De Tijdspiegel. Jaargang 70
(1913)– [tijdschrift] Tijdspiegel, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 58]
| |
De vergiftiging van den assistent resident van Lebak, Carolus.
| |
[pagina 59]
| |
eereplaats in de letterkunde van alle volken inneemt’, dat ‘den strijd aanbindt tegen de logen’, zooals Mr. Van Deventer beweert, wemelt van zulke afschuwelijke ergerlijkheden!... Het dringend-noodzakelijke bewijs kan Multatuli, - als gewoonlijk - niet leveren, maar wel kan hij, naar zijn zeggen, iets anders staven. Doch dat andere is iets, dat niemand belang inboezemt. Want geen sikkepitje kan het, wien ook, schelen, wat de omgeving van de zaak dacht. Van het grootste belang daarentegen is het, zeker te weten of Carolus al of niet vergiftigd is. Immers, van die door hem beweerde vergiftiging uitgaande, is door Multatuli tegen de ambtenaren van het Binnenlandsch Bestuur eene ernstige en voor hen zeer vernederende beschuldiging uitgesproken, om zich zelven een wapperende pluim op den hoed te steken en de Lebaksche dwaasheid tot een heldendaad te verheffen! We willen den lijder aan chronische logikazwakte, die nooit een zijner afschuwelijke beschuldigingen kan staven, het bewijs dat Carolus vergiftigd zou zijn, schenken. Indien hij ons de beweerde vergiftiging slechts aannemelijk maakt, zullen we meer dan tevreden, zullen we verrukt zijn.
Evenals bij een, aan de eischen voldoend treurspel, worden we langzaam voorbereid op de katastrofe: de openbaring van de vergiftiging. Die plotselinge, te gauw geuite zinsnede: hij is vermoord, is, wat bij de uitvoering van een tooneelstuk zou zijn, het te vroeg invallen van een der akteurs. Overigens schrijdt de handeling regelmatig voort naar het zenuwschokkend oogenblik. De persoon die ons het noodlottig bericht der misdaad geleidelijk zal openbaren, is Mevrouw Carolus, de weduwe van Multatuli's onmiddelijken voorganger. In den Max Havelaar heet deze Slotering. Nauwelijks toch is Multatuli zijne afdeeling binnengereden, of we hooren over Mevrouw Carolus spreken. De Resident nl. ‘daartoe door haar aangezocht,’ vraagt aan Havelaar of zij, aangezien er te Rangkas Betoeng twee woningen op het assistent-rosidentserf staan, wel hare bevalling zou mogen afwachten in het niet meer tot verblijf gebezigde huis. Havelaar en Tine stemmen dadelijk toe. Bij die gelegenheid vernemen we dat Mevrouw Carolus eene ‘inlandsche vrouw’ is. Deze, door Multatuli gebezigde uitdrukking is niet juist, want uit het vervolg van den Max | |
[pagina 60]
| |
Havelaar moet opgemaakt worden, dat hij bedoeld heeft te zeggen eene ‘inlandsche dame,’ d.w.z. iemand van gemengd bloed. Elders (blz. 201)Ga naar voetnoot1. noemt hij haar dan ook ‘inlandsch kind’. Wij hooren verder dat zij ‘eens-voor-al gevrijwaard was voor fouten in 't Hollandsch, omdat ze nooit anders dan Maleisch sprak.’ In den loop van het verhaal vernemen we, dat Mevrouw Carolus Tine's aanbod om van de keuken mede gebruik te maken, afsloeg en dat zij verder haar dag plach door te brengen met ‘altijd een wakend oog te houden op ieder die hare of Havelaar's woning naderde’, om ‘met hevige gebaren’ de menschen die het erf wilden betreden, weg te jagen, zeer tot ongerief van Tine, die geen kippen, groenten e.d. aan de deur kon koopen (blz. 194). ‘Men was echter gewoon geraakt aan wat men haar monomanie begon te noemen, en lette daarop weldra niet meer,’ zegt Multatuli. Eens op een middag echter dat Havelaar zijn kamer uitkwam en ‘zijn Tine’ - we zijn nog in Indië en nog niet in Italië - hem in de voorgalerij met de thee wachtte, trad ook Mevrouw Carolus haar huis uit. Zij scheen zich naar de Havelaars te willen begeven, maar eensklaps kwam dat kolderachtige wederom bij haar boven. Zij wendde zich naar 't hek en ‘met hevige gebaren’ joeg zij waarachtig weer een inlander het erf af. Zij ‘bleef staan tot zij zich verzekerd had dat hij naar buiten was gegaan.’ Of Havelaar nu ook begon te denken dat de weduwe niet recht snik was, weten we niet; in elk geval wilde hij ‘eindelijk’ eens, d.w.z. na een maand, gedurende welke Tine maar geen kippen enz. op haar erf kon koopen, vernemen wat dat voortdurend wegjagen van menschen van zijn erf beduidde. En nu vertelt Mevrouw Carolus dat ‘haar man ten huize van het districtshoofd van Paroeng-Koedjang vergiftigd was’ want, ‘hij wilde rechtvaardig zijn, m'nheer Havelaar; hij wilde een eind maken aan de mishandeling waaronder de bevolking zucht.’ ‘Ik heb gehoord, dat gij, evenals mijn echtgenoot U verzet tegen de misbruiken die hier heerschen, en daarom heb ik geen gerust oogenblik. Ik had dit alles voor U willen verbergen om U en Mevrouw niet angstig te maken en be- | |
[pagina 61]
| |
paalde mij dus tot het bewaken van tuin en erf, opdat geen vreemden toegang zouden hebben tot de keuken.’ ‘Nu werd het Tine duidelijk, - beweert Multatuli, - waarom mevrouw Slotering haar eigen huishouding was blijven voeren en zelfs geen gebruik had willen maken van de keuken, die toch zoo ruim was.’ (Blz. 300 en 301).
