| |
| |
| |
De nationale beweging in Zweden en de strijd tusschen koning en parlement.
A.J. Verbeek van der Sande Jr.
DE laatste twee à drie maanden heeft Zweden, dat sedert de dagen van spanning in 1805 bij de afscheiding van Noorwegen, bijna een land scheen zonder geschiedenis, plotseling in hooge mate de belangstelling van Europa en van de beschaafde wereld op zich gevestigd. Nadat in het jaar 1905 het gevaar voor een Noordschen Broederoorlog een oogenblik zeer groot was geweest, scheen het voor den oppervlakkigen beschouwer, dat Zweden nationaal was ingeslapen. Terwijl in de geheele wereld de laatste jaren niet alleen de groote mogendheden, maar zelfs vele kleine staten zich tot de tanden wapenden in verband met den steeds dreigenden wereldoorlog, scheen Zweden zich van de internationale gebeurtenissen en van het gevaar, dat ook dit land van Slavische zijde dreigde, niets aan te trekken. Althans zoo scheen het de overgroote meerderheid van het krantenlezend publiek, dat van het langzaam ontwaken van het Zweedsche volk, van het langzaam zich bewust worden van het gevaar, slechts eenige flauwe naklanken heeft vernomen.
Aan deze omstandigheid is het vermoedelijk toe te schrijven, dat de belangrijke gebeurtenissen, welke in den laatsten tijd in Zweden hebben plaats gegrepen, voor Europa eenigszins zijn gekomen als een verrassing, terwijl de nationaalgezinde Zweden daarentegen van meening waren, dat het zoo komen moest, wanneer niet nu, dan toch over een paar maanden, dat de bom eenmaal barsten moest, aangezien de toestand van verwaarloozing, waarin Zweden's landsverdediging verkeert, op den duur voor het fiere Zweedsche volk ondraaglijk werd.
Tot goed begrip van zaken, diene men in de eerste plaats met de juist genoemde karaktereigenschappen van het Zweedsche volk rekening te houden. Het Zweedsche volk is een volk, dat zich voelt. Terecht heeft men het dikwijls genoemd de aristocraten onder de volkeren van Scandinavië. Ook Denemarken en Noorwegen hebben eene geschiedenis, waarop zij trotsch kunnen zijn (zij het ook in mindere mate dan de Zweden), maar geen van deze beide volken voelt zich zoo de afstammeling van groote voorvaderen als dit het Zweedsche volk doet. De dagen van Gustaf Adolf en Carl XII leven voort in de herinnering der moderne Zweden en met trots wijst men U op het feit, dat Zweden behoort tot die weinige landen in de geschiedenis, die gedurende hun gedurende hun geheele bestaan nooit onder vreemde overheersching hebben gestaan.
Wanneer men deze karaktereigenschap der Zweden kent, dan begrijpt
| |
| |
men, dat men den nationaalgezinden Zweden niet moet aankomen met datgene, wat men hier zoo dikwijls hoort in verband met de landsverdediging, dat n.l. Zweden met z'n zes millioen inwoners te klein en te onbeduidend is, en dat het bij eenen internationalen oorlog toch ten doode is opgeschreven. Ik geef allen Nederlanders, die er over mochten denken, dezen zomer in Zweden te reizen, in overweging, althans den beteren Zweden niet met dergelijke beschouwingen aan boord te komen. Zulke opvattingen doen helaas opgeld in Nederland, maar in Zweden zou men u het luid verkondigen van dergelijke opinies zeer ten kwade duiden. Ter illustratie geef ik u hier eene aanhaling uit een artikel van den bekenden Zweedschen theoloog P.P. Waldenström, den man, die eene nieuwe van de Luthersche Staatskerk afwijkende secte gesticht heeft, welke ook in Amerika vele aanhangers telt. Ds. Waldenström vertelt, hoe men hem bij zijn laatste bezoek aan Amerika van verschillende zijden opmerkte, dat Zweden zich toch niet zoo ongerust behoefde te maken voor eenen eventueelen Russischen aanval, aangezien Duitschland toch nooit zou dulden, dat Rusland Zweden inpalmde. Waarop Waldenström antwoordde: Wat, Duitschland niet dulden! wat hebben wij met Duitschland te maken! Wij zullen zelf niet dulden! Dit is teekenend, niet waar. Dat Waldenström in deze opvattingen bovendien niet alleen staat, bewijst wel de wijze, waarop de aankondiging eener extra belasting der groote vermogens en der groote inkomens ten behoeve der landsverdediging door de betrokkenen zelf is opgenomen. In geheel Zweden is tegen deze belasting geen oppositie vernomen en ik heb persoonlijk velen gesproken, die door de nieuwe belasting zwaar zullen worden getroffen, die echter allen gaarne bereid zijn dit geld bij te dragen voor de verdediging des vaderlands, op voorwaarde althans, dat het inderdaad daarvoor besteed wordt en niet voor andere doeleinden, op welk punt men onder het vorig ministerie
niet geheel gerust was.
