens die heeren is 't, bij dit gevoel en bij de algemeene mentaliteit van den arbeider, geen wonder dat deze b.v. bij stakingen toffelt op den ‘onderkruiper’, als den minderwaardige, tegen wien hij het opneemt voor eene betere regtsorde. Wat meer vrede door sociale wetten blijft dus buiten zigt, ofschoon aan het regt van den staat om dáárop aan te sturen een hoofdgrond voor de regtvaardigheid en nuttigheid van zulke dwangwetgeving wordt ontleend. Delbrück getuigde almede den 17en Febr. 1909 in het pruissische Heerenhuis dat het voortdurend uitbreiden der sociale wetgeving de betrekkingen tusschen patroon en werkman had verslechterd (2798). Verneemt hetzelfde van onzen landgenoot Dr. J.G. Sleeswijk, hoogleeraar in de technische hygiène te Delft, ofschoon hij aan het slot zijner rede verklaarde voortzetting onzer sociale wetgeving te begeeren; onverdacht is dus wat hij tevens uitsprak, toen hij den 29 Maart 1913 het Nationaal Geneeskundig Congres sloot (Nieuwe Ct. 30 Maart.) Hij verklaarde dat deze wetgeving geen vrede heeft gebragt; dat onze Ongevallenwet geen ongevalbeperking oplevert maar simulatie plus aggravatie en ongevalsneurose; dat de zoogenaamde traumatische neurose tot eene kwaadaardige werkmansinfectie is uitgegroeid; dat de werklieden, vooral de unskilled, voor het inachtnemen der veiligheidsvoorschriften onverschillig zijn geworden en hun verantwoordelijkheidsgevoel is geslonken; de technische en arbeidsambtenaren, ter uitvoering van de sociale wetgeving aangesteld, botsen onderling of vangen elkaar vliegen af, en maken zelf die tot eenen druk. Ofschoon dit citaat gaat voorbij den socialen vrede, neem ik het op in zijne volle lengte, omdat het terugslaat op bijna alles wat beneden ter sprake zal komen; doch tot dien vrede nog even terug. Zekere categorien van werkgevers brengen (zooals straks zal blijken) millioenen extra op voor werkmansdoeleinden: leven ten minste deze zwaarbelasten in eene atmospheer, ik zeg niet van waardeering maar van betrekkelijke rustigheid? Zóó weinig, dat economische noodzakelijkheid alleen tegenwoordig kan nopen om ondernemer te worden of te blijven, nu terrorisme jegens hem met vrouw en kinderen als een geoorloofd stakingsmiddel wordt aangemerkt. Niet alleen tegen hem, maar ook tegen den werkwilligen medewerkman. De | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 155]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
overheid wordt bij haar beschermend optreden letterlijk op den hond gejaagd en wegens deze bloote pligtsvervulling nog gebrandmerkt, in meetings en socialistische ja zelfs in vertegenwoordigende lichamen als schuldig aan partijkiezen in den economischen strijd. Roode schoolmeesters nergens zoo goed betaald als hier, waar aanvang 1909 de salarissen met f 187000 verhoogd werden en sedert nog verhoogd zijn, die met zulk optreden stelselmatig te kort doen aan den ambtspligt en het den kinderen verschuldigde voorbeeld, zij overstelpen hunne hoofden met onbeschoftheid, maar vinden zich, o zoo verongelijkt niettemin, als zijzelf niet in den Haag tot dien gevilipendeerden rang worden geroepen; ook zij beproeven dan eene soort terrorisme door protestvergaderingen in hunnen Ossendorpsbond, die davert van het onregt door de overheid aan Posthuma c.s. gepleegd. Dàt koopt de Raad voor periodieke traktementsverhooging!Ga naar eind25. Zelfs Bismarck ervoer dat met sociaal wetgeven, waarvoor hij op verwachting van wat vrede zijnen keizer in 1881 wist te winnen, dat artikel niet te koop is en erkende een dozijn jaren later in het parlement ruiterlijk zijne vergissing. Heeft de IJzeren Kanselier haar toen kunnen herstellen? neen, en de geschiedenis is te leerzaam om, een beetje buiten de orde, haar niet optehalen. Aan de voor den Keizer en zijnen kanselier even ergerlijke sociaal-democratie zou door den staat met een tuchtmiddel ad hoc - afkondiging van den kleinen staat van beleg overal waar socialisten erg het hoofd opstaken - het leven onmogelijk worden gemaakt; tegelijkertijd echter zouden de arbeiders door staatssocialistische maatregelen, al aanstonds hunne kostelooze verzekering tegen arbeidsongevallen, ervaren dat diezelfde staat hun ook wel voordeelen wil toevoeren. Wat leuke Bismarck-combinatie, niet waar? van Realpolitik, dat knijpen en aaien; wat lag tevens meer voor hare hand dan dat, als van het dwangmiddel werd afgezien, ook de contralieftalligheid werd teruggenomen: ophouden met den kneep, dan ook met den aai? Maar jawel! Het knijpen, dat bleek den groei van het onkruid te bevorderen, hield op maar het aaien hield aan, ofschoon Bismarck wel de allerlaatste was om voorttegaan met dure lieftalligheden zonder een greintje rendement. Waarom toch? Kennelijk dunkt mij onder het besef dat zelfs zijn forsche greep onmagtig was tegen de gevaren, vast aan het ophouden met de sociale douceurs waaraan hij te kwader uur Sint-werkman gewend had. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 156]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Ik waag mij aan de stelling dat men met den ‘socialen’ koers nooit bereikt wat men beoogt en ga voor deze bewering eenige bewijzen geven. Door de ongeval- ziekte- invaliditeitsverzekering moesten de kosten der openbare armenzorg zeker dalen: de ervaring heeft het tegendeel zóó afdoende getoond, dat in Duitschland en bij ons iedereen dit nu beschouwt als een sprookje. In Amsterdam heeft men met zijne vervroegde winkelsluiting bereikt dat de kleine neringen, die geenerlei inkrimping van hun debiet kunnen velen, dit zien te loor gaan aan.... venters van benoorden het IJ, ten wier behoeve de verordeningGa naar eind26. stellig niet gemaakt is. Onder aanvoering van wijlen den ‘vooruitstrevenden’ Gerretsen begon men daar, met zijn minimumloon en maximumwerktijd in gemeentebestekken, aan eene kunstmatige opdrijving der ondernemerskosten: teweeg werd gebragt uitdrijving der Amsterdamsche werkgevers ten bate van de buitensteedsche, zulks tot schade van den te begunstigen lokalen ‘loonslaaf,’ die buiten emplooi raakte. In Grootbrittannie was waargenomen dat sinds dergelijke begunstiging de werkgevers minder valide werkkrachten gedaan gaven - fiat prima loon enz., maar dan ook prima werk - en vaak heb ik doen gelden dat slechts een model-werkman aanspraak zou maken op den zoo vaak geëischten ‘model werkgever.’ Wat zien we, blijkens blz. 22/23 van Tien jaren praktijk der Ongevallenverzekering, voortkomen uit het opleggen van den verzekeringspligt? o.a. die voorzeker niet bedoelde uitstooting. De Britten hebben eene ziekteverzekering met verpligte bijdragen (gelijk ook onze wet van 5 Juni 1913 Sb. no. 204 wil) van werkgevers en werklieden: een door de laatsten gedokte som van nu ± 14 ton ligt nog ongebruikt en zal naar de bladen van 13 Nov. 1.1., faute de mieux, ten deel vallen aan personen, voor wie dat werkmansduitje niet bestemd was. Den Haag verbood het nazien van buitengezette vuilnisbakken; scharen voddenrapers bestormden, o zoo geriefelijk voor bovenhuisbewoners, de huisbellen. De Engelsche wet verbood het tappen aan niet-reizigers op Zondag - als bona fide traveller ging men pooieren een uur buiten Cardiff b.v. en de buitenman daarbinnen. Ziehier ietsGa naar eind27. omtrent de bemoeijing van Duitsche wetgevers met den omzet. Het weeklagen der kleinere winkels over de concurrentie der alles verkoopende grands magasins leidde in | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 157]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
enkele bondsstaten tot het besluit om dezen ‘uitwas’ wettelijk af te snijden door eene speciale Waarenhaussteuer, naar de maat van den omzet en het daarvoor noodige personeel: sinds zijn de klagers beland van den wal in de sloot. Want toen hebben de ‘warenhuizen’ met succes de volgende redenering gemaakt; van den massaverkoop moeten we het hebben, dus van een minimum winstje op elk artikel: kunnen we onze prijzen niet afslaan met de belasting en nog wat? Zoo kwamen zij nog beneden den prijs der klagers en snoepten hun steeds meer de klanten af. Nooit weet de wetgever, als hij met sociale bedoelingen zijne plompe handen gaat leggen op de even fijne als wijd vertakte geledingen der maatschappij, wat zijn toetasten bewerken zal. Met zulk eene bedoeling kwam in Pierson's bedrijfsbelastingwet eene feitelijke vrijstelling voor den landbouw, zonder dat eenigzins gerekend werd met den weerslag hiervan in eene landbouwprovincie als Groningen. De daaruit voortvloeiende wanverhouding in het gewest tusschen hetgeen in stad en platteland werd opgebragt deed overgaan tot heffing van provinciale opcenten, die op hare beurt op sommige Statenverkiezingen (b.v. in Juni 1907) teruggewerkt hebben. De ‘bescherming’ van den arbeider door beperking van werkuren - eerst voor jeugdigen, dientengevolge ook voor volwassenen die dan niet voort kunnen, en daarna regtstreeks voor deze laatste - heeft in Frankrijk dit onvoorzien gevolg gehad dat de patroons het opleiden van leerlingen in de werkplaats, als hun te schadelijk, zijn gaan staken: een euvel voor de arbeiders zóó groot, dat in 't najaar van 1908 op een congres voor volksopvoeding de als zeer radicaal bekende afgevaardigde Ferd. Buisson zijn geestverwanten heeft gewaarschuwd tegen dit ‘vooruitstrevende beperken.’ Ziedaar voorshands eenige staaltjes van niet berekende uitkomsten der sociale wetsbemoeijing bijgebragt. Daarnaast stel ik er thans eenige van mis rekenen bij die wetgeverij. Begin 1901 kondigden wij eene Ongevallenwet af en in Februari 1903 voerden wij haar in - na vijf jaren praktijk werd een premietekortje van f 4.189088 bevonden. Voorgesteld werd eene Invaliditeitswet die, heette het toen, aan de schatkist zes, op zijn allerhoogst 8½ millioen voor alle betrokkenen zou kosten; even vóór hare behandeling in de Kamer moest die bijslag al tot tien millioen worden verhoogd; daarin zou | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 158]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
begrepen zijn 2¾ millioen noodig om de overgangsbepaling van art. 369 uittevoeren en zie.... indien juist blijkt het berigt van de eerste dagen des nieuwen jaars, dat te Amsterdam toen al 111000 aanvragen waren ingekomen, moet dat het viervoud van die raming gaan kosten, omdat haar grondslag een getal van hoogsten 27000 aanvragen is geweest. Het ministerie voorziet wel de afwijzing van heel wat gegadigden, maar zelfs dan nog een kostenbedrag van minstens zeven millioenen.Ga naar eind28. En het laatste nieuws daaromtrent brengt ons minister Treub, den 5en Febr. 1914 zijn ‘Ouderdomswet,’ als correctie der Invaliditeitswet indienend: de kosten der artt. 369 en 370 Inv. ten laste van het rijk zullen vermoedelijk 9½ millioenen bedragen. Allerlaatste nieuws dienaangaande, van half Mei 1914, is dat van C. v. Rapp in 't V.V. over Treub's ontwerp Ouderdomsrente: voorzegde kosten zullen stijgen tot 10½ millioen alleen aan Talma-Duijs-klantjes. Te Amsterdam dacht men, de publieke huizen onmogelijk makend, althans andere ontucht dan de ‘kamertjeszonden’ wat te kunnen inperken: heeft 's Raads verordening tot eenige beteugeling der ergernissen geleid? Bekend is de verklaring van een harer vaders, in eene openbare raadsvergadering hulde brengend aan 's burgemeesters (Vening Meinesz) ijver om haar te handhaven, tegelijkertijd getuigend dat hare uitwerking geen andere was geweest dan overdekking van de stad met clandestiene inrigtingen. Wat heeft men zien gebeuren? Dat de wettelijke maatregelen tegen het drankdebiet een bedenkelijk morphinisme hebben doen ontstaan, of, gelijk in sommige streken van Ierland, verslaafdheid aan ether, terwijl hier en daar elders over dergelijk misbruik met Eau de Cologne geklaagd wordt (2846). Bekend is dat, zoo in Nederland het drankgebruik is verminderd, dit heugelijk verschijnsel is te danken aan allerlei andere invloeden dan onze geleidelijke inperking sinds 1881 van het aantal ‘vergunningen.’ Een paar onverdachte getuigenissen uit het buitenland mogen onze gelijksoortige bevestigen. Blijkens Stead in zijne bekende Review 1908 blz. 356/7 heeft voor Engeland een vurig socialist alle verband tusschen drankgebruik en drankgelegenheid ontkend, bijbrengend dat hij in Accrington een dranklokaal per 347 en in 't nabije Nelson een op 1025 inwoners gevonden had, terwijl in deze plaats het aantal geconstateerde drankzonden 1 per 162 zielen was geweest en in | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 159]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Aecrington eene op maar 300. Een artikel der Quàrterly Review van Mei 1908 geeft te lezen dat in Sheffield de public houses véél langer open mogen zijn dan te Glasgow en door muziek, damesbediening enz. bezoekers mogen trekken: alles te Glasgow verboden verleiding; vindt men nu in deze fabriekstad minder dronkenschap dan in gene? De statistiek der veroordeelingen deswege wees uit dat proportioneel Glasgow het vijfvoud van Sheffield bereikte (2796)! De bevinding kort te voren van lady Bell in Middlesbro was, dat het afsnijden van gelegenheid om te drinken buitenshuis alleen te weeg heeft gebragt zwaar drinken binnenshuis, alwaar de sociale panacee van verbieden en straffen de deur gesloten vindt. 