| |
| |
| |
De Zweedsche en de Fransche parlementsverkiezingen.
A.J. Verbeek van der Sande Jr.
AAN het slot van een artikel over de nationale beweging in Zweden in de April-aflevering van dit tijdschrift, heb ik gezegd, dat zich van het resultaat der Zweedsche verkiezingen, zoo goed als niets zeggen liet, aangezien wel alle ‘fatsoenlijke menschen’ aan de zijde der nationalisten stonden, maar aan den anderen kant de ‘politieke slimmelingen’ alles in het werk stelden om politiek eigenbelang en partijgeest de overwinning te verschaffen over het gevoel van nationale eenheid, dat dreigde aan hunne heerschappij voor goed een einde te maken.
Het Zweedsche volk heeft echter bewezen, zich door de fraaie voorspiegelingen der politieke scheurmakers niet van de wijs te laten brengen en de verkiezingen zijn geëindigd in eene schoone overwinning voor de nationalistische partij. Van de 102 zetels, waarover de liberale partij, die getoond heeft, in het gewichtige punt der landsverdediging, niet te weten, wat zij wilde, in het oude parlement beschikte, zijn er niet minder dan 22 aan de nationalisten verloren gegaan en terwijl de conservatieven in de oude Kamer 38% van het aantal burgerlijke zetels bezaten, bezetten zij er in de nieuwe Kamer 55%. Aan den anderen kant werden in de vorige Kamer niet minder dan 166 afgevaardigden (liberalen en socialisten) gekozen op een program, hetwelk vermindering der militaire lasten en verkorting van den oefentijd beoogde, terwijl thans slechts ± 80 der gekozenen (de socialisten minus een, en een tiental anti-militairistische liberalen) geacht kunnen worden tegen verhooging der militaire lasten en verlenging van den oefentijd te zijn. Van verkorting van den oefentijd in het bijzonder en vermindering der militaire lasten in het algemeen, wordt ook door deze liberalen in het geheel niet meer en door de socialisten nog slechts schuchter gerept. Men kan dus met gerustheid zeggen, dat er van 1911 (het jaar der vorige rijksdagverkiezing) tot 1914 een volledige omslag in de publieke opinie in Zweden heeft plaats gehad.
In verband met de omstandigheid, dat bij de afgeloopen verkiezingen de conservatieve partij geene meerderheid in de Tweede Kamer heeft weten te verkrijgen, hebben zich enkele bladen ten onzent aan de voorstelling gewaagd als zou de nationalistische partij eene nederlaag geleden hebben. Ja, zelfs een zoo voornaam blad als de ‘Nieuwe Rotterdamsche Courant’ waarvan men verwachten kon, dat het zich beter zou doen inlichten, heeft eene correspondentie geplaatst uit Christiania, waarin gesproken wordt van het ‘wespennest,’ waarin zich de tegenwoordige regeering gestoken heeft. Tegenover deze voorstelling meen ik in de eerste plaats de aandacht te
| |
| |
moeten vestigen op de absolute frontverandering der liberale partij, waardoor deze zich, zij het ook schoorvoetend bij de nationale beweging heeft aangesloten. Bij de verkiezingen van 1911 schreef zij vermindering der militaire lasten en verkorting van den oefentijd in haar program, terwijl bij de afgeloopen verkiezingen de liberale partij, althans officieël, ook de noodzakelijkheid van verzwaring der militaire lasten en verlenging van den oefentijd erkende, alleen omtrent de mate van verzwaring en duur en aard der verlenging met de nationalisten van meening verschilde. Had de liberale partij deze frontverandering niet doorgemaakt, dan zou zij ongetwijfeld minder zetels aan de socialisten verloren hebben, maar zou daarentegen het aantal nationalistische zetels zich aanmerkelijk sterker vermeerderd hebben. De partijverhouding in de Kamer zou dan b.v. 92 conservatieven tegen 70 liberalen en 68 socialisten geworden zijn.
