De Tijdspiegel. Jaargang 71(1914)– [tijdschrift] Tijdspiegel, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 331] [p. 331] Stemmingen. Elise Soer. [Is elk menschenhart een verzegeld boek?] Is elk menschenhart een verzegeld boek? En wie heeft de bladen beschreven? Staan onze woorden en daden er ook, Los rag, in 't verleden geweven? Is elk menschenhart als een eenzaam meer; Op den bodem bezwaard met steenen, Door baldadige hand er neergegooid, Waarover de ziel moest weenen? Is elk menschenhart een stille kluis, En toeven wij slechts aan zijn drempel, En zullen wij nooit het heiligste zien In dien eeuwig gesloten tempel? [pagina 332] [p. 332] In mijn jonge jaren, Was mijn woud zoo dicht. Eedle, hooge stammen Streefden er naar 't licht. Laagre plantenweelde Tierde aan hun voet; Lieve, mooie bloemen Brachten mij haar groet. Zonnestralen speelden, Dansten door het woud; Op bemoste paden Vloeide zonnegoud. Als een vlinder dartel, Zwierf ik door mijn bosch; Rustte er in de schaduw, Op een bed van mos. 't Leven enkel blijheid, Vol van zonneglans; Reine lentezoetheid.... Ach, zoo schijnt het thans. [pagina 333] [p. 333] Zware wolken kwamen. 't Werd in 't woud zoo stil. Nevelen slopen nader, Als een lijkwa kil. 't Ruischte door de takken, Lange, bange zucht.... Groote tranen leekten Door de grijze lucht. Harde slagen dreunden.... In mijn lustwarand Was de dood geslopen, Met zijn sterke hand Velde hij de boomen, De eelste, jong en oud; Brak de schoonste bloemen, In 't ontluisterd woud. Eenzaam dwaal ik omme, Door de leege zaal.... Maar een stemme fluistert: ‘Ook gij valt eenmaal.’ [pagina 334] [p. 334] Voorjaarsavond. Het licht beschijnt de akkers, Alsof zij met sneeuw zijn bestrooid; Het late licht van den avond Heeft de aarde met zilver getooid. Maar daar, in 't verre Westen, Laait sombere, bloedroode gloed Van vreemde, felle branden, Ons dreigend, droef tegemoet. Wat spellen zij? Storm of vrede? IJdele vraag! Zie, in rijen geschaard, Staan zwijgend en wachtend de boomen, Tot de roode hemel weer klaart. Dan ritselen de naakte takken, Als fluisteren zij tegen elkaar: ‘Laat de Westerstorm maar komen; Hij brengt ons het bloeiende jaar.’ Vorige Volgende