Literaire kroniek.
Nico van Suchtelen. Liefde's Dool. Sonnettenkrans in vier bòeken. - Amsterdam, Maatschappij voor Goede en Goedkoope Lectuur, 1913.
Wie in dezen sonnettenkrans, die door de Wereld-bibliotheek in hare luxueus uitgevoerde serie keurboekjes wordt aangeboden, een geestelijken zielegroei, een wording van levens-inzicht zoekt, dat zich bevestigt door beminnen en lijden, vergist zich. De dichter is aan het begin van zijn cyclus even ver als aan het eind, en de regels, die in de inleidende verzen aan het eerste boek voorafgaan:
Blij-wonderend zult ge 't spel aanschouwen,
Totdat de glans dier tooverij
In uw wijde oogen is verblonken;
Dan, als mijn rijmen zijn verklonken,
Zult ge stil mijmren: niet voor mij
Zong zijn diepst hart, noch andere aardsche vrouwen,
zijn typeerend voor het geheele bundeltje, omdat zij het wezenlijke bestanddeel aangeven waaruit deze verzen ontsproten zijn: liefde tot schoonheid, die zich incarneert in liefde tot eene vrouw. Niet slechts krijgt men dezen indruk door het karakter der poëzie, doch ook doordat de dichter het zelf verzekert. Dit laatste geeft nu en dan iets kouds, iets onbevredigds; het is, of de dichter aanhoudend weet dat hij op dit oogenblik verzen schrijft over de gesteldheid zijner ziel; waar men de stemming eener algeheele overgave zou wenschen, vindt men hier en daar iets beredeneerds, iets verstandelijks, dat meer een delicaat en technisch-volkomen kunstenaarsschap verraadt dan de volkomene uitstorting van eene ziel die de smartelijke schoonheids-gewaarwording der liefde ondergaat.
Dat element-van-gereserveerdheid, dien onmacht of onwil om zijne stemmingen gansch-en-al in zijne poëzie uit te gieten, meen ik te vinden in een vers als het volgende:
O bloemen bleek en schitter-bont,
Blankwit en gouden en daartusschen
Vlamrood - die stil als avond sussen
Of stralen gloed en glanzen rond;
Schoon zijt ge als zij die u mij zond
Teer als haar woorde' en niet te blusschen
Fel als de koorts-doorgloeide kussen
Van waren warmen, wilden mond.