De Tijdspiegel. Jaargang 70
(1913)– [tijdschrift] Tijdspiegel, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 63]
| |
De droom.De blauwe nacht, de zachte nacht
heeft mij een droef genucht gebracht.
Een droom ontbloeit, een witte roos,
van tranen en van weemoed broos.
Door nacht-omschaduwd schemerland
geleidde mij uw zachte hand;
en uit uw teeren vingrendruk
doorgloeide licht en jong geluk
mijn lijf, dat in een tinteling
van blijheid aan uw zijde ging.
De maan was in de diepe kim
een doode vlam, een witte schim,
en bleeke wolken lagen stom
de stille wereld wijd rondom.
Toen viel een woord, een jong gerucht
van mijne lippen in de lucht,
en plotsling voelde ik op mijn hand
uw tranen als een zachte brand;
en al-door zweeg uw zoete mond,
de stilte sloeg mijn woorden wond....
De blauwe nacht, de zachte nacht
heeft mij een droef genucht gebracht.
| |
[pagina 64]
| |
De wind zingt een wijs....De wind zingt een wijs van verlangen,
nu ben ik weer zoo alleen,
met den schamelen troost van mijn zangen,
die breken in zacht geween.
Hoe wilde ik de heugnis vergaren
van Liefstes woorden en lach,
en beglanzen de doode jaren
met den schijn van één vreugdedag.
Lief, o kom met uw streelende handen,
en uw mond die zoo fluisterend spreekt,
nu de glans, die als wijding te branden
ging, over mijn uren verbleekt.
O houd met den schijn uwer oogen
mijn kilte weer koestrend omhuld, -
met het licht dat van koelende togen
der vrede mijn beekren vervult.
| |
[pagina 65]
| |
Verlangen.In de zacht-witte bogen
van je armen te zijn,
in den schijn van je oogen,
o Liefste mijn.....
In 't gerucht van je woorden,
die fluister-zacht
ruizelen door den
stil-diepen nacht....
In den geur van je haren,
die glans-gedoofd
schaduw vergaren
rondom je hoofd....
O, konden de uren,
glijdend zoo zacht,
maar al-door duren,
een eeuwgen nacht
in de zacht-witte bogen
van je armen te zijn,
in den schijn van je oogen,
o Liefste mijn.....
| |
[pagina 66]
| |
Lied van den nacht.De maan is over de stille stad
gekomen;
door de oude straten loop ik wat
te droomen;
ik luister naar een deinend lied,
dat gaat en keert, en niet vervliet.
De sterren scheemren met vertrouwd
geflonker;
de breede stad ligt goed en oud
in donker;
maar in mijn ziel gaat telken keer
de wondre deining op en neer.
Ik kan de wijze in woorden niet
doen rijpen;
mijn mijmring vindt geen klanken die 't
begrijpen;
maar 'k weet van 't lied een teedren schijn
in de oogen van de liefste mijn.
| |
[pagina 67]
| |
IJle wijzen.IJle wijzen, die bekoren,
zingen van verzuiverd leed
in mijn ziel, die niets verloren
en zooveel gewonnen weet.
Langs het goudlen van de dagen,
langs het zilvren van den nacht,
wijkt de schaduw van mijn klagen
voor een vreugdlicht ongedacht.
Al de wereld ongeweten
van wat nieuwe lente schonk, -
droom-omtooverd neergezeten
wacht ik, waar mijn twijfel zonk
onder 't zwart van diepe kimmen,
peinzend naar een wondren schijn:
uren die den trans beklimmen
met een lach van kristallijn.
| |
[pagina 68]
| |
De dichter en het kind.Ik ben een dichter - ik ben een kind;
mijn Liefste, o zeg dat gij beiden bemint.
Want de dichter vindt wel in zijn liederen kracht,
maar het kind is verdwaald, en het schreit in den nacht.
Had de dichter zijn bitteren trots tot een troost,
het schamele kind werd door niemand gekoosd.
O kus het zijn wachtende lippen toch rood,
en breng het met zorgen en koestering groot.
Dan loont u mijn liefde met zangen bij zang,
mijn oog in uw oog en mijn wang aan uw wang.
Ik ben een dichter - ik ben een kind;
mijn Liefste, o zeg dat gij beiden bemint.....
| |
[pagina 69]
| |
Mijn hart is goed, mijn hart is mild....Mijn hart is goed, mijn hart is mild,
mijn klagen is in vreê verstild.
Mijn hart is als een lentenacht
met gouder starren kalme pracht,
met weemoed-zachten vogelzang,
een tranenval van zoet verlang.
wat leek verstard voor alle tijd
- o Lief, ik had zoovéél geschreid -
hebt gij gewekt met zoet geluid,
en nieuwe knoppen spruiten uit.
Mijn hart is goed, mijn hart is mild,
mijn klagen is in vreê verstild.
En keert nog eens het oude leed
in 't schamel-grijze boetekleed,
dan zal nog vóór de nacht begint,
haar droeve wijs versmelten in 't
geduister van vergetelheid,
omdat uw lach mijn peinzen beidt,
en 't fluistren van uw teeder woord
meer dan een klacht mijn ziel bekoort.
Mijn hart is goed, mijn hart is mild,
mijn klagen is in vreê verstild.
|
|