Ook dan echter zouden de nationalisten in de nieuwe Kamer nog niet de meerderheid hebben kunnen behalen en dit wel om de zeer eenvoudige reden, dat een dusdanige omslag in de publieke opinie, die de conservatieve partij van 64 zetels op 116 had gebracht in geen enkel land mogelijk zou geweest zijn, en zeker niet in een zoo typisch Germaansch land als Zweden. De Zweedsche boer is bij uitstek Germaansch, d.w.z. dat hij er niet makkelijk toe overgaat eene meening, die eenmaal bij hem heeft post gevat, die eenmaal door hem voor deugdelijk is bevonden, voor eene andere te laten varen. Alvorens hiertoe over te gaan, moet hij eerst gelegenheid hebben gehad de nieuwe ideeën behoorlijk in zijn brein te verwerken. De Germaansche boer is niet iemand van plotselinge impulsies, die vandaag royalist is en morgen, als de koning iets doet, wat hem niet bevalt, republikein wordt; die, wanneer hij vandaag zijn instemming heeft betuigd met een liberaal program, morgen, wanneer er iemand is, die wat goed praten kan, op de conservatieven stemt. Hierbij komt, dat de Zweedsche boer, in tegenstelling met zijn Noorschen en Deenschen collega, betrekkelijk weinig geïnteresseerd is in de hoogere politiek, dat hem het partijgedoe betrekkelijk koud laat. Onder deze omstandigheden is het dan ook altijd bijzonder moeilijk geweest zijne belangstelling te wekken voor zaken, waarvan het gewicht hem niet direct in het oog springt. De Zweedsche boer is vóór alles nuchter, groote woorden hebben weinig invloed op hem; maar wanneer het iemand werkelijk gelukt hem te overtuigen, dan kan hij er van op aan, dat het zieltje, dat door hem gewonnen werd, niet den eersten besten anderen propagandist ten deel zal vallen en wanneer het gelukt de Zweedsche boeren er van te doordringen dat hun belang of de belangen van het vaderland, dat hun lief is, ernstig worden bedreigd, wanneer zij werkelijk overtuigd zijn, dat de toestand ernstig is, dat het belang van hun stand of van hun
vaderland, een ingrijpen noodzakelijk maakt, dan zullen zij nooit aarzelen tot handelen over te gaan; en talrijk zijn de feiten, ook in dagen van de meest absolute adelsheerschappij of van het meest absolute koningschap, dat het ingrijpen der Zweedsche boeren, het taai doorzetten van hun wil, den loop van de geschiedenis van het land aanmerkelijk heeft gewijzigd.
De tocht der boeren naar Stockholm en ook de uitslagen in enkele districten (zooals b.v. in Gottland, waar het aantal conservatieve stemmen steeg van 2000 tot 8000) leverden het bewijs van dit ‘handelen’ der overtuigde boeren, maar in vele andere districten kan men aannemen, dat de boeren nog niet overtuigd waren, dat zij nog geen tijd gehad hadden
| |
| |
het nieuwe vraagstuk behoorlijk te overdenken en dat er nog vele maanden van politieken arbeid noodig zullen zijn, om ook in die districten de meerderheid der burgerlijke kiezers nationalistisch te doen stemmen.
Hoezeer men in conservatieve kringen hiervan overtuigd was, bewijst wel de omstandigheid, dat men na den, voor de conservatieven, schitterenden uitslag in Stockholm, in het conservatieve kamp toch nog lang niet gerust was omtrent den einduitslag. ‘Ja,’ zei men daar, ‘Stockholm, dat was te verwachten, daar werkt een dusdanige beweging snel door; maar hoe het gaan zal op het land, daar is nog niets van te zeggen, het is onmogelijk na te gaan, of ook daar de beweging wel heeft doorgewerkt.
Wanneer men nu rekening houdt met deze omstandigheid, met de omstandigheid dus, dat de Zweedsche boer niet gemakkelijk zijne opinies wijzigt, dan mag het reeds verbazend heeten, dat, na eene campagne voor de landsverdediging van slechts enkele maanden, niet minder dan 21% van het aantal liberale zetels aan de nationalisten overging. Eene overgang van 81%, die noodig ware geweest om de conservatieven de meerderheid in de Kamer te verschaffen, ware onder die omstandigheden niet denkbaar geweest.