't Is de sociale zede, niet de dáárop haast geen vat hebbende wet, die de beslissende magt in het sociale heeft: politie, strafwet, allerlei ambtelijke machinerie brengen weinig anders te weeg dan kolosale geldvermorsing. Zoolang in Londen het rinkelrooyen als een soort van nette sport werd aangezien, waren in het duister de straten zelfs onveilig, maar toen ruim eene eeuw geleden de beschaafde standen zich de zatlapperij gingen schamen, begon dronkenschap zelfs onder de lagere merkbaar te verminderen.Ga naar eind29. Onze Loterijwetgeving, product van Dr. Abraham's begeerte om het Nederlandsche volk zedelijk te reinigen: wat heeft die sinds 1905 gedaan? blijkens de vele sedert gewezen strafvonnissen heeft zij doen uitvinden allerlei slimmigheden ter onstrafbare bevrediging van den dobbellust, maar zij kan de speelzucht zelve zoo weinig betoomen dat onlangs wereldkundig zijn geworden regeeringsplannen, om aan de zoogenaamd ten doode opgeschreven Staatsloterij uitbreiding te geven, bij wijze eener wettelijke kanalisatie van den nationalen hang.Ga naar eind30. Wat bereikte de Duitsche wet van 1894 tot intooming van het koopen enz. op geregelde afbetalingen? In zijnen commentaar van 1911 op dat Abzahlungsgesetz verklaart Dr. Hein het voor mislukt (2834). Evenzoo ging het met de eerste wet tegen de oneerlijke concurentie: bescherming leverde zij zoowel volgens de winkeliers en als juristen Burckhardt, Pinner, v. Eyck (2834, 2814) niet op, en men verkreeg eene verscherpte wet van 7 Juni 1909, o.a. met de Kautschukbepaling dat elke handeling met concurrentiebedoelingen (alzoo ook bloote reclame-advertentien) aanleiding kan geven tot een geregtelijk verbod en schadevergoedingspligt wegens strijd met de goede zeden; protesten tegen de mogelijkheid om alles | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 160]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
daaronder te brengen werden gekeerd met een: ‘nu ja, dat vindt zich wel.’ Hoe vond zich dat wel? Met remedien erger dan de kwaal. Af en toe met den volgenden reconventioneelen eisch: in strijd met de goede zeden bespringt gij klager, om mij als concurrent te fnuiken, mij met eene opgeraapte vordering en moet me dat vergoeden; meestal echter door chantagepraktijk: zie in het Kamerverslag van 16 Dec. 1913 wat mr. ter Spill te Berlijn bevond. Wat heeft wel de Duitsche wetgever met het straf baarstellen van den woeker bereikt? Niet veel anders dan socialen aandrang, omdat dit strafbaar stellen weinig hielp, dat de strafbepalingen werden verscherpt: en hoe staan heden de zaken? Heden laat zoo wat alles dat voortkomt uit het verband der verlangens om iets te verwerven met het gemis van middelen of crediet om aan die begeerte te voldoen, zich brengen onder ‘Sachwucher,’ maar heel veel verder heeft men 't op den ingeslagen weg der gelijkstelling van dergelijk ‘woekerbedrijf’ met bedrog en afpersing nog niet gebragt.Ga naar eind31. Met het doel de volkshuisvesting te verbeteren heeft de Woningwet het maken eener bouwverordening voorgeschreven en, bij nalatigheid der gemeenten in dit opzigt, Gedeputeerde Staten met het maken belast. Wat is hieruit voortgekomen? Volgens den secretaris eener Gezondheidscommissie (Vragen d. T. 1908 blz. 146) hier en daar verordeningen die het bouwen tegenhouden. Hier in den Haag stelde iemand f 50000 beschikbaar voor den bouw van werkmanswoningen, maar de bouw bleek onuitvoerlijk (N. Ct. 30 April 1906), omdat de nieuwe bouwverordening geen keukens van minder dan 7 M3. toeliet. Ook stuitte men op de beperking van vier gezinnen onder hetzelfde dak, terwijl uit vrees voor al te hooge bouwkosten (2710) Rotterdam er 6 en Amsterdam zelfs 8 toelaat. Hadde men het advies W. van Boven gevolgd, die op 24 April 1906 in de residentie geapplaudisseerd is omdat hij afkeurde dat de bouwverordening niet meer ruimte binnen en buiten de werkmanswoningen, voortuinen enz. eischte, wat zou er met zulk schieten over het doel heen wel van aanbouw gekomen zijn? In Grootbrittannie heeft men het geprobeerd met gemeentebouw, maar den woningnood toch niet overwonnen, zelfs niet nadat men de oorspronkelijke plannen sterk vereenvoudigd had. Zal het beter gaan, nu bijna overal de gemeentekas leég en de rentevoet voor leeningen sterk gestegen is? | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 161]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Als blooten memoriepost, want al jaren geleden heb ik de desbetrefffende feiten medegedeeld, vermeld ik de ervaring met het Amerikaansche Homestead-instituut, onder den naam van Heimstättenrecht in Duitschland bekend geworden en meen ik ook wel toegepast: het in sommige Uniestaten uitgevaardigd verbod om plattelandswoningen met een lapje grond voor schulden uittewinnen. Den schuldenaars is deze staatsbescherming te staan gekomen op verlies van crediet, bijzonderlijk het zakelijke: want eenen hypotheekgever konden ze niet meer vinden: vaak zelfs niet op hunne gronden buiten den Homestead-kring. Ginds maakte sedert die wetgeving weinig vorderingen meer. En in Duitschland aanbevolen uit medelijden met de vele kinderen van keuterboertjes, is men daar (D. Jur. Z. 1914 blz. 352) gaan oordeelen: ‘das zeigt jawohl Menschenliebe für die armen Kinder, aber auf Kosten des nicht immer reichen hartherzigen Glâubigers.’ Bij ons vatte, naar Duitsch voorbeeld, de gedwongen winkelsluiting post: Amsterdam voerde die in en zag zijne verordening door den H. Raad verbindend verklaard. Onmiddellijk vonden de in hun bestaan zelfs door eigen arbeid geknauwde winkeliertjes den ‘verkoop over het hekje’ uit: ook deze werd ongeoorloofd geoordeeld; een ander legaal bezwaar tegen het verbod op Zondag, ontleend aan de eene eeuw oude Rijkswet op de viering der Christ. feestdagen, wacht nog zijne beslissing. Doch men zag gebeuren waarop niemand gerekend had: verkoopers van buitengemeenten over het IJ kwamen in de Amsterdamsche buitenwijken venten tot elf uur 's avonds toe en gingen strijken met de wettige verdiensten der winkeliertjes; ook de klandisie der sigarenverkoopers daar verplaatste zich naar de koffiehuizen en bioscopen (N. Ct. 27 Jan. '14 Ochbl.), alwaar de suppoosten door geen negenuursche sluiting verkoopsbelemmeringen ondergaan. Indien de ambtenaar of de werkman maar ruim traktement kreeg, en tegen zijnen ouden dag pensioen en bij vroeg overlijden degelijke bestaanszekerheid voor vrouw en kinderen, welken oogst van haar opofferingen zou pretens de gemeenschap binnenhalen! Arbeitsfreudigheit, begeerte om veel te praesteeren en ik weet niet hoeveel heerlijks meer; maar jawel. Klinkklank genoeg, papieren dankbaarheid, nog minder waard dan eertijds de assignaten! Ziet men van dat alles iets meer dan eene halve eeuw geleden, toen de ‘verteedering der | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 162]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
harten’ nog slechts zaak der individuen, niet van staat en van sociale Massregelung werd geacht? zien zal men veeleer dat het ‘nooit genoeg’ hoogtijd blijft vieren. Nu alweér nooit genoeg bij de invoering der pensioenwet ten behoeve van gemeenteambtenaars en hun gezin. Toen die vrucht van veeljarig urmen en wurmen tot stand kwam, een koor van o zegen! bij de invoering een tweede koor: maar ditmaal een van ‘nooit genoeg’ in den vorm van 't straks vermelde geroep om heel lage en zoo mogelijk geene heffing van inkoopsgelden. Wettelijk dwingen om den arbeidsduur te verkorten, hoe zegenrijk! dan kan de werkmam zich wijden aan eigen ontwikkeling en aan zijn gezin - doch waarvoor worden feitelijk de vrije uren der Trois-Huit gebruikt? Meestal om te gaan naar meetings, alwaar Sintwerkman zich ‘ontwikkelt’ in het oreeren of den kalmer kameraads de hoofden op hol te brengen; gaan anders, met of zonder gezin, naar den bioscoop en verteren wat men in de goede dagen oververdient. Dan komen de kwade, is het dan niet aan ‘de gemeenschap’ of aan het veelgesmade particulier initiatief om de monden open te houden? Dat velen kunnen sparen blijkt uit het belangrijk aandeel van den arbeidersstand (n.f. twee vijfden) in het getal postspaarbankboekjes, maar op de meeting wordt men wijzer gemaakt.Ga naar eind32. Naast het verbod van lang arbeiden zou, als indirect middel van arbeidsbeperking, staan het voorschrift van hooger, vaak dubbel uurloon voor overuren, nacht- en zondagsuren. Leidt dat tot beperking? Bij menigeen, waarlijk niet de minderwaardigsten, integendeel tot langere inspanning met lofwaardige bedoelingen. Maar gebruikt worden die regelingen ook voor gansch wat anders: om aan alle werkkrachten, óók hen wier praestatie dat gewis niet waard is, die hooge loonen te verschaffen. En behalve dit ongewenscht resultaat bereikt men een nog veel ongewenschter. Arbeidsbeperking en loonsverhooging, dáárop ging indertijd, onder patrocinie van het raadslid Gerritsen straks genoemd, de Amsterdamsche verordening voor aantebesteden gemeentewerken uit en die bestekdwang had wel degelijk gevolg zelfs voor particuliere aanbestedingen, maar een onvoorzien en hoogst ongewenscht gevolg: het werk werd opgedragen buiten Amsterdam en die aannemers kwamen in de hoofdstad met hun lager betaald personeel, terwijl de huiseigenaars, die karreweitjes hadden niet groot genoeg dáárvoor, die karre- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 163]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
weitjes veel langer uitstelden. Men was voor de Amsterdamsche bouwindustrie werkgebrek gaan scheppen.Ga naar eind33. Dat de tariefwetgeving zoogenaamd ter bescherming van den nationalen arbeid dien arbeid fnuikt slechts voor memorie, want de verkiezingen hebben bewezen dat althans dit besef is doorgedrongen tot de meerderheid van ons volk. Zeer ware te wenschen dat de kiezers en hunne mandatarissen gingen inzien dat een overgroot aantal ‘sociale’ maatregelen, oude en moderne, precies datzelfde beschermende karakter hebben, even eens met averegtsch gevolg: hiervan echter zijn we hier zoowel als elders nog héél ver weg. Probeert men 't bij voorbeeld in Frankrijk door eene wet van 14 Juli 1913 sur l'assistance aux familles nombreuses niet weêr met aanmoediging van het huwelijk en de kinderteelt (in Oostenrijk, naar verluidt, met het voorstellen van een Junggesellensteuer), ofschoon in het oude Rome noch premien noch achteruitzettingen iets in die rigting konden teweegbrengen. Steeds meer terrein van het maatschappelijke leven gebragt onder hetgeen euphemistisch ‘wettelijke regeling’ wordt genoemd; il y a quelque chose à faire roept in Frankrijk het sociaal zelotismeGa naar eind34., ‘sociaal’ omdat het alweêr een onderdeel der nog in hare bewegingen vrije maatschappij snoert in het dwangbuis der puur socialistische levensgemeenschap - en dat ‘quelque chose,’ waarop draait het uit? Behalve op de reeds behandelde belastingopvoering en ambtenaarderij, op het vermenigvuldigen van wetsdelicten, vervolgingen en strafvonnissen. Zoo even brengt mr. J.A. Levy in het W. v.h. Recht no. 9607 tot mijne kennis de bevinding in Duitschland, dat daar op 1 Dec. 1910 van de ‘strafmündige’ mannelijke bevolking (dat zijn degenen tegen wie een strafvonnis mag worden gewezen) één op de zes daarmee gezegend is - bij ons één op de negen - en teregt vraagt hij wat, bij dergelijke kwistigheid met eerste veroordeelingen (want alleen over deze loopt de becijfering), er nog overblijft van den heilzamen schuw voor een vonnis, die als ‘generale preventie’ in het oog van alle deskundigen volstrekt onmisbaar is om de criminaliteit binnen zekere perken te houden. Bovendien verneme men eens de bevinding al jaren geleden in Duitschland opgedaan met de politieke gevolgen van dat strafregtelijk gedoe, geboekstaafd door Laband, den meestgezaghebbende aldaar op staatsregtelijk gebied. De altijd op reglementeeren en straffen uitloopende sociaalwetgeving (schreef | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 164]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
