De Tijdspiegel. Jaargang 71(1914)– [tijdschrift] Tijdspiegel, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 17] [p. 17] Sneeuwmorgen. Jan Klaarenbeek. Toen ik van morgen wakker werd En door de ruiten keek, Lag witgesneeuwd de wijde vert' En zwart daarin de beek. Boomtakken waren ruig gekuifd Hun' sprieten bogen neer; Een molenkap was overhuifd, Blank als een zwaneveer. De hofsteê dook zijn lage dak Diep in de wollen vacht Die om zijn rug geduffeld was In den doorsneeuwden nacht. En popels stonden daaromheen Als wachters, oudbedaagd; Zij hielden recht hun' stijve leên En waren witgekraagd. 't Was àlles wit. De stilte woog Zwaar onder grijze lucht, Waardoor zijn wieken sloom bewoog Een kraai in trage vlucht. Vorige Volgende