| |
| |
| |
Onze leestafel.
Dr. N.B. Tenhaeff, Diplomatische studiën over Utrechtsche oorkonden der Xe tot XIIe eeuw. (Bijdragen van het Instituut voor middeleeuwsche geschiedenis der Rijks-Universiteit te Utrecht, I) - Utrechi, A. Oosthoek, 1913.
Dit werk, eerst als proefschrift van den Schr. verschenen en thans door het Utrechtsche Instituut voor middeleeuwsche geschiedenis als zijn eersteling uitgegeven, levert een schitterend getuigenis van het groote nut van dergelijke instellingen aan onze Universiteiten. Vroeger was men gedwongen in het buitenland z.g.n. ‘seminaria’ te bezoeken, wilde men eene behoorlijke opleiding als historicus verkrijgen.
Dat het materiaal, dat het meest voor de hand ligt en het gemakkelijkst toegankelijk is, allicht het eerst wordt bestudeerd, is verklaarbaar; het Instituut zal evenwel, hopen wij, zich niet beperken tot een onderzoek van Utrechtsche geschiedbronnen. Daarom zien wij met belangstelling uit naar zijne verdere uitgaven.
De Schr. geeft bij de behandeling van zijn zeer belangwekkende stof zeker bewijs van speurzin en weet aan zijne oplossingen van twijfelachtige punten een degelijken grondslag te geven. Zijn stijl, op enkele plaatsen wat houterig, is vloeiend, zoodra hij betoogend zijne overtuiging uiteenzet; sommige woorden (‘ver-enkeld’, blz 265) en zinswendingen (slot van noot 2, blz. 14) treffen door hunne ongewoonheid.
Methode en opzet van zijne studie zet de Schr. in eene inleiding uiteen. Terecht heeft hij zich op het standpunt gesteld, dat de beoefenaar der diplomatiek zich niet moet vergenoegen met een onderzoek naar echt en onecht, maar zich ook rekenschap moet geven van de historische beteekenis eener oorkonde en de waarde als geschiedbron, ook van vervalschte stukken, moet trachten vast te stellen. Zoo worden de stukken in eene omlijsting geplaatst, waardoor de studiën een niet gering historisch belang krijgen. Wij moeten er dezen ernstigen geschiedvorscher echter een groote grief van maken, dat hij een wetenschappelijk werk zonder register, zelfs zonder inhoudsopgave, het licht heeft doen zien. Aan deze leemte komt de lijst der besproken oorkonden niet tegemoet.
De behandeling van het Balderikcharter van 943 biedt den Schr. de gelegenheid tot eene verklaring van de allerbelangrijkste kathedraalkwestie. Utrecht had namelijk een tijdlang twee kerken, die kathedralen waren, de St. Salvator in de burcht en de St. Maarten buiten de muren, in Oudwijk. Naijver tusschen de verschillende kapittels en pogingen om na de verwoestingen door de Noormannen alle aanspraken te bevredigen komen in de oude oorkonden aan het licht en hunne onderlinge vergelijking strekt om den schijnbaar zeer verwarden toestand op menig punt op te helderen. Een tweede, niet minder belangrijk, punt is de vaststelling van het ontstaan van (U)trecht als een ‘voorstad’ van het oudere Vechten. Trecht was eerst
| |
| |
een laat-Romeinsche vicus aan een Rijnovergang stroomafwaarts van den hoofdzetel; ter beveiliging van deze nederzetting tegen de Friezen ontstond aan de overzijde (westelijken oever) eene Frankische sterkte met eene latere, Saksische, buitenwijk aan de zuidzijde. De ‘vetus vicus’, Oud-wijk, kwam, na de verwoesting der door St. Bonifacius gebouwde St. Maarten, in verval en de door St. Willebrord gestichte abdij-kerk in het beter beschermde stadsdeel werd het middelpunt van geestelijke en wereldlijke heerschappij. De omgeving der burcht, en hierin gaat de Schr. akkoord met De Geer van Oudegein, werd later als Wt-trecht (Uit- of Buiten Trecht) bekend. De St. Salvator (Oud-munster) moest later hare plaats afstaan aan Bisschop Adelbolds, aan St. Maarten gewijden, Dom.