Tine was blijkbaar gelukkiger dan wij het nù zijn, want de geschiedenis is ons heelemaal niet duidelijk. Mevrouw Carolus toch schijnt dadelijk geinfecteerd te zijn geworden door de logikazwakte van Multatuli. Immers, dat men een mogelijk gevaar, dat iemand buiten zijn schuld zou kunnen treffen, verzwijgt, om hem niet ontijdig ongerust te maken is begrijpelijk; maar dat men iemand het ongeluk, dat hij zelf bezig is zich ontwijfelbaar op den hals te halen, niet mededeelt ‘om hem niet angstig te maken’ is gekkemansdoen. En dàn, wanneer had zij het ‘verbergen om Havelaar en Tine niet angstig te maken’ willen staken? Wanneer het verbeide maagdje of knechtje gebaard zoude zijn? dus volgens de leer après nous le déluge, of, wanneer al de bewoners van het Assistent-Residentserf vergiftigd, zieltogende zouden ter neder liggen? Mevrouw Carolus kon, naar het schijnt, allergenoegelijkst ‘omong-omong kossong’ (onzin praten). En heel veel vertrouwen in haar bewakingstalent had zij zelve niet, want persoonlijk bleef zij uit de Havelaar's keuken. Als Multatuli ons verteld had: Mevrouw Carolus is een ‘inlandsche dame’ en daarom wilde zij de keuken van Tine niet met deze deelen, want inlandsche dames koken en eten een ander, daarom niet minder smakelijk potje dan een volbloed Europeesche en voelen zich in haar gedoe niet ‘senang’ (prettig) in de onmiddellijke omgeving van een tottoksche (niet Indische) dan zouden we gezegd hebben: dàt begrijpen we, want dàt is waar. Het is nu eenmaal zoo, menschen die elkaar weinig begrijpen, sympathiseeren niet erg met elkander, zoeken elkaar niet. Zegt Multatuli zelf niet in een zijner brieven aan Tine (Vervolg eerste periode 1846-1859, blz. 61) ‘de kloof tusschen indische en europeesche denkbeelden is niet weg te nemen,’ ja, nog sterker, beweert hij niet in den Max Havelaar (blz. 99); ‘Maar 't goede en 't verkeerde, dat aan beiden eigen is, loopt te veel uit elkander dan dat hun ver- | |
[pagina 62]
| |
keering over 't algemeen tot wederzijdsch genoegen kan strekken’? Doch dat Mevrouw Carolus de keuken van Tine niet wilde deelen, omdat ze bang was voor vergiftiging, gaat ons begrip te boven. Als zij werkelijk die vrees koesterde, waarom bleef ze dan op het gevaarlijke erf? In Indië is de gastvrijheid zeer groot en het ‘goede hart’ komt er overal voor. Zij had dus, niet het minst als oud-Njonja Assistén, (oud-Assistents-Residentsvrouw) en ‘inlandsche dame’ zeer gemakkelijk bij de eene of andere sobat (vriendin) of kakenalan (kennis) onder dak kunnen komen. Zwangere vrouwen, die in soesah (moeilijkheid) verkeeren, worden in Indië altijd geholpen. Vooral in vroegere jaren was dit in groote mate zoo. Als inlandsche dame wist zij ook zeer goed, dat, nu haar man eerst onlangs vergiftigd was, Multatuli en zijn gezin, die buitendien nog geen maand ter plaatse waren, geruimen tijd, en zeker háár zwangerschap uit, veilig zouden kunnen eten, alvorens pil No. 11 de familie zou bereiken. Zóó slim, dat wist zij wel, zijn de Hoofden ook, om niet spoed achter een tweede vergiftigingszaakje te zetten. Want argwaan zou gewekt en de aandacht natuurlijk dadelijk op hen gevallen zijn, En al ging Multatuli verkeerde handelingen tegen, dat was toch nog geen reden om hem subiet maar te vergiftigen?! Meende Mevrouw Carolus echter dat er gevaar bestond, omdat Multatuli tegen den Regent ageerde, dan vragen we, hoe wist zij dat? Want Multatuli vertelt immers zelf, dat alles ‘diep geheim’ toeging en alleen de Regent (tegen wien n.b! het geheime onderzoek ging) en de Patteh ‘loyaal’ gewaarschuwd waren? (blz. 