Wanneer men aanneemt dat de tegenwoordige nationale herleving in Zweden in hoofdzaak te danken is aan het onvermoeide werken van den grooten ontdekkingsreiziger Dr. Sven Hedin, dan moet men als eersten datum in de geschiedenis der tegenwoordige beweging noemen het jaar 1909. Het was toen, dat Dr. Hedin, teruggekeerd van zijn beroemde ontdekkingsreis naar Tibet en overal in Europa gehuldigd als een prins der wetenschap, langen tijd in Rusland verwijlde, waar hij zoowel door de officiëele als de wetenschappelijke wereld allerbeminnelijkst werd ontvangen. Het was echter ook in in dezen tijd, dat bij Sven Hedin door vele gesprekken met Rusland's eerste mannen de vaste overtuiging post vatte, dat men in de leidende kringen in Rusland de verovering van Zweden en Noorwegen, de beheersching der Oostzee en de bezetting der ijsvrije havens aan den Oceaan voor het Russische rijk als een levenseisch beschouwde.
Het jaar 1911 gaf ons het begin te zien: als het ware de voorpostengevechten van den parlementairen strijd om de defensie, die thans geheel Zweden in twee vijandelijke kampen verdeelt. Het schijnt, dat het toenmalige conservatieve ministerie-Lindman, dat zich overigens voor de landsverdediging ook geen bijzondere lauweren heeft verdiend, op dat oogenblik begon in te zien, dat bij de algemeene bewapeningskoorts, die zich toen van Europa begon meester te maken, ook Zweden moest overgaan zich te versterken, wilde het zijne nationale onafhankelijkheid niet op het spel zetten. Van twee voorstellen, door het ministerie gedaan, tot verlenging van den diensttijd bij het leger en den bouw van een nieuw pantserschip, werd
| |
| |
het eerste voorstel den 29en Maart 1911 door de Tweede Kamer verworpen, het tweede echter in Mei van hetzelfde jaar in eene vereenigde zitting der Kamers aangenomen.
Hiermede was de strijd over de defensie in Zweden ontketend; met dien verstande echter, dat op dat oogenblik de noodzakelijkheid eener krachtige landsverdediging door de groote meerderheid van Zweden's bevolking niet werd ingezien. Toen dan ook bij de daaropvolgende rijksdagsverkiezingen de liberaal-socialistische coalitie den verkiezingskreet aanhief: Vermindering van den oefentijd en van de militaire lasten, verkreeg deze coalitie eene groote meerderheid.
In Zweden stemmen bij belangrijke onderwerpen Eerste en Tweede Kamer samen. Tot nu toe was het ministerie-Lindman wel reeds altijd in de minderheid geweest in de Tweede Kamer, maar had het zoo'n belangrijke meerderheid gehad in de Eerste, dat het bij vereenigde stemming toch in den regel de majoriteit met zich had. De verkiezingen van September 1911 echter brachten het aantal conservatieve zetels in de Tweede Kamer terug tot 64 tegen 166 van de coalitie, terwijl ook de conservatieve meerderheid in de Eerste Kamer een geduchten knak kreeg. Den 30en September trad daarop het ministerie-Lindman af om den 7en October daaropvolgende te worden vervangen door het liberale kabinet-Staaff.