De vier falsa uit den Codex Hannoveranus van het Liber donationum verspreiden licht over de bisschopskeuze in de 13e eeuw en de kiesbevoegdheden van kapittels, proosten e.a. en een drietal Deventer oorkonden over de verhouding van de Zwolsche kerk tot die te Deventer.
De oudste oorkonden der St. Paulus-abdij behelzen veel wetenswaardigs omtrent het bezit dier abdij in de graafschap Holland (Monster, De Lier, Loosduinen, Zwijndrecht) en de waterstaatspolitiek van Floris V, wiens verzienden blik en regeeringsinzicht aan den dag treden.
De Zutfensche falsa geven den Schr. aanleiding tot genealogische en palaeographische verhandelingen, verduidelijkt door een vijftal fraaie lichtdrukken van gedeelten dier oorkonden, waardoor de lezer in staat is kennis te nemen van de methode, die aangewend wordt om de herkomst van stukken en hun onderling verband uit het schrift zelf te verklaren. Wij krijgen tevens inzicht in maatschappelijke toestanden in de 13e eeuw in Westfalen en de streken langs den IJsel.
De Schr. stelt zich voor op dit gebied zijne studiën voort te zetten; wij mogen dus nog belangrijke gegevens verwachten voor de kennis van de middeleeuwsche toestanden in onze gewesten.
v. V.
| |
Van Kaapstad tot Khartoum. Rhodesia-Oeganda-Soedan door Dr. C.J. Wijnaendts Francken met 10 schetskaarten en 20 afbeeldingen. - Haarlem, Tjeenk Willink, 1914.
Wanneer een wetenschappelijk en veelzijdig ontwikkeld man ons vergast op eene bloemlezing uit zijne reisindrukken, kan men veel belangrijks verwachten en de lezer geniet hier dubbel, door den aangenamen vorm waarin veel merkwaardigs wordt voorgedragen.
De heer W.F. heeft in zijne reisherinneringen op meerdere plaatsen épisoden en feiten uit de geschiedenis van Zuid-Afrika ingevlochten; aangevuld door een chronologisch overzicht aan het einde van het werk, roept dit historische deel talrijke gebeurtenissen, betrekkelijk de vestiging van het blanke ras in het zwarte werelddeel, in het geheugen terug; immers veel daarvan hebben wij als belangstellenden uit de verte mede beleefd.
De geschiedenis van Zuid-Afrika wordt voor een groot deel beheerscht door het optreden van Engelschen als bijzondere personen en van Engeland als Staat. De befaamde Cecil Rhodes - naar eene uitspraak van President Krüger de vloek van Zuid-Afrika - is de zuiverste typeering van de manier, waarop Engeland de hand gelegd heeft op de meest geschikte
| |
| |
punten van den aardbol, zonder zich ooit door motieven van eer of geweten te doen afbrengen van het beginsel dat het doel de middelen heiligt.
Een der meest brandende vraagstukken in Z.A. was steeds de verhouding tusschen blanken en kleurlingen; de daarbij op den voorgrond tredende beginselen en omstandigheden worden in dit werk duidelijk uiteen gezet en men begrijpt dat dit punt een eeuwigdurende puzzle zal blijven voor de streken waar de beide rassen naast elkander bestaan.
Volgens mededeelingen in de Koloniale Rundschau (vermeld in Nieuwe Courant 30 Mei 1914 2e Avondblad) schijnt de oplossing nog in verre toekomst te liggen; pogingen daartoe liepen tot nog toe uit ten nadeele der inboorlingen in de omstreken van Victoria Nyanza, Taganajiki en Oeganda en de mooie rol was niet aan de zijde der Indogermanen.
Een gelukkig denkbeeld was het toevoegen van eenvoudige maar duidelijke schetskaarten en terreindoorsneden, waardoor de lezer, bij beknopter tekst, een veel juister begrip verkrijgt, van 't geen bedoeld is.