315). Nog duisterder wordt het geval, als we uit den Max Havelaar vernemen (blz. 193 en 202), dat reeds den dag na zijne aan-aankomst te Rangkas Betoeng, toen Verbrugge en Duclari bij Multatuli te gast waren en hun, instede van omelette, smerige laster betreffende den Gouverneur Michiels werd voorgezet, Mevrouw Carolus al bezig was om inlanders van het erf te jagen en ook al te kennen gegeven had dat zij geen medegebruik wenschte te maken van de keuken in Havelaars woning. Deze dame was dus blijkbaar een soort clair-voyante, die toen reeds geweten moet hebben dat Multatuli zich verzetten zou tegen de Lebaksche misbruiken. Zij moet toen al vergiftigings-visioenen hebben gehad! 't Is kras! Maar... stille kracht!! Haar man was op reis, na een maaltijd bij een inlandsch Hoofd, | |
[pagina 63]
| |
vergiftigd. Mevrouw Carolus wist het dus ook uit dit geval, dat als men Multatuli zoude willen opruimen, de gelegenheid zich, om zoo te zeggen, elk oogenblik zou aanbieden als hij op tournée zoude zijn. Want bij gebrek aan de noodige logementen in de binnenlanden, zou hij, als hij er eenmaal toe zou besluiten eens uit zijn archief te stappen om van de fantaisie-reizen effektieve rondgangen te maken, evenals al zijn collega's, vaak de gast zijn der Hoofden. Een kopje koffie, een frikkadel (gehakt) met het noodige, langzaam werkende vergift er in zijn gauw klaar gemaakt en... geslikt! Waarom zouden de Hoofden zich dus de moeite en het gevaar getroosten om Multatuli de voor hem bestemde dosis thuis te zenden, aan het adres van zijn keuken, en binnen te brengen door koopwarenventers, die niets in de kookplaats te maken hadden? Men ziet het, uit een zielkundig oogpunt is de figuur van Mevrouw Carolus een ongerezen plumpudding, een ongeëvenaard misbaksel. Natuurlijk! want het recept deugt niet. Zóó maakt men niet ‘inlandsche dame.’ Multatuli heeft het dan ook zoo juist gezegd in zijn brief aan Ds. Francken, (Verzamelde Werken deel 10, blz. 7): ‘Wat er goeds moog wezen in m'n boek, had ik maar te kopiëeren naar de waarheid die voor me lag. Waar ik schiep, deugde m'n schepsel niet.’ Maar bovendien is het als altijd, geweldige onzin wat Multatuli ons ter zake vertelt, ja, erger! het zijn opzettelijk-verdraaide voorstellingen, welke hij opdischt aan zijn slachtoffer, den ‘europeeschen lezer.’ Maar den grootsten onzin en de meest tastbare onwaarheid heb ik nog niet aangegeven. Multatuli verheft er zich op, meer dan eens, dat hij alles van Lebak wist nog vóór dat hij er den voet in had gezet. Dit is de zelfpleidooi-theorie, volgens welke men meer van een streek te weten komt, als men er naast, dan als men er in is. Welnu! den 22sten Januari 1856 aanvaardde hij het bestuur zijner afdeeling, en hij, de Alles-Wetende! die nauwelijks zijn ressort binnengereden, zijn kontroleur, ‘die de afdeeling kende nagenoeg zoo goed als die door één persoon gekend worden kan’, (blz. 95) verbaasde door zijn kennis van wat daar in omging; Multatuli, die ter zake van de vergiftiging van Carolus, den Gouverneur-Generaal Duijmaer van Twist een ‘schelm’ | |
[pagina 64]
| |