hij in de Duitsche Juristenzeitung van 1906 blz. 7 ter gelegenheid van haar tienjarig bestaan) is voor onze politieke en sociale partijen een middel geworden om voor partijdoeleinden het strafregt te misbruiken, als middel b.v. om aan onstrafwaardige medeburgers van andere rigting allerlei hinderpalen en valstrikken in hun eerlijke kostwinning in den weg te leggen, alzoo om daardoor het regtsgevoel te krenken en de rechtspraak te discrediteeren. Maar dien kant uit kijkt uitteraard het zelotisme niet: het gaat maar voort om, naar Wach's geestige uitdrukking, het maatschappelijke leven te maken tot een Eiertanz durch Straf-paragraphen. Ook bij ons, als moest het voormelde cijfer van eerstveroordeelden ten spoedigste op het Duitsche worden gebragt. Dat recordcijfer van één man op de zes dankt de ‘Mof’ goeddeels aan zijnen voorsprong in wettelijk regelen en sociaal dwingen. Doch met onze ontwerpen b.v. op het stuwadoorsbedrijf, de onregtmatige daad, eene lex Aalberse op de oneerlijke concurrentie even rekbaar ingerigt als het (eindelijk op afschaffing staande) Groberunfug-gomelastiek, zullen we hem spoedig dien eigenaardigen voorsprong niet meer te benijden hebben. Zalig, niet waar? Niet alleen de zeloten, ook de medelijdenden (en hoevele hunner scharen zich niet onder de ‘sociale’ vaan!) letten bijna nooit op de keerzijde der verlokkelijke medaille, gestempeld met ‘Verteedert Uwe Harten.’ Hoe vaak heb ik niet, natuurlijk vergeefs, met tal van bewijzen aangetoond dat een alreeds in 1838 slap aangelegd, een ‘verteederd’ schuldregt ten slotte opbreekt aan de gansche zamenleving; thans ervaart men dat in de Balkanstaten aan de herhaaldelijk verleende moratoria: ‘beklagenswaardige schuldenaars,’ insolvent geworden door den krijg, moeten niet kunnen worden aangepakt. Maar de niet beurende schuldeischer raakt daardoor ook in den knoei: is wel aan hem gedacht? Hoe onnoozel gevraagd! hoor ik zeggen: want geldt het moratorium niet voor een ieder die schulden heeft? Ongetwijfeld: doch wanneer in het gansche land haast niemand voorshands betaalt en dus niemand ontvangt, hoe gaat het er dan wel uitzien? Op deze kleinigheid lette de ‘verteederde’ wetgever niet, en over dezen terugslag der moratoria op de regels van het wisselregtelijk protest- en regresregt bekommerde hij zich amper: thans voelt ginds Jan en alleman zich onder die moratoria o zoo benauwd. Steeds meer belasting heffen ten bate der maatschappelijk | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 165]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
minder bedeelden... liefelijke kijk zoo men wil. Maar met een minder begeerlijken kant juist voor de aldus gekoesterden. Deze namelijk dat zoetjes aan de onvrijwillige belasting in mindering gebragt wordt op de vrijwillige, zegge het vele dat aan allerlei philanthropie wordt bijgedragen. Hoevele inrigtingen bij ons klagen niet steen en been over het verminderen hunner contributien! Ziet wat men in Amsterdam met zijne tot het uiterstGa naar eind35. opgevoerde inkomstenbelasting, wat men in haast alle grootere Duitsche steden beleeft. Men weet niet meer van waar het geld voor al zijne uitgaven te halenGa naar eind36. tenzij uit verhooging van het tarief der gemeentebedrijven, zegge uit eene belastingheffing op artikelen van verbruik, in aard gelijk aan wijlen onze gemeenteaccijnsen, de impopulaire octrois, waarmeê de meeste Fransche gemeenten zich op de been hielden en noodgedrongen weêr gaan houden. Zoodoende bij ons Hagenaar digt al van daag de deur b.v. voor verlaging van den gasprijs, die volgens de beschermers van muntgasverbruikers en kleine neringdoenden voor hen broodnoodig is. Zietdaar al enkele zaakjes van sociale beteekenis, waarop de sociale wetgever verzuimt te letten. Van die onoplettendheden zijn er meer. Hij geeft b.v. maar geld uit aan tuchtscholen van anderhalven ton het stuk met eenen héél hoog betaalden staf van ambtenaren en opleiders. De hospitanten zijn nog maar candidaat-boefjes, wel echter krasse deugnieten die, op deze wijs opgevoed en in de maatschappij voortgeholpen,Ga naar eind37. kras worden voorgetrokken boven hare betere elementen. Is feitelijk die begunstiging niet eene premie op onsociale nalatigheid van vader of moeder in het vervullen hunner eerste pligten? Hoe dat werkt kan men vernemen van de Voogdijraden, die maar al te dikwijls in aanraking komen met ouders, speculeerend op overneming krachtens de Kinderwetten van hun stelselmatig verwaarloosd kroost, ja met dat doel zich misdragend en brutaal verklarend dat zij met hunne beestachtichheid zullen voortgaan totdat de Raad de kinderen weghaalt uit hun poel van ongeregtigheid. En dan spreekt men nog tegen dat die stâge overheidszorg geenerlei verslapping van individueel pligtsbesef en energie teweegbrengt! Het tegendeel hebben we straks al uit Delft vernomen van prof. Sleeswijk, en met hem volkomen overeenkomstig sprak vijf jaren | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 166]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
vroeger te Leiden (N. Ct. 23 Mei 1908) Dr. Bijleveld omtrent de door hem waargenomen werking der Ongevallenwet, als uitlokkend allerlei niet te keeren simulatie en tevens kweekende luierzucht, neurasthenie, verslapping van werklust en werkkracht. Eene buitengewoon merkwaardige bevestiging van Sleeswijk's en Bijleveld's ervaringen vond ik (2738) in een verslag ik meen over 1906 van de Rijksverzekeringsbank omtrent patienten met beenbreuken, waarvan de helft tegen ongeval verzekerd was. Op een gegeven oogenblik konden de onverzekerden weêr loopen maar de verzekerden niet: reeds alleen aan de houding der luidjes ontwaarden de dokters wie verzekerd waren. Thans (Mei 1914) komt de Leidsche hoogleeraar Korteweg in een adres aan den gemeenteraad aldaar deze ervaringen bevestigen door de mededeeling, dat onder den tegenwoordigen koers de genezing van heel gewone beenbreuken zonder complicatie dubbel en driedubbel zoo lang duurt als voorheen. Ook dezen kant eens gaan uitkijken mag niet langer, gelijk tot dusver, verzuimd worden, omdat bij aftakeling van de volksenergie een sociaal belang van den allereersten rang betrokken is; als men op het daaraan verbonden gevaar niet beter gaat letten, dan worden zelfs de Kinderwetten bedenkelijk, en omdat die wetten in velerlei opzigt zoo sympathiek zijn, ook aan mij, hoop ik dat mijne opmerkingen iets tot