Eenige gegevens omtrent den tijd van duur der afgelegde afstanden, benevens een en ander omtrent de kosten der reis, zullen velen welkom zijn. In 't algemeen valt dit niet mede en 't is gelukkig dat reizigers als de Heer W.F. ook voor de velen die niet daarheen kunnen reizen, op zoo verdienstelijke wijze hunne aanteekeningen beschikbaar stellen.
B.
| |
Vincent van Gogh. Brieven aan zijn broeder. Uitgegeven en toegelicht door zijn schoonzuster J. van Gogh - Bonger. Eerste deel. Maatschappij voor goede en goedkoope lectuur, Amsterdam. MCMXIV.
‘Mogen de brieven met piëteit gelezen worden,’ schrijft mevr. Van Gogh-Bonger in haar voorwoord. Mij dunkt dat het moeilijk anders kan. Want wie zich gaat verdiepen in deze brieven, waarin men geheel het tragische leven van den kunstenaar weerspiegeld vindt, wordt gaandeweg door een gevoel van innigen weemoed overmeesterd. Hier wordt een leven voor ons ontsluyerd dat de smart, die hij in zijn ‘Sorrow’ zoo aangrijpend verwerkelijkte, met hare volle zwaarte heeft gedragen; in deze brieven vertwijfelt en hoopt, idealiseert en berust, strijdt en versaagt een mensch - de kunstenaar triomfeert er in. Want ook voor Vincent van Gogh is het waarheid gebleken dat de kunstenaar eerst door groot lijden tot de bewustwording van zijne roeping wordt gebracht.
Uiterst vertrouwelijk was de briefwisseling tusschen Vincent en zijn broeder Theo. En dat kan bijna wel niet anders, daar Theo een van de zeer weinigen was, die iets van de complicatiën in Vincent's zieleleven begreep, en daardoor niet buiten de sfeer van zijne gevoelens en gedachten stond.
Hier en daar zou het boek een roman in briefvorm kunnen verbeelden. Ik denk bijv. aan het jaar 1882, toen Vincent een arme, havelooze vrouw van de straat opnam, en in zijn groot verlangen om de kort te voren versmade teederheid te uiten - hij was nog onder den indruk eener onbeantwoorde liefde - dit ongelukkige schepsel een tijdlang met de innigste zorgen omringde.
De brieven, die op deze periode betrekking hebben, toonen Vincent in zijne eigenaardige psychische constellatie - zonderling mengsel van taaie
| |
| |
volharding en groote zwakheid, tezamen leidend naar de nederzinking van den mensch, die in den artiest moest ondergaan.
Ook de brieven uit de Borinage - meerendeels in het Fransch - en de daaraanvoorafgaande uit Amsterdam, waar Vincent studeerde, zijn belangrijk en belichten de geëxalteerd godsdienstige periode uit zijn leven op heldere wijze.
Wat heeft hij véél gehoopt, véél plannen gemaakt, véél idealen geschapen - en wat heeft het leven hem weinig geschonken!
Bijna een kwarteeuw is sedert zijn dood verloopen; het was eene goede gedachte van de uitgeefster dezer brieven, met de publicatie te wachten, tot de algemeene erkenning van Vincent's verdiensten haar daartoe aanleiding gaf. ‘Het zou een onbillijkheid zijn geweest - aldus mevr. Van Gogh - jegens den doode, belangstelling te wekken voor zijn persoon, eer het werk waaraan hij zijn leven gaf, erkend werd en gewaardeerd zooals het verdiende. Vele jaren zijn verloopen, eer Vincent als schilder erkend is; thans kan men hem als mensch leeren kennen en begrijpen.’
Doch niet alleen tot den mensch, ook tot den kunstenaar brengen de brieven ons nader. Talloos zijn de opmerkingen over Vincent's wijze van werken, over zijne sympathieën voor andere kunstenaars, vooral ook letterkundigen, bijv. Dickens; over zijne superieure wijze van zien en in-zich-opnemen. Ook hierom is het een allerbelangrijkst werk. Vele reproducties van teekeningen, in den tekst opgenomen, en nog vele portretten en illustraties versieren het mooi uitgegeven werk.
