De Tijdspiegel. Jaargang 71
(1914)– [tijdschrift] Tijdspiegel, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 21]
| |||||||||||||||||||||||||
Wetenschap, wijsbegeerte, geloof.
| |||||||||||||||||||||||||
[pagina 22]
| |||||||||||||||||||||||||
echter onder de uitdrukkelijke voorwaarde, dat de naar aanleiding daarvan gemaakte hypothesen en theoriën door middel van proefnemingen telkens, zooveel mogelijk, getoetst worden aan de zinlijk waarneembare wereld, waarmede onze wetenschap voortdurend voeling moet blijven houden. De bijzondere wetenschappen, waarvan wij de resultaten eerst na zóódanige toetsing als waar mogen aannemen, moeten dan ook alléén den grondslag vormen van een wijsbegeerte; want terecht zegt Comte in zijn ‘Philosophie positive’, ‘dat elke philosophie dient tot het brengen van éénheid in onze denkbeelden, elke wetenschap tot het brengen van éénheid in zekere klassen van onze denkbeelden, daarom moet iedere philosophie met de wetenschap een aanvang nemen.’ Ook Max Frischeisen Kohler schrijft in zijn stuk ‘Die historische Anarchie der philosophischen Systeme und das Problem der Philosophie als Wissenschaft’Ga naar voetnoot1. het volgende: ‘Der Ausgang aller wahren Philosophie liegt in den Ergebnissen der Wissenschaft, und aus dieser Einsicht sind allerdings alle Versuche eines Weltverständnisses, die diese Resultate irgend wie zu vernachlässigen oder gar zu verachten wagen, von vornherein gerichtet. Nur wenn man von der Tatsache dieser Wissenschaft ausgeht, können die Aufgaben der Philosophie in die präzise Fassung gebracht werden, die allein eine fruchtbare Behandeling ermöglicht. Wo immer das philosophische Denken von den festen Bahnen der forschenden Wissenschaft abweicht, verliert es den Boden unter den Füssen und wird haltlose Spekulation.’ Juist, want Kant heeft ons reeds geleerd: ‘Ohne Sinnlichkeit würde uns kein Gegenstand gegeben, und ohne Verstand keiner gedacht werden. Gedanken ohne Inhalt sind leer, Anschauungen ohne Begriffe sind blind.’Ga naar voetnoot2. Wij moeten dan ook niet louter denken, doch waarnemen en het waargenomene denkend verwerken. Aan zoodanige waarneming met denkende verwerking dankt de ervaringswetenschap haar ontstaan, en een wijsbegeerte, daarop berustend, kan niet anders heeten dan de wijsbegeerte der ervaring. Critisch moet zij tevens zijn, daar zij hare leerstellingen niet als voor eeuwig vastgesteld mag beschouwen. De bijzondere wetenschappen, welke naar aanleiding van | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 23]
| |||||||||||||||||||||||||
het vorenstaande beschouwd moeten worden als de grondwetenschappen der wijsbegeerte, zijn: in de astronomische anorganische en in de aardsche anorganische en organische wereld:
in de organische wereld:
Doch met het in onderlinge verband en samenhang brengen van de door die wetenschappen verkregene resultaten heeft de algemeene wijsbegeerte haar taak nog niet ten einde gebracht. Op haar rust nog als taak: ‘de beschouwing van de grondbegrippen der bijzondere wetenschappen in verband met de leer van het menschelijk kenvermogen’ volgens Prof. Spruijt, die dat werkdadige deel der wijsbegeerte vervolgens op de volgende wijze kenmerkt: ‘Zoo vormen de logica in den engeren zin en de leer van het kenvermogen of de logica in den ruimeren zin den band, die al de ongelijksoortige bijzondere wetenschappen vereenigt.’Ga naar voetnoot1. Het doel van de algemeene wijsbegeerte is: éénheid te brengen in onze kennis van alle stoffelijke en geestelijke gebeurlijkheid, van de gansche natuur, welke wij in de vormen van ruimte, tijd en causaliteit ervaren als onze werkelijkheid, waaruit wij onze wereld- en levensbeschouwing opbouwen. Het wereldbeeld, hetwelk wij alsdan ons vormen, is een gewrocht van objectieve en subjectieve factoren - althans het komt ons zóó voor, maar inderdaad is het zóó niet, want die zoogenaamde objectieve factoren zijn eveneens subjectieve. Dit leeren ons de hersenphysiologie en de physiologische psy- | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 24]