beter opletten zullen bijbrengen. Zijn tot dat opletten de eigenlijk sociale wetgevers niet in staat of niet genegen, reden dan te meer om hen zoo gauw mogelijk gedaan te geven. En als de eenzijdigeGa naar eind38. begunstiging, die van zulke wetgeverij uitgaat en hare gunstelingen verslapt, tegelijk bij de niet begunstigden wrevel doet ontstaan, is dat toevallig een post in haar credit? Het feit dat dergelijke hoogst onsociale stemming er is, en er is door haar, wordt ten aanzien der Ongevallenwet gestaafd door hare uitvoerders zelf, blijkens de Tien jaren van mr. Macalester Loup en zijnen staf. Impopulair is de wet volgens eerstgenoemden bij de niet verzekerden, de vele arbeidenden buiten loondienst; en zelfs bij de verzekerden: eene uitspraak doorloopend en met opgaaf van gronden (b.v. p. 308, 351) door zijne medewerkers bevestigd. Het zelfde ernstige gevaar is geschapen door Talma's Invaliditeitswet, die eveneens alleen geldt voor vroeger in loondienst werkende oudjes; eene sociale wet nog veel meer | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 167]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
bitterheid moetende kweeken, omdat de f 2 's weeks van art. 369/70 veel meer bekostigd worden uit de belastingen dan de ongevalsrente, die grootendeels door de werkgevers wordt opgebragt. Eene inderdaad bittere regtsongelijkheid, die minister Treub tracht wegtenemen door zijn pas verschenen wetsontwerp Ouderdomsrente. Maar zijn wegruimen van dezen steen des aanstoots vordert een vijftal millioenen meer aan rijksbelastingen dan de 9½ (thans 10½ millioentjes gebleken) die Talma en Duys ons op den nek schoven, en het is alles behalve zeker dat dan de gemeenten nog vrij zullen uitgaan. En gesteld de berooide schatkist en berooide gemeenten kunnen al dat geld bijbrengen, blijft nog onzeker of de kiem van mokken en wrokken wel uit de Invaliditeitswet weg is, omdat hoogstens de zeventigers dan zullen zijn geholpen maar de overige opzet der Talmawet nog niet herzien is.Ga naar eind39. Tot de eigenaardigheden van sociale wetgevers schijnt ook te behooren een ongezond haast maken met het in werking brengen van een of ander nog maar half afgewerkte kunststuk van hun sociaal wetgevingstalent. Ik gebruik hier het meervoud, omdat ik in 't gezaghebbende Zeitschrift für Handels- und Konkursrecht 1914 p. 214 van wijlen Goldschmidt mededeelingen vind omtrent het Duitsche Versicherungsgesetz fur Angestellten, die getuigen van hetzelfde euvel der Duitsche wetgevers. En een kunststuk doop ik het Nederlandsche gewrocht, niet omdat het gemeenlijk lang uitvalt, en van een lengte omgekeerd evenredig aan zijn duidelijkheid: men zie maar de halve wetboeken, waarmede Talma ons begiftigd heeft: veeleer is grond daarvoor dat onze wetgever bij het tot stand brengen van zijne Ongevallenen nog veel meer van zijne Invaliedenwet kras heeft ondervonden, hoe weerbarstige stof voor wetgevende bemoeiing het fijn vertakte economische leven is, en hoe onhandig het den wetsfabrikant af gaat corsetten daarvoor te maken. Deze ondervinding had bij hem het bewustzijn moeten wekken hoeveel stoornis zulk een corset in de natuurlijke ontplooying van dat leven aanrigt, maar voor die les bleken zijn ‘sociale’ ooren potdigt. Toen hij zich verbeeldde dat het ongevallencorset klaar was, moest en zou dat op 1 Febr. 1903 worden gedragen ofschoon blijkens het merkwaardige boek der Rijksverzekering-ambtenaren dat nog niet paste: in hunne beeldspraak hadden zij wel kunnen zorgen dat op dien dag een trein tot afrijden | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 168]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
gereed stond, maar behoorlijk gerangeerd was die trein alles behalve en elke wagen was even verkeerd beladen als de wagens ondoelmatig waren geschikt. Niet zonder politieke strekking, onvermijdelijken factor ten kwade bij elk sociaal gedoe, werd niettemin haast door dik en dun daarbij het wachtwoord: afrijden op 1 Februari. Volkomen hetzelfde geldt van de verleden jaar, eveneens op hoop van kiezerszegen, er doorgejaagde pensioenwet voor gemeenteambtenaren en hun gezinnen: een fabrikaat volgens minister Treub vatbaar wel voor invoering maar niet voor uitvoering, dermate onuitvoerlijk dat den Haag is gaan overwegen om aan de met de wet ‘lekker’ gemaakte luidjes voorschot te geven, in de hoop dat het Rijk die welligt onverpligt blijkende uitkeeringen misschien eens terugbrengt in de stadskas. Nog véél krasser uit den zelfden hoofde (want daarmee scheen de uitslag der verkiezingen gemoeid) heeft in 1913 die zelfde ongezonde haastmakerij zich doen gelden bij de nog door het afgetreden ministerie gedecreteerde maatregelen, om in de eerste dagen van December de oude-menschjes-uitkeeringen Talma-Duijs te doen aanvangen. Kon men daartoe gereed zijn? zelfs in de verste verte wist men niet hoe groot hun getal, laat staan hoe gegrond hun aanspraak was - toch konden de begunstigden, overeenkomstig het gevleugelde woord ten behoeve van Dr. Abraham's christelijke schoolmeesters, geen dag en geen nacht wachten. Het gevolg is geweest dat ten uitkeeringsdage van de circa 94000 aanvragen te voren bij de Rijksverzekeringbank bekend, er maar 41000 (en hoe dan nog?) onderzocht waren en dat de zeker niet onsociaal gezinde minister Treub naar Amsterdam moest schrijven: alsjeblieft een ietsje méér nagaan dan de vormelijke rigtigheid der aanvraag: onderzoeken het hoofdpunt (zie boven) of vroeger wel beroepsarbeid is verrigt. Want naast de gretigheid om maar dadelijk uit de staatsruif te eten, komt in aanmerking, doch was (meende de minister: zie over dit alles mr. Tasman's Sociale Kroniek van December 1913) men aan 't vergeten, of in die ruif wel hooi genoeg voor het meeeten voorhanden zou zijn. Zelfs bij het pogen om een flater bij de uitvoering - het Ongevallendeficit van vier millioen - te herstellen, schijnt de sociale wettenmakerij zich niet te kunnen spenen van dien ongezonden haast, eenen haast waarbij de regeeringsbureax hoegenaamd niet bedacht zijn op de gevolgen van hetgeen fluks aldaar gedecreteerd wordt: men leze hier- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 169]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
omtrent H. S (missaert)'s leerzame mededeelingen van Augustus l.l. in ‘Onze Eeuw’ blz. 305-309.