Gelijk van zelf spreekt, heb ik bij deze becijferingen de socialistische zetels geheel buiten beschouwing gelaten. Dat iemand, die eenmaal voor de socialistische beginselen gewonnen is, er later toe over zal gaan, op een conservatief candidaat te stemmen, mag wel uitgesloten heeten; immers, de nationalistische gevoelens, die er overigens liberaal of democratisch denkende personen toe brengen kunnen, en bij de laatste verkiezingen in Zweden ongetwijfeld toe gebracht hebben, op de conservatieve candidaten te stemmen, zijn in het kamp der socialistische industrie- en mijnarbeiders over het algemeen slechts bijzonder zwak ontwikkeld.
Dat echter de nationalistische campagne ook aan die kringen niet voorbijgegaan is, zonder althans eenigen indruk achter te laten, bewijst de verkiezing van den onafhankelijken socialist Christiernson in Malmö. Deze sociaal-democraat was oorspronkelijk in de Kamer gekozen onder de vlag: Geen man en geen cent. Na echter een groot jaar deel te hebben uitgemaakt van de parlementaire commissie voor de landsverdediging, was hij tot de ontdekking gekomen, dat de doorvoering zijner beginselen onder de tegenwoordige omstandigheden voor Zweden verderfelijk zou worden. Als eerlijk man meende hij deze, zijn veranderde opinie, niet voor zich te moeten houden, met het resultaat, dat hij na eerst op eene verschrikkelijke manier in de socialistische pers te zijn uitgekleed, ten slotte de vriendelijke uitnoodiging kreeg, zijn rijksdagmandaat te willen neerleggen. Aan dit verzoek werd door Christiernson voldaan en, aangezien in Zweden tusschentijdsche verkiezingen onbekend zijn, werd in zijn plaats de suppleant op de socialistische lijst, die vaster was in de internationale leer, in de kamer verkozen verklaard. Bij de verkiezingen der vorige maand werd, bij het opmaken der socialistische candidatenlijst voor het district Malmö, de heer Christiernson, die zich verstout had, er een eigen opinie op na te houden, glad voorbijgegaan en scheen het tot kort voor den verkiezingsdag, alsof de politieke carrière van den opposant bij decreet van het socialistisch partijbestuur zou worden afgesneden, totdat het een dag van te voren bekend werd, dat een aantal onafhankelijke socialisten zich verstout had een aparte lijst in te dienen onder dezelfde vlag als de officieële lijst, maar waarop als eerste prijkte de naam van het uitgeworpen lid Christiernson.
| |
| |
En tot groote ergernis van de partij-bonzen bleek het op den dag der stemming, dat de overgroote meerderheid der socialisten gestemd had op deze lijst en dat de officiëele candidatenlijst verre in de minderheid bleef, zoodat de, wegens zijne militairistische neigingen, uitgeworpen Christiernson met verreweg het grootste aantal der in Malmö uitgebrachte stemmen in de Kamer terugkeerde.
Begrijpelijkerwijze was de vreugde in het nationalistische kamp over deze verkiezing bijzonder groot; in de eerste plaats, omdat hierdoor bewezen werd, dat ook in de socialistische gelederen, waar men natuurlijk bezwaarlijk op een conservatief stemmen kan, toch niet allen vijandig staan tegenover de verzwaring der militaire lasten en in de tweede plaats, omdat deze door zijne eigen partij verloochende politicus, belooft een frondeur te worden, die niet alleen zijne eigen partij, maar ook de geheele linkerzijde, nog zeer veel onbehaaglijkheden zal bezorgen.
Den uitslag der Zweedsche parlementsverkiezingen resumeerende, komen wij tot de volgende getallen: 86 nationalisten, waaronder 81 conservatieven en 5 vroegere liberalen; 71 liberalen, waaronder een tiental zich persoonlijk tegen elke verzwaring der militaire lasten verklaard heeft en een vijftal zich desgelijks vrijheid heeft voorbehouden eventueel voor de voorstellen der regeering te stemmen; ten slotte 73 socialisten, waaronder een onafhankelijke, waarvan men aannemen mag, dat hij bij verschillende gelegenheden, mede aan de zijde der regeering staan zal. Summa summarum kan de regeering in de Tweede Kamer vermoedelijk op 92 van de 230 stemmen rekenen.
