De zigeuner.
Balthazar Verhagen.
Mijn vedel, hoe ligt ge in het stof en vergeten,
Zooals mij de wereld in eenzaamheid liet?
Uw snaren zijn hulpeloos slap en versleten:
Zóó zat ik verstomd voor mijn somber verschiet!
Kom hier! Want een schaduw van streelende handen
Omzweeft nog mijn hoofd, dat lang dof was en loom:
Ontwaak uit uw starre verdooving, want branden
Zult ge in den alouden, hartstocht'lijken droom!
Ik tooi u met lenige, zilveren snaren,
De stem in mijn hart is herboren en trilt,
De zomer is machtig in 't bloed mij gevaren,
Een Muze weêr maakt mijn verbeeldingen wild!
Mijn oude, verwaarloosde vriend, in mijn armen!
Uw triestige broeder, mijn alt, ligt ter zij! -
Kwam mij de verrukking der liefde verwarmen,
Zoo deel gij mijn juichkreet: mijn klacht is voorbij!
Kom, dicht aan mijn hart, drink de bruisende zangen,
Van dronkene vreugde, bedwelmenden gloed:
Zóó zijn wij van ééne bezieling bevangen,
Die tot in de sterren ons duizelen doet!
Vlieg op, phantaisie, vlieg langs eind'looze banen,
Geboren - verloren in 't eeuwig verschiet,
In warr'lende dansen, in marschen, sziganen -
Nog ken ik het eind mijner liefdejeugd niet!
O, godd'lijke zomer, o levende weelde,
Maak mij dan zóó rijk aan extase, dat ik,
Ook wen ik mijn vedel ten doode bespeelde,
Toch nimmer de volheid mijns harten uitsnik!
|
|