| |||||||||||||||||||||||||
chologie. De ethertrillingen, die van buiten (naar het schijnt) in onze zintuigen dringen, brengen de zintuigelijke zenuwen in beweging, wier zenuwbanen verder de trilling overbrengen naar de verschillende hersencentra, alwaar de verschillende gewaarwordingen ontstaan. Door een synthetische werking dier hersencentra, die, door een netwerk van zenuwdraden met elkander verbonden, het associatiegebied vormen, worden aldaar de gewaarwordingen ook geassocieerd, en uit deze laatste associatie ontstaan onze voorstellingen, van welke sommigen in het zoogenaamde projectiegebied geraken; en hierdoor verkrijgen wij, op eene ons nog onverklaarbare wijze, de voorstelling van een ‘buitenwereld’. Tot die buitenwereld behooren ook ons lichaam met zintuigen, zenuwen en hersenen, zoodat wij niet kunnen spreken van een buiten ons lichaam, maar slechts van een buiten onzen geest - hetgeen echter de zaak nog niet duidelijk maakt. Doch, hoe het ook zij, wij zien toch uit het bovenstaande, dat onze geheele ervaringswereld niet anders is, dan een wereld van voorstellingen.Ga naar voetnoot1. Reeds Kant heeft in zijn Erkenntnisstheorie te kennen gegeven, dat wij slechts een phaenomenale wereld waarnemen, en had dus toen reeds duidelijk ingezien hetgeen later door de wetenschap is bevestigd. De latere wetenschap leert ons ook - zooals ik boven heb getracht aan te toonen, dat alle stoffelijke en geestelijke verschijnselen van de phaenomenale wereld in een onverbreekbaar verband met elkaar staan. Die samenhang, in het geheele planten- en dierenrijk, van het miscroscopisch ééncellig wezentjeGa naar voetnoot2. af tot den mensch dóórloopende, is alleen bespeurbaar voor den mensch door middel van zijn langs dien weg van evolutie volkomen gewordene bewustzijn. Langs den weg van evolutie. Want, hoewel van een zelfbewustzijn bij de lagere organismen moeilijk sprake kan zijn, is het niet te ontkennen, dat onder de bij die miscroscopisch | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 25]
| |||||||||||||||||||||||||
kleine protoplasmadroppels waargenomen levensverschijnselen de psychische eigenschap van met overleg handelenGa naar voetnoot1. te bespeuren is, waardoor zekere mate van bewustzijn - zij het ook van nog zeer geringen aard - wel aangenomen moet worden. - Zóó heb ik in al het bovenstaande, zooveel in mijn vermogen was, in groote trekken de lijn aangegeven, welke al de wetenschappen verbindt tot haar laatsten grenspaal toe, liever nog, haar weder voert tot het eerste begin van alle wetenschap, van al ons weten, denken, gevoelen, willen en handelen. Die groote beteekenis van ons bewustzijn heeft Descartes het eerst ingezien en uitgedrukt in zijn stelregel: ‘cogito ergo sum’, waarmede hij - zooals uit zijne geschriftenGa naar voetnoot2. blijkt - bedoelde: ‘ik ben er mij bewust van, dus ben ik,’ onder zijn ‘cogito’ alzoo niet alleen het denken, maar de bewuste ziels- of geestestoestanden in het algemeen bedoelende. Het bewustzijn derhalve de ondergrond van al ons weten. Daarom kan ook de wetenschap ons niets leeren omtrent zijn wezen en herkomst. Dat het bewustzijn echter in kiem in ons (en ook in de dieren) aanwezig is als een onderbewustzijn is wel aan te nemen, zooals Prof. Dr. Arthur Drews schrijftGa naar voetnoot3. in zijn werk ‘Die Psychologie des Unbewussten’: ‘Die unbewusste psychische Tätigkeit, die der Träger der Empfindungen und damit der psychischen Phänomene ist, äussert sich in der Weise, dass sie uns den Elementarphänomenen der Unterbewusstseine durch schöpferische Synthesen die psychischen Phänomene immer höherer Bewusstseinsstufen formiert und diese Leistung innerhalb des höchsten Bewusstseins fortsetzt.’ Ook Th. Kappstein schrijft in zijn ‘Eduard von Hartmann. Einfuhrung in seine Gedankenwelt’Ga naar voetnoot4.: ‘Was wir Bewusstsein nennen, unser oberstes Zentral- | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 26]
| |||||||||||||||||||||||||