Met belangstelling zien we uit naar de volgende deelen, opdat dit kunstenaarsleven geheel voor ons zal komen te staan, met zijn felle tragiek, maar ook met zijn teedere liefde en over-groot mededoogen.
Herman Middendorp.
| |
De Biecht, door Jeanne Reyneke van Stuwe. - Uitgave van L.J. Veen, Amsterdam.
De onderling zeer verschillende schetsen en novellen in dezen bundel werden betiteld naar het verhaal, waarmee het zestal begint: Een vertelling in mineur, uit herinneringen saamgeweven, droef en donker. Ook het tweede is somber, geheel in overeenstemming met het opschrift: ‘Liefde's Waan.’ Want, bij echte liefde was een verandering, als er in Loukie's gemoedsleven plaats greep, na het wederzien van haar door leverziekte aangetasten man, niet mogelijk geweest. De twee volgende, een man van de wereld, een viveur, en een vrouw dito, uit hooge kringen, tot onderwerp, eindigen al niet minder tragisch. Toch vormt deze bundel een reeks deels zeer spannende, boeiend geschreven verhalen, zooals er uit de pen van auteur bij menigte vloeien. Opgewekt, grappig, van het leven afgekeken is: ‘De Antieke kast.’ Griezelig, Guy de Maupassant herinnerend, noem ik: ‘De Hand’; maar de les er in opgesloten, kan menigeen, die een ongeluk oploopt, ter harte nemen.
Een enkele opmerking aan het slot: Waarom ‘onverbeterbaar’ in plaats van onverbeterlijk? p. 159. Die twee b's, zoo vlak bij elkander, maken dit woord niet welluidend, integendeel. ‘Lief-gehad worden,’ zelfde p., acht ik een zonderlinge samenstelling. Het weglaten van den vierden naamval
| |
| |
doet soms kinderlijk aan. Wij spreken slordig, moeten wij daarom ook even slordig schrijven? Wat het oor soms opvangt, mist het oog volkomen bij het gedrukte woord.
E.S.
| |
Op en aan de Rivier, door H.J. van der Kraan. - Robijns en Co's Drukkerij, Nijmegen. Uitgevers en Drukkers.
Een onderhoudend, flink geschreven jongensboek in aantrekkelijk gewaad. Wij worden door den Schrijver niet naar vreemde werelddeelen gevoerd, waar het wemelt - altijd op papier - van onmogelijke avonturen en griezelige gebeurtenissen; neen, wij blijven in het vaderland, op en aan de rivier, die schilderachtig door het verhaal heenstroomt.
De geschiedenis van Jacob, zijn familie en vrienden beweegt zich in eenvoudige Joodsche kringen. De oom van den jongen held - die alles behalve heldhaftig wordt afgebeeld - is slager van beroep, een ruwe vent met een goed hart, wiens karakter mooi is geteekend, even mooi als dat van de vriendelijke, zachte en toch zoo flinke Hester, zijn vrouw. Eigenlijk meer nog dan Jacob is Barend de hoofdpersoon en hij juist maakt dit boek zoo onderhoudend.
Er komen eenige ‘echte’ jongens voor in dit verhaal, die waarschijnlijk meer sympathie zullen vinden bij de robbedoezige lezers dan Jacob. Maar als deze eindelijk ook mee gaat doen, het ‘jongenheertje’ op zij zettend, zullen zij hem met belangstelling volgen, al houden zij meer van den wilden Teun. Want het is nu eenmaal zoo in dit ondermaansche, trots Vredebonden en Vredespaleizen, een jongen moet durven, moet niet tegen een stout stukje opzien, moet zijn hachje leeren wagen, wil hij in de wereld vooruitkomen. Het is mogelijk dat de mensch later tammer zal worden - ik weet niet eens of ik dat begeerlijk zou vinden - maar voorloopig schijnt daar nog geen kans op.
Dat Schrijver kloeke jongens schetst, maar ruwheid, harteloosheid, overmoed afkeurt, spreekt van zelf. Ook wordt er aardig de les toegepast: ‘Die wat verdient, moet wat hebben.’ Het is goed, dat kinderen leeren begrijpen hoe niemand de gevolgen van zijn daden kan ontgaan. Onnadenkendheid doet meer kwaad dan opzet.