In de Eerste Kamer zijn de partijen aldus verdeeld, dat de conservatieven 87 zetels bezitten tegen de liberalen 51 en de socialisten 12. Van de liberale afgevaardigden hebben echter reeds drie verklaard, voor de regeeringsvoorstellen te stemmen, terwijl een vierde zijne onafhankelijkheid van het partijstandpunt bewezen heeft door in eene openbare vergadering te verklaren, dat het z.g.n. ‘constitutioneele conflict’ na de verklaring des konings niet meer bestond. Mocht zich alzoo het geval voordoen, dat de militaire voorstellen der regeering in de Tweede Kamer worden verworpen en in de Eerste Kamer aangenomen en de regeering er daarna toe overgaan deze voorstellen aan de goedkeuring der vereenigde zitting te onderwerpen, dan zal zij vermoedelijk in de vergadering op 183 van 380 stemmen kunnen rekenen. Slaagt het ministerie-Hammarskiöld er dus in van de overige 113 liberalen in Eerste en Tweede Kamer slechts 8 voor zijne voorstellen te doen stemmen, dan is het zeker van eene majoriteit in de vereenigde zitting.
De beslissing over het lot der militaire ontwerpen berust dus op het oogenblik bij de liberale partij. Noch de regeering, noch de tegenstanders van de verzwaring der militaire lasten beschikken over eene meerderheid en het zal dus in de macht der liberale partij staan, de schaal naar deze of gene zijde te doen overslaan. In zoo verre zij dus op de wip zitten en den sleutel van de situatie in handen houden, kan men nog altijd zeggen, dat de heeren Staaff c.s. ondanks de nederlaag bij de stembus, de macht in handen hebben. Aangenaam is hunne positie echter in geene deele. Immers laten zij zich op een compromis met de tegenpartij in (en de regeering is ongetwijfeld tot belangrijke concessies bereid, wanneer zij daardoor een dergelijk compromis kan tot stand brengen), en worden de militaire voorstellen dus met hunne medewerking aangenomen, dan kunnen zij er zeker van zijn, dat de radicale vleugel in de partij aan dit compromis niet medewerkt en dat, wanneer deze zich ook al niet van de partij afscheidt, bij de komende verkiezingen
| |
| |
toch duizenden stemmen aan de socialisten zullen verloren gaan. Gaat zij daarentegen op de aanbiedingen der socialisten in en vormen zij met dezen een anti-ministeriëel blok der linkerzijde, dan heeft hetzelfde afscheidingsproces ter rechterzijde plaats.
Intusschen staat het reeds vast, dat de liberale partij in de komende parlementszitting niet met de socialisten zal samenwerken. Door den leider der laatsten was reeds vriendelijk voorgesteld samen te werken op die punten, welke beide partijen gemeen hebben en de punten van scheiding voorloopig van het program te laten vallen. Nu is echter het cardinale punt van scheiding tusschen liberalen en socialisten juist het liberale defensieprogram, hetwelk verlenging van den oefentijd, versterking der vloot, enz., bevat en hebben de liberalen reeds bij monde van hun hoofdorgaan ‘Dagens Nyheter’ medegedeeld, dat zij dit program onder geene voorwaarde zullen wegmoffelen. Het blad verklaart n.l., dat de liberale kamerleden op dit program zijn verkozen, dat zij de kiezers beloofd hebben naar de verwezenlijking ervan te zullen streven en dat het daarom kiezersbedrog zou zijn, het thans te laten vallen.
Is intusschen samenwerking met de socialisten uitgesloten, evenzeer mag het twijfelachtig heeten, of een compromis tusschen de regeering en de liberalen zal tot stand komen, aangezien de heeren ook rekening moeten houden met de gevoeligheden van den radicalen vleugel. Intusschen heeft de liberale partij er geen belang bij, dat de militaire voorstellen worden verworpen, integendeel brengt haar belang mee, dat bij de volgende verkiezingen de militaire quaestie van de baan is, als wanneer deze weer kunnen worden gestreden op andere punten. In dat geval kan de liberale partij hoop koesteren, dat de oude scheidingslijnen tusschen liberaal en conservatief weer zullen terugkeeren en dat wellicht een gedeelte van de liberalen, welke thans conservatief gestemd hebben, weer onder het oude vaandel zullen terugkeeren.