Wat behoort met het oog op dit alles te geschieden? want de tijd is gekomen om daaruit de slotsom op te maken. Die slotsom is voor mij niet twijfelachtig: een financieele catastrophe is onvermijdelijk, tenzij forsch het halt eindelijk tegenklinke aan de sociale wetgeving: daarmee zij het voor goed uit, niet aarzelend en op een halfje, maar - behoudens 't vermijden van alle onnoodige hardheid bij het afwikkelen van reeds geschapen toestanden - beslist en volhardend. Ten bate van dit besluit waag ik schuchter eene speculatie op de sympathie van velen voor onzen kranigen president-minister, door aandacht te vragen voor dien houding tijdens het afdoen der Lager-Onderwijs-begrooting van zijn departement, eene houding m.i. tragisch door hare onafwijsbare noodzakelijkheid. We zien mr. Cort v.d. Linden op 3 Feb. 1914 de Tweede Kamer binnengaan met een bloementuiltje hem op dat oogenblik door het sociale wetgevingsbeleid op de borst gespeld. Een tuiltje bestaand uit de bovenvermelde uitkomsten van het beleid des evengenoemden schenkers: wetsbemoeiing onverwacht uitloopend op een ander gansch verkeerd gevolg dan het berekende en anders op de kolossaalste misrekeningen; een beleid zoogenaamd sociaal hetwelk 's volks middelen, kracht en magtsontwikkeling niet opvoert tot het bereikbare, maar uitput of in spankracht verslapt; een ongezonde haast om maar half voorbereide maatregelen in te voeren alleen om het etiket ‘sociaal’; een politiek brengend socialen onvrede in plaats van vrede en verbittering in plaats van beteren zin opzigtens het bestaande: kortom al hetgeen ik welgestaafd aan onbegeerlijkheden heb laten zien. Aldus versierd zien we den minister uit alle hoeken der vergadering overstelpen met vragen, amendementen, motiën, dringende vragen enz.: oneindige druktemakerij opdat voorzien worde in allerlei schaden, naar het oordeel der sprekers waargenomen: schaden zelfs zóó fataal dat onmiddellijke en afdoende voorziening onvermijdelijk is. Wat deed wel toen de minister en moest hij doen? Wijzen op zijn tuiltje en beminnelijk maar beslist zeggen: ‘gij kunt het grootste gelijk hebben, beste heeren van allerlei gading, en ik ben heel bereid dat te onderzoeken zoo ge't verlangt; maar hoe dat onderzoek ook uitvalt, is 't mij onmogelijk zelfs | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 170]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
het minste van die verlangens te vervullen, nu ik bij mijn optreden deze bloemekens gekweekt heb gevonden. Daarmee is uit de schatkist elke gulden zoo volstrekt verdwenen, dat voor onderwijsdoeleinden geen enkele overschiet, dit jaar niet en ook toekomend jaar niet; of misschien daarna en wanneer dan wel, wat baat het daarover te gaan praten zoolang het dure, elken cent tot zich trekkende bloemkweeken doorgaat? Mijne plaats hier wil ik aanstonds afstaan aan ieder, die een paar millioenen tot vervulling van Uwe wenschen op het regeeringsprogram durft te zetten, maar ik doe dat niet, al voel ik voor veel van het verlangde de grootste sympathie en hiermee laat ik, beste vrienden! U aan den gang met amendeeren of motionneeren.’ Dat het debat toen is geëindigd onder aanneming met kleine meerderheid van eene dier motiën was van weinig beteekenis; ieder der 71 die daarover stemden wist immers dat de circa 2½ millioen voor salarisverbetering, die met de verwezenlijking gemoeid schijnen, er niet waren. Van vrij wat meer beteekenis was, dat niemand van de stemmers had gedurfd de verklaring des ministers tegen te spreken, al noemde de heer Ketelaar die verklaring ‘troosteloos.’ De waarneming van dit m.i. tragisch tafereel laat, dunkt mij, voor onbevangenen geen twijfel over omtrent de noodzakelijkheid van mijn antwoord op de gestelde vraag. Want tragisch was daarin de hoofdfiguur: de figuur van onzen op dit oogenblik leidenden staatsman, die zich ter volksvertegenwoordiging gaat uiten over een volksbelang zoo groot als goed lager onderwijs en die niet anders kan zeggen dan: betere voorziening daarin acht ik werkelijk allerdringendst, maar ik ben hiertoe volstrekt onmagtig, omdat in uitvoering zijn zekere ‘sociale’ maatregelen die het mij beletten. Maar welk grooter sociaal belang is wel denkbaar dan goed volksonderwijs? sociaal grooter voor iederen burger, die vrij is van parti pris, zelfs voor den burger die veel gunstiger dan ik denkt over de specifiek ‘sociale’ maatregelen hierboven gekenschetst? Onder de burgers van dezen stempel staat ongetwijfeld v.d. Linden vooraan, en toch klonk zijn ‘non possumus.’ Maar hij is minister en daardoor in zijn antwoorden niet vrij. Zou hij, opper ik verder, in dit jaar 1914 zich nog vrij genoeg voelen in zijne bewegingen om thans te onderstaan wat hij een vijftiental jaren geleden tijdens zijn vroeger ministerschap de Ongevallenwet in de Eerste Kamer verdedigend, volkomen | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 171]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
mogelijk achtte: terug te komen op dezen eersten (grooten) socialen maatregel zoo die verkeerd bleek? Ik acht het geen vermetelheid om in v.d. Linden's plaats te antwoorden: volkomen vrij ‘beslist niet’, ook indien Z.Exc. zelf terug wilde en wel omdat in gezegde 15 jaren ‘sociaal wetgeven’ de leus is geweest en gebleven, zulks met dit echt protectionistische gevolg (zie boven) dat allerlei particuliere belangen haast onuitroeibaar in ons wettelijk zamenstel zijn ingegroeid en bij den dag meer ingroeien. De Talma-wetten zullen dit euvel weer een heel eind doen voortwoekeren, zelfs indien 't minister Treub gelukt om, ingaand tegen 't misbaar van heel en half socialistischen kant over het schenden van verkregen regten (sic), enkele ellenden daaraan vast wat te temperen. Aan 't besliste ‘halt’ eindelijk met een wetgeving en overheidsbemoeijing zoogenaamd tegen misstanden die ons overmijdelijk voert naar den Krach, dien ‘misstand’ bij uitnemendheid, dááraan waagt niemand zich meer. Dan echter zal iedereen, incluis de werklui, de financieele catastrophe over zich zien komen. Een uitzigt in de toekomst onafwendbaar welligt, maar akelig somber gewis. Zoo even sprak ik van tragiek in de figuur van onzen premier. Ik eindig met een tweede tragiek, merkwaardigerwijs zich knoopend aan dezelfde figuur. Dat uitzigt had zoo gansch anders kunnen zijn bij rigtige politiek ten momente dat, ongeveer tegelijk met de wording der Ongevallenwet, het Zuiderzeevraagstuk een vasteren vorm begon te krijgen. Ten behoeve van een woord daarover nogmaals terug tot de Invaliditeitswet, ditmaal in verband met de Troonrede. Toen dit staatsstuk moest worden opgesteld, kort na de de geboorte van het nieuwe kabinet, zat politiquement iedereen vast aan de Invaliditeitswet. Natuurlijk de regterzijde, die op hoop van verkiezingszegen haar in de eerste instantie had doorgedreven middels een monsterverbond en in de instantie van revisie (Eerste Kamer) afgejakkerd; evenzeer echter elke liberale fractie, want in elke blaast eveneens de sociale wind, al is dat met ongelijke kracht. De zorg der socialisten, die aan Talma zijne wet verschaft hadden, was even natuurlijk te bewerken, dat het manna der f 104 krachtens artt. 369/70 zoo wijd mogelijk zou stuiven, al kwam dat manna ook aan vele zeventigers die aan het hen uitbuitende werkgeverdom - gelijk mij persoonlijk van eene onderneming met circa 600 arbeiders bekend is - al pensioenen van f 104, zelfs twee-, drie- ja | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 172]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
