De Tijdspiegel. Jaargang 71(1914)– [tijdschrift] Tijdspiegel, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 327] [p. 327] Gedichten. Mevr. A. Cardinaal-Ledeboer. Dood en leven. Luid roept ons 't leven met zijn vele nooden... Maar vaak, terwijl de rappe hand zich weert, Gaan stil gedachten uit, als liefde-boden, Naar 't verre land, van waar geen dierb're keert. O, 'k wil niet weenen op de weeke zoden, Die dekken 't hulsel, reeds tot stof verteerd! Ik volg het spoor van 't leven mijner dooden En 'k vind het weder, door geen dood gedeerd. Ik kus hun beeldt'nis, mij tot troost gebleven, 'k Herdenk hun liefd' en hoop, hun moed, hun strijd, En 'k weet: ze zijn gegaan tot hooger leven, Tot reiner vreugd, tot eed'ler werkzaamheid. Ja, 'k hoor een fluistren uit onzichtb're dreven: Hier is ons hooger samenzijn bereid! [pagina 328] [p. 328] Troost. Is uw hart zoo groot als de groote zee, O, laat mij dan komen vrij, En storten den stroom van mijn brandend wee In die diepe, koele, machtige zee, En ademen hoog als zij! Zijn uw armen wijd als de wijde zee, O, breid ze dan om mij heen, En deel mij het vast vertrouwen mee: Al zijn wel vaak onze wegen twee, Toch is onze richting één! Is uw stem zoo diep als de stem der zee, O, laat mij dan luisteren stil Naar het rijzend ruischen van ziele-vreê, Hoog boven de branding van wereld-wee, Die breekt op des Eeuwigen wil! [pagina 329] [p. 329] Juni-avond. Open u, wereld, gij wondre, gij wijde! Hemel en Aarde omarmen zich zacht; Zie hoe de lijnen hun grens overschrijden, Zie hoe het zonlicht zelfs aarzelt bij 't scheiden, Avondrood wijlt bij het zilver der nacht. Lieflijk de slapen met rozen omwonden Vleit zich de zomerdag langzaam ter rust; Geuren en zangen omzweven zijn sponde, Weven den weemoed der stervende stonde Saâm met des dageraads juublende lust. Zóó rust de Dichter, terwijl van zijn zangen Diep in zijn ziel zich 't mysterie ontspint, En hij in groot en profetisch verlangen, 't Oor nog door klanken van d'aarde gevangen, 't Eindig bestaan aan het Eeuwige bindt. [pagina 330] [p. 330] Jong en oud. Daar ligt een klove tusschen jong en oud En in de diepte bruist een wilde stroom: De levens-stroom, die hen gescheiden houdt, De grijzaard roept, de jongling hoort... in droom! Eerst mijlen, mijlen verder ligt een brug. Als hij, die eenmaal jong was, z'overschrijdt Dan denkt hij, laat, aan d'oude stem terug En woord op woord wordt thans tot werklijkheid. Nu volgt hij zelf zijn weg langs d'overzij En roept zijn manend woord... en gaat voorbij! Vorige Volgende