In dit moeilijk geval is er eene oplossing, die zich als vanzelf biedt. De liberalen hebben namelijk op hun program een oefentijd met tusschenpoozen, de zoogenaamde ‘gedeelde lijn’, terwijl de nationalisten aanhangers zijn van een oefeningstijd in één stuk, de z.g.n. ‘samenhangende lijn’. Nu schijnt tegen deze ‘gedeelde lijn’ uit technisch oogpunt zeer veel in te brengen te zijn, in het leger althans telt deze methode vrijwel geene aanhangers en ook in de parlementaire commissie was de groote meerderheid, zelfs van de liberale leden, voor de ‘samenhangende lijn’. Volgens den sociaal-democraat Christiernson, het ‘enfant terrible’ van de linkerzijde, is deze ‘gedeelde lijn’ dan ook door liberalen speciaal daarom tot programpunt verheven, omdat zij zoo graag naast de conservatieven en socialisten, ook een eigen defensieprogram hadden. Hoe dit zij, men kan met vrij groote zekerheid zeggen, dat de conservatieven en de regeering tot welke concessies zij ook bereid mochten worden bevonden, dit punt uit het liberale program niet zullen overnemen. De vermoedelijke gang van zaken zal nu zoo zijn, dat de liberale partij bij haar standpunt wat betreft de ‘gedeelde lijn’ volhardt en dus als partij niet geneigd blijkt eenig compromis met de rechterzijde aan te gaan, dat echter een aantal liberale afgevaardigden zullen verklaren de militaire voorstellen niet om de ‘gedeelde lijn’ te willen laten stranden en deswege te zullen voorstemmen. Hebben de zaken dezen loop, dan zullen de militaire voorstellen der regeering worden aangenomen en kunnen dus de herfstverkiezingen op een andere basis worden gestreden
| |
| |
dan die van de landsverdediging, zonder dat het liberale partijbestuur den radicalen vleugel tegen zich verbitterd heeft.
Er is, naar ik vermoed, alle reden om aan te nemen, dat de oplossing van de crisis dezen loop zal nemen. Intusschen zullen de eerstkomende dagen wel meer licht werpen op de houding der liberale partij en in welke richting de reorganisatie van Zweden's landsverdediging zal plaats vinden.
Geven de Zweedsche rijksdagsverkiezingen ons het beeld te zien van een volk, dat langzaam en met schrik ontwarende welke sterke vorderingen het parlementarisme reeds in zijn land heeft gemaakt en hoe nadeelig het veldwinnen van dit systeem dreigt te worden voor de nationale eenheid, met kracht zijn stem tegen het partijgedoe doet hooren en dreigt bij eene volgende verkiezing definitief met het systeem af te rekenen, de Fransche verkiezingen toonen ons het beeld van een volk, dat steeds verder en verder wegzinkt in den poel van het parlementarisme. Kort voor de verkiezingen zijn er schandalen gebeurd, heeft het volk zijn regeerders, de leiders der parlementaire partijen leeren kennen op eene manier, die bij elk ander volk eene storm van verontwaardiging zou hebben doen ontstaan. Staatslieden als Caillaux, Monis en Doumergue zouden in ieder ander land eenvoudig onmogelijk zijn, een partijleider als Augagneur, die op de sprekerstribune, van waar hij zijne kiezers toespreekt, door zijne vroegere maîtresse wordt geoorvijgd, zou zich in ieder ander land verder van den parlementairen strijd terugtrekken, het Fransche volk daarentegen heeft de zelfde bende herkozen en met uitzondering van eenige persoonsveranderingen zit in het Palais Bourbon het zelfde stelletje tirannen en tirannetjes, die het Fransche volk uitzuigen ten bate van zichzelf en hunne vrienden, die de politieke en maatschappelijke moraliteit met voeten treden en die zelfs de justitie benutten, zooals dit hen met het oog op hunne belangen het beste past.
