| |
| |
| |
Verzen.
Herman Middendorp.
Schubert.
Waar de kaarsen flikker-gelend branden
murmel-zingt een broos geruchtend lied;
val van klanken, vredig als 't verschiet
van den nacht op maan-belichte landen.
Zacht bewegen witte meisjeshanden,
of de klank de vingeren ontvliet;
de ijle sfeer is zwaar van schoon verdriet;
grijze weemoed schemert langs de wanden.
Als de laatste kalme klank-geruchten
in de schemerende rust vergaan,
blijft nog zwevend in de stilte hangen
verre melodie van vaag verlangen;
vogelen gelijk, die eindlijk slaan
traag de wieken weg in witte luchten.
| |
| |
| |
O 't eenzaam lied....
O 't eenzaam lied, - o 't eindloos-eenzaam lied
van zachten regen in den zomernacht!....
als leed-gedweeë weemoed wakend wacht,
en zoekend naar verloren droomen spiedt.
Dan rijst me in 't hart een ongeschreide klacht,
een ongesproken, vreemd en schoon verdriet;
mijn speurendst zinnen vindt den oorsprong niet,
of ik 't al eindlooze uren overdacht.....
En de ongebroken zang gaat zacht en zachter,
en ruizelt ruischend neer op breede stad,
waar lang verstierf der menschen laatst gerucht
nu nacht voor velen zoet vergeten had.
Stil schreit mijn ziel, - en tegen 't zwart der lucht
geen enkle ster als troostend-hooge wachter....
| |
| |
| |
Geef mij van uw troostend-zachte....
Geef mij van uw troostend-zachte
woorden voor mij, bleeke ellenden;
slechts uw woord kan van mij wenden
somber-zwarte smart-gedachten.
Al wat mij aan troost gebleven
is, wil ik u willig schenken,
en uw vragend harte drenken,
tot mijn hart om troost geheven.
Heeft van woordenlooze smarte
niet uw peinzend oog gesproken?
lijden, om wat ligt gebroken
in ons beider bloedend harte.
Liefdes licht zal ik niet vragen;
klagend om wat ging verloren,
zou de ziel de nieuw-geboren
vreugdeschijnen niet verdragen.
| |
| |
Liefdes kus is zoete logen;
zoete smart zijn liefdes tranen;
schrijnend leed ligt in geganen
lust, om Levens wreed vermogen.
Daarom kan der liefde gulden
glans ons pad niet meer beschijnen;
koud geluk zou wreeder schrijnen,
dan de matte ziel kan dulden.
Maar als scheemrend hoog en verre,
droeflijk droppen dof en donker
goud, met fonkelloos geflonker,
hangen wijd-gespreide sterren,
dan zult gij door d' avond komen,
en, uw lokken aan mijn wangen,
zal ons vroeg verbleekt verlangen
speuren naar verloren droomen.
| |
| |
| |
De purperen bloemen.
O de purperen bloemen in 't koren,
de fel-roode vlammen in 't goud!
O de bloemen van lokkend verlangen
die mijn oog met bekoring aanschouwt.
Wanneer ik de vlammende rozen
zie prijken in 't ruischende graan,
en ze in deining van goudene golven
als brandende zielen zie staan,
dan word ik zoo wonder bewogen,
want leven niet diep in mijn hart,
bij 't gouden geluid van mijn zangen
de vlammen van passie en smart?....
| |
| |
| |
Rozen.
Ik had een droom van roode rozen;
o kind, het was een schoone droom!...
ik zag ze uw lokkig hoofd omblozen
in kransend-weeke wiegling loom.
Het was een droom van roode rozen.
Ik had een droom van witte rozen;
o kind, die droom was vreemd en bang!...
ik zag ze stil-verstard, bevrozen,
doods-bloemen op uw zachte wang....
Het was een droom van witte rozen.
O kind, het is een droom van rozen,
van weenend-wit, en bloedend-rood,
dit spel van liefde en kussend koozen,
dat uit één ooge-kus ontsproot.
O kind, het is een droom van rozen....
| |
| |
| |
Een late vogel wiekt...
Een late vogel wiekt door witte luchten,
de stilte gaart de zwevende geruchten
een blauwe nevel doolt al golvend over
Nu rijst erinnring van uw lach en woord
een bloeyend lustland achter donkre poort;
Een schim van hoop glimt door mijn droeve droomen,
| |
| |
| |
Alleen...
Alleen met dit eenzame lied in mijn hart,
alleen met den nacht, waar in 't loover de wind
Alleen in den nacht met een eenzame ster,
aan 't zwart van den hemel,
alleen met dit lied en een scheemrenden traan;
zult gij dien verstaan?..,
Alleen met een nimmer geproken verlang:
alleen met mijn somberen strijd dool ik om;
|
|