viervoudig, te danken hadden. Zoo kwam uit elken hoek, onder half politieken wind, een stroom aanzetten om niet karig te wezen met Talma-Duijs renten. Maar tijdens de samenstelling der Troonrede, ja tijdens de millioenennota wist nog niemand iets van de geschapen economisch-financieele gevolgen der Invalidenwet: eerst in de tweede helft van October kwam een begin van gegevens aangaande eenen tegenval van millioenen. Geen wonder dat weken te voren, met Dr. Lely in het kabinet, aan droogmaking der Zuiderzee eene plaats in de Troonrede werd ingeruimd naast de nog maar 2¾ mn., die op den dag der Kameropening het amendement Duijs gedurende 1914 scheen te vorderen. Zou men 't gewaagd hebben bij monde der Koningin dat werk aantekondigen bij de wetenschap reeds toen, dat dit bloote onderdeel der wet volle acht millioenen boven dit geraamde bedrag vorderen zou? Hoe dit zij: ik noem het thans beslist onmogelijk geworden om boven al de budgetaire lasten, waaraan geen ontkomen meer is, jaarlijks de boven becijferde 10 millioen te doen opbrengen voor het Zuiderzeewerk, minstens tot 1950 toe. Van dit werk zal moeten worden afgezien. Dit wil zeggen afzien van een nationale daad van voortreffelijke sociale beteekenis: eene daad van vreedzame vergrooting des lands, gezonde staats-werkverschaffing dus gedurende de drooglegging, alzoo gedurende een reeks van jaren; schepping na den afloop van eene steeds en toenemend spuitende bron voor welvaart en volkskracht. En al die degelijke sociaalwinst moet Nederland zich ontzeggen, omdat het zich heeft laten begoochelen door een averegtsche staatssocialisterij en wettenmakerij: eene smeding van ketenen waarvan wij nimmer meer (tenzij misschien door een revolutie) los zullen komen. Spreekwoordelijk om van te huilen dunkt mij. Och konden we in 1914 economisch even vrij staan als eene vijftien jaren geleden mr. Cort d.v. Linden ons vrij waande, vrij om de rigtige sociaalpolitiek, die der Zuiderzee-droogmaking, te verkiezen boven de sociaalpolitiek, tijdens v.d. Linden's eerste ministerschap ingewijd met het tot stand brengen der Ongevallenwet! Doch vrij om alsnog de rigtige keus te doen voelt haast niemand zich meer, geloof ik. Is dat reden om nog verder te gaan op den verkeerden weg, eenen weg die thans ook al er ons toe brengt om, ter bijhouding zoo mogelijk van het maatschappelijke leven, allerlei hetwelk dan gelast of verboden zou moeten worden door den wetgever, maar meer | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 173]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
en meer over te laten aan een magtwoord van het uitvoerend gezagGa naar eind40.. To go to the bitter end? Dat bittere einde aan den rand van mijn graf te voorzien, is smartelijk voor mijne vaderlandsliefde, maar oneindig smartelijker zal voor een jonger geslacht wezen dat bitter einde te moeten beleven. Ik heb gezegd. den Haag, in den winter 1913/4. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 182]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Naschrift.L.S. De hier den Tijdspiegel-lezers aangeboden, in drieën afgedeelde bladzijden vormen niet de voltooijing mijner oorspronkelijke voornemens: die bladzijden moesten gevolgd worden door nog twee onderdeelen, in eerste lezing al ten papiere gebragt. Maar de groote welwillendheid der redactie van het tijdschrift, om aan het eerste drietal de tegenwoordige plaats te gunnen, kon zich onmogelijk uitstrekken tot het dan eerstvolgende halfjaar. Bij 't vooruitzigt dientengevolge om alligt tot het voorjaar van 1915 te moeten wachten, de mogelijkheid alzoo om mosterd na den maaltijd aantedragen, beperk ik mij liever tot een zeer saamgedrongen overzigt van die twee afdeelingen. Onderdeel IV was bestemd tot bespreking der Ongevalwet 1901 als een sprekend voorbeeld van onsociale werking, dus mislukking van ons eerste belangrijk ondernemen in ‘sociale’ wetgeverij. Te kwader ure heeft die wet van de gehoudenheid eens werkgevers om zijnen arbeider diens beroepsschade te vergoeden - eene civiele gehoudenheid die, indien aanwezig, logisch alleen het gevolg van het aangegaan civiele arbeidscontract kan zijn, gemaakt eene publiekregtelijke verpligting. Daartoe scheppende de ‘Rijksverzekeringbank,’ eene instelling desnoods door publiekregtelijk dwangbevel premien heffend om daaruit den arbeider schade te vergoeden, heeft de wet voorts, in strijd met ons gansche civielregt, in werkelijkheid ingerigt eene machinerie om al bij voorbaat de solvabiliteit van personen, die eene uiteraard civiele geldverpligting aan hunne medecontractanten te kwijten kunnen krijgen, aan die medecontractanten te waarborgen. Om aan deze fraaijigheid een schijn van regtvaardiging te geven, hebben de scheppers der wet, haar toelichtende, te pakken genomen het woord ‘bedrijf’ een woord met twee beteekenissen en daardoor dubbelzinnig: door hun goochelspel met dien dubbelen zin is de regtvaardiging bloote schijn. De wetgever, echt ‘sociaal’ zijn instituut aan den gang brengend met eene overijling, die zich gewroken heeft door allerlei onnoodig invoeringsgetob, heeft op deze valsche grondslagen ingerigt een machinerie, den belastingschuldigen te staan komend (daargelaten allerlei zijdelingsche kosten) nu al op dertien ton 's jaars plus een tekortje van ruim vier millioen; eene machinerie waarvan nog zal moeten blijken, of zij overigens zichzelf financieel op de been kan houden en of de dure contrôle onlangs door haar ingevoerd doeltreffend werkt; zeker evenwel eene machinerie met ambtenaarderij zonder einde. In één woord kostenverslindend buiten alle evenredigheid met het heil harer werking. Dat men zonder een leger ambtenaars en met oneindig geringe kosten de bedoelingen der Ongevallenwet geheel tot haar regt kon doen komen en, den patroon heel wat geld besparende, de veiligheid hunner arbeiders aanzienlijk bevorderen, dat is al sinds jaren afdoend gestaafd door den stâgen groei der vrijwillige ongevalsverzekering, die de landbouwers en de tuinbouwers onderling tot stand bragt, laatstelijk is datzelfde ook in een krachtig licht gesteld door het pendant der Tien jaren van de R.V., het vanwege de Centrale Werkgevers-Risicobank door haar bij Mouton en Co. (maar buiten den handel) pas uitgekomen verslag ‘De Risicobank in de jaren 1903-1912’. Ook ten opzigte van haren druk op de ingezetenen. Want kleine werkgevers en achteruitgaande bedrijven bezwijken haast onder den premielast - en waren zij nog maar de eenige bij wie de wet impopulair is! Maar ook in | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 183]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
de werkmanskringen kweekt zij wrevel. Want al dat geld uit de schatkist komt ten goede slechts aan arbeiders in loondienst: waarom (zoo vragen de onverzekerden en met hen vele onvolledig verzekerden) ook niet aan ons? Met regt dus, blijkens het al aangehaalde Tienjarenboek passim, een ongelukswet, een sociaal misbaksel, daar het niet eens socialen vrede in wat ruimte brengt. Zal men pogen het baksel te voorzien van rigtiger grondslagen? Eene taak al uitermate moeilijk: doch onmogelijk, zoo men de R.V.B. gaat bezigen om de nog niet ingevoerde sociale wetten te brengen hetzij tot uitvoering hetzij tot afwikkeling.
Mijn laatste onderdeel (V) moest strekken om althans wetsbemoeijing met de huisindustrie te keeren. Wel heeft minister Treub daartoe strekkende voorstellen nog volstrekt niet toegezegd, maar van dergelijke bemoeijing, zij het binnen zeer enge grenzen, scheen hij dezen winter principieel niet afkeerig. Principiïs jam obstate, bovenal in ‘sociaal’ opzigt; want nergens is het ‘dunne eind van de wig’ gevaarlijker. Daarom beproefde ik reeds nu aantetoonen, dat hetgeen op dit gebied in aanmerking kan komen elders thuisbehoort, en dat tal van ervaringen, even goed gestaafd als die in onderdeel III bijeengegaard, aan elke bemoeijing overigens een stellig halt toeroepen. Th.E. |
|