Het ministerie-Staaff, dat slechts de meerderheid bezat met de hulp der socialisten en slechts door ‘vruchtbare samenwerking’ met dezen bestaan kon, gaf al aanstonds blijk deze ‘vruchtbare samenwerking’ op hoogen prijs te stellen. In de in Januari van het jaar 1912 gehouden troonrede werd door den minister-president medegedeeld, dat, in verband met den uitslag der verkiezingen, het ministerie zich niet gebonden achtte tot den bouw van het pantserschip, waartoe in Mei van het vorige jaar besloten was, over te gaan.
Van af dit oogenblik dateert het optreden van Dr. Sven Hedin. In eene vlammende brochure, getiteld ‘Varningsord’ (waarschuwingswoord) werd het Zweedsche volk gewaarschuwd voor de gevolgen van de verwaarloozing der defensie in deze ernstige tijden, wees Sven Hedin, aan de hand van de door hem in Rusland opgedane indrukken, op den landhonger van den Russischen beer; en dat deze, daar het oosten voor hem gesloten is, de bevrediging van dien honger thans moet zoeken in het westen. Ten laatste riep Hedin het Zweedsche volk op, om, daar de regeering bleek haar taak niet te begrijpen, zelf het geld bijeen te brengen, voor den bouw van een pantserschip vereischt. Deze brochure werkte als trompetgeschal in een slapende legerplaats, als een bliksemschicht bij helderen hemel. In een minimum van tijd werden tienduizenden exemplaren verkocht en binnen twee maanden waren de 12 millioen, voor den bouw van het pantserschip vereischt, bijeen gebracht. Feestelijk werd deze som der regeering ter hand gesteld, die nu wel genoodzaakt was, buigende voor den zoo tot uiting gekomen volkswil, tot bouwen over te gaan.
Sedert heeft Sven Hedin den ontwaakten nationalen geest van het Zweedsche volk geen gelegenheid gegeven weer in te slapen. Rusteloos trok hij van stad naar stad, van dorp naar dorp, overal het volk wijzende op het Russische gevaar en op de noodzakelijkheid, door een krachtige landsverdediging den Slavischen beer van zijne veroveringsplannen af te schrikken.
Toch is het zeer twijfelachtig, of Sven Hedin de meerderheid van het
| |
| |
Zweedsche volk van de noodzakelijkheid der vloot- en legerversterking had kunnen overtuigen, wanneer niet eene andere omstandigheid daartoe krachtig had meegewerkt.
De omstandigheid, welke ik hier op het oog heb, is de ontdekking van een spionnagesysteem op groote schaal, waarmede Rusland den weg voor zijne invallende troepen bereidt. In het laatste jaar zijn de Russische spionnen in Zweden als het ware bij bosjes gearresteerd, de bemoeiingen der politie leidden tot de ontdekking eener spionneriecentrale in Kopenhagen met vertakkingen in geheel Zweden en Noorwegen. De Russische gezant en de militaire attaché werden teruggeroepen, daar de onderzoekingen der politie uitwezen, dat ook zij direct in de spionnage betrokken waren, ja zelfs hoort men serieuse Zweden openlijk verkondigen, dat de grootvorstin Maria van Rusland, die thans bezig is van haar echtgenoot prins Wilhelm van Zweden te scheiden, in hooge mate gecompromitteerd was. De ontdekking dezer Russische spionnage heeft meer nog dan de redevoeringen van Sven Hedin, er toe bijgedragen de oogen van het Zweedsche volk te openen voor het gevaar, dat hun land bedreigt.
In verband met Sven Hedin's tournée door Zweden vond ook de eerste botsing plaats tusschen het liberale kabinet en de al-oude koningsmacht, op dat oogenblik vertegenwoordigd door den kroonprins, die voor zijn ongestelden vader het regentschap voerde. Reeds tijdens het kabinet-Lindman hadden de liberalen hun koningstrouw bewezen door een voorstel, toenmaals in den rijksdag verworpen, den koning te berooven van zijne rechten tot het verklaren van oorlog en het verkenen van adeldom.