noemt, omdat onder diens bestuur (dat zoowat gelijktijdig afliep met Havelaars ontslagsaanvrage!) het misdrijf ongestraft bleef; Multatuli die beweert dat de moord ven Carolus ‘in elk ander land een cause célèbre zou geworden zijn,’ (Verz. Werken deel 2, blz. 24 en 25) had den 24sten Februari d.a.v. nog altijd niet gehoord, dat zijn onmiddellijke voorganger circa twee maanden te voren vergiftigd was, en nog wel, zooals Multatuli zelf vertelt, onder zulke opzienbarende verschijnselen! Beklagenswaardige ‘Europeesche lezer’! Multatuli heeft bij U wel gerekend op een casuarismaag! Meer speciaal voor U schijnt dan ook Idee 523 te zijn. ‘Geen schrijver is verstandig genoeg om de domheid zijner lezers te begrijpen.’ Het kan ook zijn dat hij u al dien onzin vertelt als opvoedingsmiddel. Immers hij schreef eens aan Mr. J.N. van Hall; ‘Het is wáár dat ik tracht op te wekken tot zelfdenken.’ (Brieven, Wiesbaden blz. 179). Maar niet alleen ditmaal doet de Al-Wetende Multatuli een verhaal waaruit blijkt zijn absolute onwetendheid omtrent in zijne afdeeling algemeen bekende zaken. Zoo bijv. moest hij eerst jaren later van den Minister Hasselman hooren, dat de Regent vrouwen leverde aan den Resident Brest van Kempen. Als dit verhaal van Multatuli niet is de, bij hem gebruikelijke laster, bewijst het dat hij, nog te Lebak zijnde en ook vóór dien, toen hij er naast was, nooit gehoord had van iets dat daar algemeen bekend moet zijn geweest. Want eene liefhebberij van de soort welke den Resident wordt toegedicht, (om achterna de hem toegekende zucht: het onder alle omstandigheden sparen van den Regent, aannemelijk te maken), is in Indië's binnenland dadelijk publiek geheim. En het is wel merkwaardig dat Mevrouw Carolus, die als ‘inlandsche dame’ natuurlijk dat publiek geheim ook kende, Multatuli er nooit opmerkzaam op heeft gemaakt, dat al zijn pogen, om rechtvaardig te wezen, ijdel zou zijn, omdat de Kandjeng meer hield van het vroolijke Trijntje dan van de deftige Juffrouw Justitia. Inlandsche dames toch kunnen zulke praatjes nooit voor zich houden. Maar Multatuli, zoo lezen we in zijn brief aan Vosmaer (deel 1 van de Verzamelde Werken blz. 308) - was ‘er blij om’ dat hij ‘die bijzonderheid in de verhouding van Slijmering met den Regent niet wist. Zoo licht had ik er op gedoeld in den Havelaar, en dan ware de zaak afgedaald tot chronique | |
[pagina 65]
| |
scandaleuse van de gemeenste soort.’ Nu! wij vinden: dàt had er nog best bijgekund op de schuldrekening van den gemeenen Slijmering! En de afdaling van ‘de zaak’ zou ook niet zoo erg zijn geweest, want de chronique scandaleuse, die Multatuli in den Max Havelaar opdischt betreffende den Gouverneur Michiels, is meer dan liederlijk. En dan! wij zijn overtuigd dat, even goed als hij later er over dacht om van dat zaakje gebruik te maken voor eigen doeleinden, (‘Thans na de manier waarop mijne pogingen door Regeering en Natie ontvangen zijn, is 't wat anders’. - id. id. -), hij niet vies geweest zou zijn er in den Max Havelaar partij van te trekken, als hij toen maar aan die onbewezen aantijging, welke zoo riekt naar eene vinding van later tijd, gedacht had. Want zij zou in Multatuli's handen een snijdend wapen geworden zijn ten voordeele van den Max Havelaar, zijn zelf-pleidooi, gelet altijd op de gewillige maag van den ‘europeeschen lezer.’ Multatuli was alles behalve kieskeurig in zijn wapens. Trouwens hij erkent het zelf. In zijn Brief aan Funke (Br. 1870-1875 blz. 170) zegt hij: ‘En één wapen zou te laag staan om de principes aan te tasten, die veroorzaken dat ik werken moet om geen honger te lijden!’ Een redeneering van Jan Kalebas overigens, maar dat zijn we gewoon van den Wijsgeer! En dan! hoe vindt men de logika: geen chronique scandaleuse van de gemeenste soort, maar... nu Regeering en Natie hem geen recht hebben gedaan, wel chronique scandaleuse van de gemeenste soort en nog wel betreffende iemand, die niet de minste schuld had aan de houding van Regeering en Natie?! Inderdaad, geen wapen stond voor Multatuli te laag!
