Aphorismen.
J. Petri.
De menschen spreken over alles en nog wat, maar dat ‘nog wat’ dat verraadt hen, ze spreken over ‘nog wat’; dat is alles.
De meesten leven hun dagen, als regen ze maar kralen aan een snoer, tot ze bij het slotje komen; dan merken ze pas den cirkel, waardoor het leven eeuwig is.
Men kan met alles zijn brood verdienen, behalve met aphorismen; een juwelier kan rijk worden, maar een fontein sprenkelt zijn parels... maar weer in het water.
Vele begrijpen niet dat een bezoek aan een bacteriologisch laboratorium evenzeer ontroert als het zijn op een sterrewacht; zoo is de mystiek van een godslamp niet minder dan die der zee of der Alpen.
De menschen maken nooit onderscheid tusschen pedante verwaandheid en zelfbewustheid; het eerste is een excentrieke uitbundigheid, het tweede een intens thuisgevoel.
Goede aphorismen zijn als wimpels op het monumentale feest der gedachten.
Kants philosophie is als een schutsluis, de snelste torpedo moet even wachten, daar liggen wherries, bommen, tjalken en jachten; alleen de pleizierboot vaart maar om.