bewusstsein, resultiert aus einer Synthese des relativ unbewussten Inhalts unserer Unterbewusstseine, die das phychische Correlat untergeordneter nervöser Zentren (Hirnteile, Ganglien und Nervenzellen) sind, und ist letzten Endes nur Erscheinung eines uber alle Grenzen des Bewusstseins hinausliegenden allein wahrhaft Seienden, das das Wissende ist in allem Wissen, das Wirkende in allem Wirken. Was hinter der Materie, hinter dem Organismus und hinter dem Bewusstsein liegt, das ist das Metaphysische, eine sie alle drei produzierende Tätigkeit, die objectiv in der Natur uns als Kraft, subjectiv im Bewusstsein als Wille erscheint.’ Zeer belangrijk is ook en aanpassend aan bovenstaande verklaringen hetgeen Med. Dr. G. Ritter von Rittershain, K.K.A.O. Prof. an der Universität in Prag, schrijft in zijn werk: ‘Geistesleben. Betrachtungen über die geistige Tatigkeit des menschlichen Gehirnes und ihre Entwicklung.’ Na eerst van het denken de volgende verklaring gegeven te hebben: ‘Den ganzen Act, das Combiniren, das Distinguiren und das Urtheilen fassen wir in dem Ausdrucke: “Denken” zusammen, und nennen das Product einen Gedanken,’ gaat hij aldus voort: ‘Man geräth zwar in einen ziemlichen Widerspruch mit dem gewöhnlichen Sprachgebrauche, wenn man ein unbewusstes Denken annimmt und dem bewussten entgegensetzt. Nichtdestoweniger lehrt die einfache Beobachtung, dass es eine Art Denken gebe, welche nicht zum Bewusstsein gelangt, und das, was man den Instinct der Thiere höherer und niederer Entwicklung nennt, dürfte mit einem solchen Denken zu vergleichen sein. Sie combiniren, sie distinguiren und sie urtheilen, ohne sich dessen bewusst zu sein. Der Gedanke an sich ist nicht mehr als ein Reales zu erfassen, er unterliegt als solcher vorerst nicht dem Willen und kommt somit auch, so wie der Traum, nicht immer zu unserem Bewustsein. Wir mussen Z.B. bei der allmäligen Entwicklung des geistigen Lebens des Kindes ebenfalls die Entstehung von Gedanken als nothwendig voraus setzen, welcke so lange nicht zum Bewusstsein gelangen können, als sie nicht mit bestimmten festhaftenden Eindrucken in Verbinding gebracht und mit ihnen reproduciert werden können. Selbst dem Erwachsenen wird der Gedanke erst dann erkennbar, wenn durch die Erinnerung zugleich das Symbol reproducirt wird, durch welches er ausdruckbar und für uns fassbar d.h. zur Vorstellung wird. | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 27]
| |||||||||||||||||||||||||
Damit sind wir nun bei Unserem Ausgangspunkte angelangt: der Gedanke kann nicht zu unserem Bewusstsein gelangen, nicht zur Vorstellung werden, so lange wir ihn nicht in irgend einer Weise auszudrücken vermögen’ u.s.w. Al het vorengaande resumeerend, komen wij tot dit resultaat: al onze uit wetenschap en wijsbegeerte geputte kennis, waaruit wij ons een wereldbeeld en wereldbeschouwing vormen, is niet anders, dan kennis van een wereld van voorstellingen, voorstellingen, welke, ontstaan uit het bewustzijn en in al hare gedaantewisselingen steeds gedragen door het bewustzijn, derhalve bewustzijnsverschijnselen en bewustzijnsinhouden zijn. Het bewustzijn, eerst in latenten staat in alle organische wezens, ook bij den mensch, nog de onbewuste achtergrond van ons denken, gevoelen en verbeelden, dus van onzen geest en van ons geheele wezen, maar later door ‘schöpferische Synthesen’ (zooals Drews zegt) zich ontwikkelend tot actief hooger bewustzijn, moet noodzakelijk zijn oorsprong hebben in een groot, algemeen Bewustzijn, waarvan alle individueele bewustzijnen en bewustzijnsinhouden als zoovele uitstralingen en als de verwerkelijking van eene allesomvattende Godsgedachte te beschouwen zijn. Dit is nu nog wel slechts een punt van gelooven, maar dan toch een zeker geloof op weten gegrond, door wetenschap en wijsbegeerte op overtuigende wijze aangetoond, en daarom dan ook door onze rede en verstand erkend moetende worden. Zoo kunnen dus alleen wetenschap en critische ervaringswijsbegeerte ons tot een voor allen aannemelijk Godsgeloof leiden. |
|