Levenswoorden.
A. Zelling.
Wie het minst van de sterren weet, is er, ze wonder te moede beschouwend, het dichtst aan toe te doorvoelen den grooten plicht: zich de inwijding in de raadselen des Heelals waardig te maken.
De eenzaamheid is het Gethsémané van den enkeling. Niemand bidt er met u: ge hebt er uw twijfel, uw angst - maar zijt ook het dichtst bij God. De eenzaamheid is een hooge berg, waaromheen steil-neer de afgrond gaapt. Duizelend hoog schreed Plato er: Christus zeeg er biddend neer en stamelde er om kwijtschelding: Nietzsche verviel er in waanzin: en hoevelen geestesgrooten was het niet te machtig, dat zij zoo doodsangstig terug snelden naar de slapende aarde?
O! als het kan, blijf staan en ga verder - gij eenzamen; wanneer het Licht over de wereld wederkomt, zult ge vereenigd zijn - in God.
De beginneling in zelfkennis dient van ongewoon hooge vervoering even ver te blijven als van aardsche verlokking.
De waarheid, die hier op aarde even goed geldt als aan de ‘overzijde’ der sterren - wie zal die ons leeren kennen? Een mensch hier is niet een mensch daar en een idee heeft op beide gebieden gelijke geldigheid niet. Toch, in ons zelf zijn de betrekkingen tot het Heelal vervat.
Merkwaardig zoo graag als de menschen de beteekenis der dingen willen wegpraten! Hun uw inzicht onthouden - daarin ligt de wijsheid van het zwijgen.
Waan u niet vrij als ge de knelling van alle banden tegelijk nog niet ondervonden hebt. Men kan zich uit een strik losgemaakt hebben en toch niet weten, dat er boven het hoofd nog een net gespannen is.