In September l.l. nu werd Sven Hedin na een diner bij een vriend te Falm in Midden-Zweden, waaraan onder meer ook de kolonel van het daar in garnizoen liggend regiment aanzat, uitgenoodigd met de andere heeren de gast van den kolonel te zijn in de officiers-sociëteit. Daar werd de geziene gast, te wiens eere men de regimentsmuziek mede snel had laten aanrukken, door den kolonel in een kleinen speech welkom geheeten, waarop Dr. Hedin met eene warme vaderlandslievende rede antwoordde. Naar later bleek, had een der muzikanten in den tusschentijd snel notities gemaakt, met het resultaat, dat den volgenden dag beide redevoeringen zeer verdraaid in het plaatselijke radicale blad verscheen. In de redevoering van Sven Hedin kwamen verschillende uitdrukkingen voor, welke vijandig klonken tegen de aangrenzende Staten, Denemarken en Noorwegen, zoowel als tegen de regeering, uitdrukkingen, welke Hedin echter ten sterkste ontkende gebezigd te hebben, terwijl ook de aanwezige officieren en civiele personen verklaarden hiervan niets gehoord te hebben. Naar aanleiding van deze onthullingen stak er tegen Hedin en de betrokken officieren een storm op in de Zweedsche radicale en socialistische pers, een storm, die dusdanige afmetingen aannam, dat in enkele socialistische bladen werd geëischt alle officieren, die zich tegen de regeering hadden uitgelaten, te ontslaan en te vervangen door bekwame onderofficieren. Aan den anderen kant betoogde de conservatieve en nationale pers in de eerste plaats, dat alle betrokkenen ten stelligste ontkenden de geïncrimineerde uitdrukkingen gehoord te hebben en in de tweede plaats, dat een officieren-sociëteit een besloten gezelschap is, zoodat wat daar besproken wordt, niet voor publiciteit bestemd is.
Niet weinig ontstemming wekte het dan ook in deze kringen, toen den volgenden dag de kolonel in quaestie door den minister van oorlog naar Stockholm werd opgeroepen om zich te verantwoorden en met verbazing
| |
| |
nam men er nota van, dat deze oproeping geteekend was: ‘op hoog bevel,’ d.w.z. dat de koning (in dit geval de kroonprins-regent) den minister bevel had gegeven tot dit ingrijpen. Reeds den volgenden dag echter verscheen een officiëel communiqué in de bladen, waarin de kroonprins meedeelde, niet alleen een dergelijk bevel niet te hebben gegeven, maar zelfs van de heele zaak onkundig te zijn gelaten. De minister van oorlog had het dus oirbaar geacht in naam van den kroonprins een maatregel te nemen, die rechtstreeks indruischte tegen het rechtsgevoel van een groot deel der bevolking, zonder zelfs den kroonprins in de zaak te kennen. Reeds toen ter tijde liepen er hardnekkige geruchten omtrent een ministeriële crisis. Aan den eenen kant stak er van koningsgezinde zijde een storm van verontwaardiging op over deze ministeriële onbeschaamdheid, aan den anderen kant eischte men van liberale en socialistische zijde, dat de koning, die de teugels van het bewind weer had overgenomen, het optreden van zijn zoon openlijk zou afkeuren.
Naar ik van betrouwbare zijde vernomen heb, schijnt het ministerie inderdaad den koning den eisch gesteld te hebben te désavoueeren, maar moet Gustaaf V reeds toen geweigerd hebben het Zweedsche koningschap in de handen van partijleiders te doen afdalen.
Intusschen had het kabaal rond de zgn. Falm-quaestie ten minste dit goede gehad, dat de aandacht er meer dan ooit door werd gevestigd op het brandende vraagstuk der landsverdediging. Op uitnoodiging der Uppsala-studenten kwam Sven Hedin naar Zweden's oudste universiteitsstad, waar hij met fakkels van den trein werd gehaald en hem een geestdriftige ontvangst werd bereid. Drie dagen daarna vond te Stockholm een reuzenmeeting plaats, waar professoren der universiteiten van Uppsala en Stockholm spraken en waar ook Sven Hedin als eeregast aanwezig was. Onder groote geestdrift werd hier besloten overal in den lande propaganda te maken voor de verlenging van den oefentijd en de versterking van de vloot. De aanwezige studenten verklaarden zich zelf bereid een jaar te dienen in plaats van zooals tot nu toe zes maanden.