Tot verontschuldiging van het Fransche volk kan men althans aanvoeren, dat het verkiezingssysteem in de republiek allerjammerlijkst is. Wordt in Zweden het systeem van evenredige vertegenwoordiging zoo schitterend toegepast, dat op een totaal van 230 zetels slechts een fout ontstond van twee zetels, welke de liberalen krachtens hun stemmenaantal te weinig kregen tegenover de socialisten, in het land van vrijheid, gelijkheid en broederschap onderdrukt men stelselmatig en met bedoeling de minderheden. Wanneer door de socialisten en gematigden in de kamer wordt aangedrongen op evenredige vertegenwoordiging, dan stemmen de radicalen daartegen, omdat de invoering van dit systeem eener verdeeling der kamerzetels naar billijkheid, de ‘reactie’ zoo versterken zou. Blijkbaar heeft dus de ‘reactie’ recht op aanmerkelijk meer zetels dan zij thans bezit. Om dat recht bekommeren zich echter de radicale regeerders in het geheel niet en dat een belangrijk deel van het volk zonder vertegenwoordiging blijft, heeft voor hen niets te beduiden. Een feit is het, dat op de candidaten der monarchale en van de conservatieve en gematigde republikeinsche partijen niet minder dan ± 2 ¼ millioen stemmen zijn uitgebracht, terwijl deze partijen slechts 126 zetels op een totaal van 602 in de nieuwe Kamer bezetten. Van deze 126 zetels werden 106 bij eerste stemming, en over het algemeen met zeer groote meerderheden bezet, maar bij de herstemming, toen de regeering de geheele machinerie van maires, prefecten, enz. tegen de ‘reactie’ had georganiseerd, toen de democraten, welke groote ver- | |
| |
schillen en welke bittere haat hen ook overigens scheiden mogen, bijna overal gemeene zaak maakten om de minderheid dood te drukken, bij de herstemming wisten de gematigden hun aantal zetels nog slechts met 20 te vermeerderen.
Het resultaat van de verkiezingen is, dat in Frankrijk alles bij het oude blijft; ja zelfs in zooverre de positie van het ministerie (het slechtste en meest corrupte sedert de stichting van de republiek) er door wordt versterkt, wordt de toestand nog een weinig slechter. Herkozen werd Caillaux, van wien men nog volstrekt geene zekerheid heeft, dat hij in den moordaanslag van zijne echtgenoote niet min of meer de hand heeft gehad en van wien men met zekerheid weet, dat hij als minister op allerongepaste wijze op de beslissingen der justitie heeft invloed uitgeoefend; herkozen werd Augagneur, de geoorvijgde, die als gouverneur van Madagascar de beroemde canapérekeningen(!) heeft ingeleverd, die hem in ieder ander land met de justitie in aanraking zouden hebben gebracht, maar waarover men in Frankrijk lacht; herkozen werd Doumergue, die als minister de schanddaad beging, den procureur-generaal Fabre, door wiens schrijven het parlementair schandaal althans gedeeltelijk aan het licht kwam, over te plaatsen; herkozen werd voorts een geheele rij staatslieden, die zich voornamelijk verdienstelijk maken door ieder jaar hun 15.000 francs op te strijken en wier parlementaire werkzaamheid daarin bestaat, dat zij, wanneer de partijleiding dit van hen verlangt, applaudisseeren of fluiten, terwijl enkelen, die meer op den voorgrond treden, zich onderscheiden door den sprekers der tegenpartij het spreken onmogelijk te maken door geschreeuw en interrupties, zulke als: ‘sale cochon, sale bête, crapeaud’, enz.
Het schijnt inderdaad, dat het Fransche volk, dat door de groote meerderheid onzer intellectueelen nog steeds voor beschaafd en verlicht wordt gehouden, alle schaamtegevoel verloren heeft.
Wanneer men de relazen leest van deze verkiezingscampagne, wanneer men ziet, hoe de Fransche bladen zelf deze bedriegerij op groote schaal van een volk, dat wil bedrogen worden, belachelijk maken, dan vraagt men zich met verbazing af: Hoe komen wij er in onze Germaansche landen, die in beschaving zoo mijlen ver boven Frankrijk staan, er toch toe, zoo tegen dit land op te zien, hoe komen wij er toe, terwijl wij dagelijks de bewijzen van het tegendeel voor oogen zien, nog steeds dit volk te beschouwen als het verlichte volk bij uitnemendheid? Welke reden bestaat er voor ons om op te zien tegen het volk van de Septembermoorden, het schrikbewind, de noyades in Nantes, de witte Terreur en de Commune, om maar eens eenige feiten aan te halen uit Frankrijk's aan schanddaden zoo rijke geschiedenis?