Het kleine van de kringen, waarin deze geschiedenis zich beweegt, is mede zeer natuurlijk weergegeven. Jacobs vlucht reikt niet ver, zijn horizont en die der meesten in zijn omgeving is eng getrokken. Alle gedachten aan een wonderkind, aan een kapstok voor groote-menschen-ideeën is gelukkig buitengesloten.
‘Zoo doen wij, zoo denken wij,’ moet de indruk wezen, die deze vertelling achterlaat; mogelijk zonder dat de jonge lezer er zich zelf van bewust is. Zij ga gretig van hand tot hand.
De sprekende illustraties van W.K. de Bruin verhoogen de aantrekkelijkheid van dit werkje. Zij passen geheel bij den tekst, waaraan het romantische, het spannende, vooral in de eerste helft van het boek, niet ontbreekt.
Een kleine opmerking moet mij van het hart: Dat Pauwtje een klein mannetje is, p. 102, zou men, op zijn beeltenis afgaande, niet zeggen.
E.S.
| |
| |
| |
De Alpenkoning en de Menschenhater, Romantisch, komisch Sprookjesspel in drie bedrijven, door Ferdinand Raimund. - Tooneelbibliotheek, onder leiding van L. Simons.
In een werk, waarover haast een eeuw heenging, ‘zijn natuurlijk dingen die sterk aandoen als van zijn - des schrijvers - tijd en niet meer van den onzen.’ zooals L. Simons in het voorbericht zegt. Evenwel Molière, Shakespeare verouderen niet. Eeuwige jeugd is het geheim van het genie. Raimund komt mij voor een talentvol auteur te zijn geweest maar niet geniaal. Zijn Warrelkop is te ruw, te overdreven. Twee van zulke koppen mogen op de planken een comisch effect maken, maar den toeschouwers zal het af en toe wel een weinig duizelen, vrees ik.
Bij een mogelijke opvoering van dit stellig hier en daar zeer grappig sprookjesspel, zou veel wat onder het lezen hindert door de opvatting van den acteur verzacht kunnen worden. Er zou ook heel wat bij te zien vallen, terwijl de zangstukjes een afwisseling zouden aanbrengen, waaraan men niet meer gewoon is, die misschien juist daardoor in den smaak konden vallen, als Paladijnen en Nimfen, c.s., die scheppingen van onze dagen, op hun beurt verouderd zijn. Smaken veranderen. Voorloopig echter vrees ik met den vertaler, dat Raimunds sprookjesspel niet veel kans heeft.
In de Tooneelbibliotheek is het stellig op zijn plaats, al ware het slechts om uit een historisch oogpunt gezien, de stukken te leeren kennen, die voor eene kleine honderd jaar groot succès behaalden.
Het voorwoord van den vertaler, een kort maar zeer lezenswaardig artikel, geeft eenige bijzonderheden omtrent het leven en karakter van den auteur. De vertaling is boven mijn lof verheven.
E.S.
| |
Ons Leesuurtje. Bloemlezing uit de kinderlectuur door H. van Strien en P.J. Mols. 6 deeltjes. Utrecht, Cenijn en Van Strien.
Een zestal boekjes die in de Hollandsche scholen zeker met sympathie zullen worden ontvangen. De samenstellers deden eene gelukkige keuze uit de bestaande jeugd-literatuur; zoo werd o.a. werk opgenomen van Lize Bührs, Kees Valkestein, Tine van Berken, Henr. Dietz, K. Leopold, en A.F. Pieck, namen die in de kinderwereld niet onbekend zijn.
Een prettige eigenschap van deze boekjes is, dat het alleen ‘lees’-boekjes zijn, en dat niet, zooals dat zoovaak gebeurt, de andere leervakken te veel in de leesstof worden binnengesmokkeld. Veel sprookjes, veel avonturen van kinderen en hunne beste vrienden: de huisdieren.
De keurige uitvoering, en de waarlijk artistieke illustraties van den heer G.D. Hoogendoorn dragen er niet weinig toe bij, deze boekjes tot eene aantrekkelijke uitgave te maken.
|
|