Intusschen zat men ook van de andere zijde niet stil. Terwijl de nationalisten de uitgave begonnen van een weekblad voor de defensie en de studenten overal het land introkken om in de dorpen te spreken en de boeren van het noodzakelijke van de verzwaring der militaire lasten te overtuigen, organiseerden de socialisten in de steden meetings om de industrie-arbeiders tot verzet tegen de nieuwe beweging op te wekken.
Inmiddels had de regeering onder dit alles een stilte als het graf bewaard. Van conservatieve, zoowel als van socialistische zijde had men zijn standpunt in het defensievraagstuk bepaald en vele liberalen, wien het niet mogelijk was geweest langer het stilzwijgen te bewaren, hadden hunne instemming geheel of gedeeltelijk met een van beide opvattingen betuigd. Het rapport der defensie-commissie werd bekend en bleek gunstig voor de versterking der weermiddelen. Zelfs scheidde zich een socialist van het standpunt zijner partijgenooten af en verklaarde eene vermindering van den oefentijd eene onmogelijkheid, weshalve hij gedwongen werd zijn mandaat als lid van den rijksdag neer te leggen. Het ministerie echter bleef bij voortduring zwijgen.
Intusschen was de toestand steeds meer gespannen geworden. Op de vloot had de chef van de marinestaf, de zeer geziene admiraal Ankarcrone, verklaard, niet met de plannen van den minister van marine te kunnen
| |
| |
instemmen en was derhalve tot aftreden gedwongen. Door een admiraal graaf Ehrensvärd werd hem daarop bij zijn afscheid namens het geheele officierscorps op demonstratieve wijze een huldeblijk aangeboden.
Aan den eenen kant vorderden de socialisten, dat de minister-president op positieve wijze tegen deze nationale uitingen zou stelling nemen: Aan den anderen kant verlangden de conservatieven en zelfs een gedeelte der liberale partij, dat de minister zich aan het hoofd zou stellen van de nationale beweging en ‘in vruchtbare samenwerking’ met de conservatieven het defensie-vraagstuk tot oplossing zou brengen.
In deze dagen van spanning hield minister Staaff zijn groote rede te Karlscrona. In deze rede poogde de minister zich als een aal tusschen de partijen door te slingeren. Aan den eenen kant werd betoogd, dat de beloften, door de liberale partij bij de verkiezingen afgegeven, het voor den minister onmogelijk maakten tot verlenging van den oefentijd van het leger over te gaan; aan den anderen kant werd aangekondigd, dat de verlenging bij artillerie en cavalerie en bij de vloot nog dit jaar zou worden voorgesteld. Aan den eenen kant werd eene weerbelasting voor de defensie, aan den anderen kant werd de bouw van spoorwegen in het noorden voor het geld, uit deze belasting voortkomende, aangekondigd, spoorwegen, waarvan het strategisch nut volstrekt niet vaststond. Wat ten slotte betrof de hoofdvraag: de verlenging van den diensttijd bij de infanterie, waren 's minister's verklaringen zoo onduidelijk, dat er met geen mogelijkheid was uit te maken, welk standpunt de minister hier tegenover innam. Zooveel was echter zeker, dat n.l. van eene oplossing van dit vraagstuk dit jaar niets meer komen kon, aangezien de minister zich daarvoor te zeer gebonden achtte tegenover de kiezers en dus eerst den uitslag der verkiezingen het volgend jaar September daarvoor wilde afwachten.
De heer Staaff had bedoeld met deze rede alle partijen te vriend te houden. Aan den eenen kant wilde hij de ‘vruchtbare samenwerking’ met de socialisten niet tot eene onmogelijkheid maken, aan den anderen kant wilde hij het nationale gedeelte der eigen partij niet voor het hoofd stooten. Het resultaat was echter geheel anders, dan de minister zich dit als handig advocaat gedacht had. Aan den eenen kant werd hij van socialistische zijde van verraad tegenover de kiezers beschuldigd, aan den anderen kant vond men van nationalistische zijde zijne toezeggingen beslist onvoldoende. Van beide zijden werd de campagne vóór of tegen de defensie dan ook met onverminderde kracht voortgezet.