Het zou mij niets verwonderen, als de onbeschaamdheid, waarmede de Franschen hunne goede eigenschappen en de fouten hunner vijanden tegenover de wereld proclameeren, per slot van rekening de oorzaak is, dat de geheele wereld, en Frankrijk in de eerste plaats, van die eigen voortreffelijkheid en die fouten der tegenstanders, van de Duitschers in het bijzonder, overtuigd raakt. Men hoeft maar een Fransche krant of een Fransch tijdschrift van welke kleur ook, op te slaan, om daarin te lezen van ‘la France, le pays de l'art et des sciences,’ ‘la France, le pays de la politesse’, en het vermakelijke of liever bedroevende is, dat men dat in onze Germaansche landen maar rustig slikt; en in plaats van om het gesnoef der Franschen te lachen, in verband met wat men in werkelijkheid
| |
| |
van Frankrijk merkt, blijft men door dat gesnoef voortdurend van de meerwaardigheid der republiek overtuigd. In het onbeschaamde, domme tooneelstuk ‘Alsace’ wordt met de grootste gemoedsrust gezegd ‘Les Allemands ne comprennent pas la plaisanterie’, terwijl ik ervan overtuigd ben, dat de geachte schrijver nog nooit een amusant Duitsch boek gelezen heeft, misschien heelemaal geen Duitsch kent. Misschien ook beschouwt de schrijver als plaisanterie bij uitnemendheid de schunningheden van ‘Vie parisienne’ of ‘Rire’, waarin Frankrijk bijzonder uitmunt en die in Duitschland minder ‘geschätzt’ worden.
Er is geen land, waar men in domme zelfgenoegzaamheid van ‘grande nation’ minder notitie neemt van wat er op 't gebied van kunst en litteratuur in het buitenland, voornamelijk in de Germaansche landen, wordt geproduceerd; maar in de Germaansche landen blijft men bij voortduring in aanbidding opkijken naar den afgod van den Franschen smaak, zonder te bedenken, dat die afgod innerlijk reeds door en door verrot is.
De afgeloopen verkiezingen hebben ons bewijzen te over geleverd van wat ik, op gevaar af mij de eeuwige verachting der francophilen ten onzent op den hals te halen, wil noemen: de minderwaardigheid der Fransche natie. Ik heb er reeds op gewezen, hoe de Fransche natie telken keere een stelletje politici herkiest, die het in elk ander land niet eens zouden wagen, zich candidaat te stellen. Opmerkelijk is ook het kiezersbedrog op groote schaal, waarop de Franschen blijkbaar gesteld zijn. Dit bedrog blijkt reeds uit de namen der verschillende partijen. Niet minder dan pl.m. 360 van 602 afgevaardigden heeten ‘socialiste’ onder verschillende vormen: ‘socialiste unifié’, ‘socialiste indépendant’, ‘socialiste révolutionaire’, ‘radical-socialiste’, enz. enz. Dat zijn dan de meest vooruitstrevende, d.w.z. degenen, die voor het meest vooruitstrevend willen doorgaan, want een ‘républicain-socialiste’ als Briand of Millerand staat in zijne ideeën aanmerkelijk nader bij de gematigden, dan bij een ‘socialiste unifié’ en is b.v. veel gematigder dan een ‘radical’ als Caillaux. Behalve al deze socialisten zijn er nog een massa afgevaardigden, die al willen zij dan ook niet voor socialisten doorgaan, toch graag voor zeer democratisch en zeer linksch gerekend worden. Namen als ‘union démocratique’, ‘radical’, ‘fédération des gauches’ en zelfs ‘républicain de gauche’ wijzen op een dergelijk streven. Wanneer men bedenkt, dat de ‘droite’ gevormd wordt door de monarchisten en een republikein zonder meer reeds tot de ‘gauche’ behoort, dan dient dat ‘gauche’ natuurlijk slechts om de kiezers nog eens duidelijk de bijzondere vooruitstrevendheid van den candidaat, die zich in ons land vrij-liberaal zou noemen,
onder het oog te brengen. Zoo zijn de ‘progressistes’: wat men in ons land zou noemen oud-liberalen met rechtsche neigingen en de ‘libéraux’: de meest principieele reactionairen, principiëel, behalve dan natuurlijk, dat zij zich ten einde het lieve volk zand in de oogen strooien ‘libéraux’ noemen.