Kort na 's minister's Karlscrona-rede drongen de eerste geruchten tot Stockholm door, dat onder de boeren eene sterke strooming was voor de verhooging der uitgaven voor de defensie. De Zweedsche boeren, waaronder niet weinig geslachten zijn, die reeds honderden jaren op dezelfde hofstee wonen en die dus gehecht zijn aan hun geboortegrond, gehecht zijn aan hun oude vrijheid, de Zweedsche boeren waren ongerust geworden voor het voortbestaan van die aloude vrijheid, en besloten volgens oud gebruik op te trekken naar de hoofdstad en hun koning hunne bezorgdheid over den toestand van leger en vloot uit te drukken. Aanvankelijk liet het zich niet aanzien, alsof deze betooging een grooten omvang zou aannemen. Toen dan ook de koning, die zich van den beginne af gaarne bereid verklaarde de boeren te ontvangen, den minister-president uitnoodigde, aan zijne zijde het adres der boeren in ontvangst te willen nemen, werd dit door den heer Staaff beslist geweigerd. Toen echter de stroom van deelnemers
| |
| |
met den dag aanzwol en het zich liet aanzien, dat het getal 30.000 zou worden overschreden, bleek de heer Staaff van meening te zijn veranderd en vroeg hij den koning alsnog bij de ontvangst der boeren te mogen tegenwoordig zijn. Ditmaal weigerde echter de koning en toen kort daarop de minister-president verzocht den speech van den koning te mogen schrijven, althans van den inhoud daarvan vooruit kennis te mogen nemen, weigerde de koning ook dit, zeggende, dat het hier geen politieke handeling gold en dat hij vrij wenschte te spreken tot zijn volk.
In verband met de houding, later door het ministerie aangenomen, was dit het oogenblik, waarop het, wanneer het werkelijk van meening was voor 's konings optreden in het openbaar verantwoordelijk te zijn, de kabinetsquaestie had moeten stellen. Wanneer het ministerie werkelijk van meening is, dat de koning er geene meening, afwijkende van die zijner verantwoordelijke raadslieden, op na mag houden, dan had het er aan moeten vasthouden van de openbare uitlatingen des konings te worden op de hoogte gesteld, alvorens deze gemeen goed werden, in plaats van, zooals thans geschied is, achteraf den koning te trachten te dwingen tot een stap, welke voor diens prestige vernietigend zou zijn geweest.
De redevoering, door den koning bij de ontvangst der boeren gehouden, kan ik aannemen bekend te zijn. Zij is, voor zoover ik na kan gaan, voor alle partijen een groote verrassing geweest. Slechts enkele ingewijden schijnen vooruit geweten te hebben, op welke wijze de koning in den gang van zaken wilde ingrijpen. Tot deze ingewijden moeten vermoedelijk gerekend worden, behalve de koningin, die in deze zaak een groote rol schijnt gespeeld te hebben, de hoogste hofdignitaris, rijksmaarschalk graaf Douglas en Zweden's grootste levende dichter Verner von Heidenstam, vermoedelijk ook baron Louis de Geer, de man, die later met de vorming van een ministerie belast werd. De bewering van ‘Het Vaderland,’ dat de koning het instrument was geweest van de conservatieve partij, is dan ook eenvoudig een verzinsel. Zelfs heb ik van verschillende zijden vernomen, dat men het wel volkomen eens was met de woorden des konings, maar deze woorden in de tegenwoordige omstandigheden onder de tegenwoordige politieke constellatie, voor onvoorzichtig hield. Vast staat het, dat de conservatieve partij in den rijksdag daarom de rede des konings niet meer in bescherming heeft genomen, omdat men Zijne Majesteit de gelegenheid niet wilde ontnemen, zijne woorden eventueel iets anders te duiden, eventueel de scherpte er van wat weg te nemen om met het ministerie en de heerschende partij tot een compromis te kunnen komen. Dat de koning ook niet ongeneigd was, een dergelijk compromis aan te gaan, al was hij ook niet geneigd zijne woorden in te slikken, hebben de onderhandelingen der volgende dagen bewezen. De woorden des konings lieten ruimte voor onderhandelingen en wanneer de liberale partij in het belang van de eenheid des lands maar een ietsje meer meegaandheid had getoond, dan ware het zeker mogelijk geweest tot een compromis te komen, waarop het koning en parlementsmeerderheid mogelijk was geweest samen te werken.