Een ander staaltje van kiezersbedrog zijn de programma's der candidaten, met uitzondering dan van die van de ‘union catholique’, wier program klaar en duidelijk is. Ten einde den heeren kiezers te believen, worden er programma's opgesteld in verband met de eischen des tijds, die heel dikwijls in flagranten strijd zijn met het standpunt door den afgevaardigde in de kamer ingenomen en die dikwijls met het oog op de herstemming weer geheel worden herzien. Wij hebben destijds b.v. gezien, hoe op het congres te Pau de geunifiëerde radicalen en radico-socialisten zich tegen den
| |
| |
driejarigen diensttijd uitspraken, hoe daarna na het optreden van het kabinet-Doumergue, de aanhangers van het kabinet dat gedeelte van hun program weer netjes opborgen, om het vervolgens bij de verkiezing al naar de behoeften van het district, al of niet weer voor den dag te halen, totdat bij de herstemmingen, toen men de hulp der socialisten noodig had, het program van Pau weer fonkelnieuw opgepoetst voor den dag werd gehaald en op grond daarvan de verbroedering tusschen geunifiëerde socialisten, radicalen en radico-socialisten mogelijk werd. In ieder ander land zou men een dergelijk gekonkel walgelijk noemen, den Franschen kiezer echter schijnt men alles te kunnen wijs maken.
Van poging tot kiezersbedrog getuigt ook het optreden van den progressistischen vicomte Lannes de Montebello, overigens misschien de meest verdienstelijke der niet-herkozen afgevaardigden. Deze edelman, die een der meest schitterende titels uit het eerste keizerrijk draagt, dient zich bij zijne kiezers aan als ‘citoyen’ Lannes de Montebello. Men moet een volk toch wel zeer verachten, wanneer men tracht het op zoo platte wijze om den tuin te leiden!
Ook op de hooggeroemde Fransche beschaving werpen deze verkiezingen een eigenaardig licht. Wanneer men de Franschen en hunne ijverige bewonderaars hoort, dan is Frankrijk ‘le pays de la politesse’. Welnu op verschillende vergaderingen heeft men de sprekers der gematigde partijen eenvoudig niet aan het woord laten komen, op andere heeft men de candidaten met rotte eiëren gegooid of hun de automobielbanden doorgesneden.
Als staaltje van Fransche snoeverij diene ook, dat de vroegere prefect van politie, Lépine, na zich sterk beklaagd te hebben, dat zijn tegencandidaat hem zijn geheele program had ontstolen, pathetisch uitriep: Maar één ding kan men mij niet ontstelen, dat is mijn verleden, ‘ma peau trouée de balles’ in den oorlog van '70. In onze Germaansche landen zou men zeggen: Zoo iets laat ik liever een ander zeggen, maar in Frankrijk slaat men zich op de borst en somt zijn deugden op in het publiek, zoo ongeveer op de wijze, waarop de Arabieren dit doen.
De komende legislatieve periode zal voor Frankrijk wel op dezelfde wijze voorbij gaan als de laatste jaren. Men zal elkaar in het parlement hevig uitschelden, de ministeries zullen elkaar in ras tempo blijven opvolgen, met ieder ministerie, dat aftreedt, zal er een nieuw stelletje ambtenaren rijp worden voor pensioneering, en met ieder ministerie, dat optreedt zullen er een aantal ambtenaren en trouwe kiezers rijp worden voor het legioen van eer of gelukkig worden gemaakt met een tabaksbureau en in onze Germaansche landen zal men wel bij voortduring Frankrijk blijven beschouwen als het land van beschaving en verlichting, waarbij wij nog een heel eind ten achter zijn.
|
|