Persoonlijk gingen mijne sympathieën in het tijdperk der onderhandelingen veel meer naar den kant dergenen, die vonden, dat het ministerie nu maar dadelijk moest worden weggestuurd; maar de voorzichtigheid en de politieke constellatie geboden een compromis. Van gematigd conservatieve zoowel als van gematigd liberale zijde werd hier dan ook
| |
| |
sterk op aangedrongen, de koning bleek niet ongeneigd en ook het ministerie scheen aanvankelijk bereid wat water in zijn wijn te doen.
De man, die in deze crisis het beslissende woord gesproken heeft, is dan ook niet geweest de leider der liberale partij, minister-president Staaff, maar de leider van de radicale groep in die partij, graaf Raoul Hamilton. Het is de pressie geweest, door deze groep op den minister-president geoefend, die hem op het laatste oogenblik, toen het scheen, alsof een schikking getroffen was, deed aankomen met den eisch, dat de koning zich voor het vervolg zou verbinden, niet meer in het openbaar te spreken, alvorens zijne verantwoordelijke raadgevers van den inhoud zijner rede op de hoogte te brengen. Dezen eisch, welken, gelijk vroeger gezegd, het ministerie met meer recht voor de komst der boeren had kunnen stellen, heeft de koning met de meeste beslistheid van de hand gewezen. De handschoen, door de liberale parlementsmeerderheid den koning toegeworpen, is door dezen opgenomen. De komende verkiezingen zullen gestreden worden tusschen koning Gustaf V en zijn vroegeren minister Staaff, zich nog steeds noemend royalist, anders gezegd tusschen koningsgezinden en en republikeinen in meer of min verkapten vorm. Dat het koningschap daarbij de inzet zou zijn, is vermoedelijk de zaak eenigszins grootere proporties geven dan werkelijk het geval is, maar om het koningschap van Gustaf V gaat het hierbij wel. Dat, n.l., zooals men dit op liberale kiezersvergaderingen gezegd heeft, de koning zich zou laten dwingen het ministerie-Staaff terug te nemen, is wel niet aan te nemen. Koning Gustaf V heeft mijn lot gebonden aan dat der militaire hervormingen. Blijkt de meerderheid van het Zweedsche volk niet genoeg nationaliteitsgevoel te bezitten, om deze hervormingen met succes in het parlement te kunnen doorzetten, blijkt de meerderheid van het Zweedsche volk het eens te zijn met diegenen, die den koning van Zweden een muilkorf willen opzetten, die hem willen beletten als een vrij man te spreken tot zijn volk, dan zal Gustaf V er ongetwijfeld de voorkeur aan geven als een koning onder
te gaan dan als een pop verder te regeeren.
Over den uitslag van den komenden verkiezingsstrijd is zeer weinig te zeggen. Zeer waar is, wat de ‘Nieuwe Courant’ onlangs half spottend opmerkte, dat in Zweden ‘alle fatsoenlijke menschen’ op de hand van den koning zijn. Ongeveer alle mannen, die in Zweden aanzien genieten, die op den voorgrond treden, die er populariteit genieten, hebben zich voor den koning verklaard. Behalve Sven Hedin, die onder het gejuich van duizenden in het cirkus te Stockholm, verklaarde, dat het parlementarisme niet deugde voor Zweden, kan de koning zeker zijn van den enthousiasten steun van alle officieren van leger en vloot. Zweden's grootste poëet Verner von Heidenstam, die anders altijd afgetrokken leeft in landelijke eenzaamheid, is in deze spannende dagen naar Stockholm gekomen en heeft overal gesproken en het volk aangemaand zich om den koning te scharen. Met den koning zijn Zweden's grootste schilders Anders Zorn, Carl Larsson en Bruno Liljefors, is Zweden's grootste tooneelspeler Anders de Wahl en is zelfs Zweden eerste operettezanger, de ontzaglijk populaire, warm nationale Axel Ringvall. Met den koning is alles, wat in Zweden nationaal voelt en denkt, is inderdaad het beste gedeelte der Zweden; maar aan den anderen kant staan de politieke slimmelingen, die werken met beloften en toezeggingen en de verheerlijking van Jan Rap en mijnheer den arbeider. De toekomst zal moeten uitwijzen, wie van die beide groepen den meesten invloed heeft op het Zweedsche volk.
|
|