Na het bovenstaande is ons vertrouwen in moeder Carolus als getuige, wel een beetje geschokt. Ons vertrouwen in Multatuli zullen we maar als ‘diep geheim’ behandelen. We willen echter, nu we in gezelschap zijn van een als ‘onbevooroordeeld denker’ openlijk gehuldigde, de conclusies van Mevrouw Carolus onbevooroordeeld aanhooren. Ze zijn te vinden in Hoofdstuk 18 van den Max Havelaar. Deze dame dan, voert, volgens Multatuli, ten bewijze dat haar man vergiftigd is, aan: 1e. dat hij ‘altijd een voorbeeld (toonbeeld?) was geweest | |
[pagina 66]
| |
van goede gezondheid’ en gezond was toen hij op zekeren dag op inspektiereis ging; 2e. dat hij, na dien dag ‘het middagmaal ten huize van den Dhemang van Paroeng Koedjang te hebben gebruikt, kort daarop in deerniswaardigen toestand thuis werd gebracht’; 3e. dat hij, weinige uren later (in den Brief aan den Gouverneur-Generaal in ruste, voorkomende in deel 2 van de Verzamelde Werken, blz. 24 staat: ‘weinige oogenblikken daarna’) stierf, roepende, op de maag wijzende: vuur! vuur!’ Mevrouwtje! Mevrouwtje! Apa Mevrouw brani soempah? (Durft u het te bezweren?) Wat Multatuli zelven betreft, die de conclusies overneemt, in Idee 949 vertelt hij van een zieke die steeds schreeuwde: zuur! zuur! De patiënt ging dood en wat bleek?... ‘dat de man te kureeren was geweest met 'n paar citroenen.’ Multatuli heeft zich dus blijkbaar dit ‘Idee’ niet herinnerd toen Mevrouw Carolus hem de laatste oogenblikken van haar man beschreef, want anders zou hij begrepen hebben dat, evenals het schreeuwen zuur! zuur! van den citroenen-patiënt, ook het roepen vuur! vuur! beeldspraak was en de stervende Carolus bedoelde: ik wil heete pappen op de lever hebben! Alleen vergiste Carolus zich in de ligging van zijn lever toen hij op zijn maag wees. Maar het kan reflex-pijn zijn geweest.
Dadelijk na de mededeelingen van Mevrouw Carolus liet Havelaar den kontroleur roepen en tevens richtte hij aan den geneesheer te Serang, die Carolus behandeld had ‘een verzoek om opgave der verschijnselen bij Slotering's (zooals wij weten Carolus) dood’. Mij dunkt, als Prof. van Hamel Sr. den Max Havelaar gelezen heeft, moet hij, begrijpelijkerwijze! ziedend zijn geweest van boosheid over zulk een bespotting van het ambtsgeheim van den medicus. En de medicus sprong waarlijk zoo luchthartig om met zijn ambtsgeheim, dat hij aan het verzoek voldeed! Vergeten we echter niet dat het in Indië gebeurde, en dààr - Dr. Meyer bracht het onlangs nog zoo vriendelijk in herinnering, Gids Mei 1910 - dààr hadden de menschen hun geweten voor goed aan den evenaar te drogen gehangen behalve... Multatuli! maar die heeft dan ook altijd erg veel last van zijn geweten gehad. En dan! wat een land dat Indië. Men heeft er nog onlangs niet eens de Hooge Kunst van ‘grooten Louis’ genoeg | |
[pagina 67]
| |
weten te betalen. Daarom noemt hij Indië in een der bekende Nederlandsche periodieken, dan ook een land goed voor naaktloopers, voor pisang- en roode rijsteters. Zelfs het beroemde Indische kopje koffie deugt er niet; de Hollandsche cichorei-mélange smaakt hem blijkbaar beter. Alleen het Indische circulatiemiddel schijnt het Nederlandsche in deugdelijkheid te evenaren. Het antwoord van den geneesheer moest zich laten wachten, want Serang lag niet vlak naast de deur; het ligt 42 paal d.i. 14 uur gaans van Rangkas Betoeng. De kontroleur daarentegen kwam dadelijk en werd ‘kortaf’ overvallen met de vraag ‘waaraan is m'nheer Slotering gestorven?’ Gelukkig schrok de kontroleur niet zoo hevig als na het verhaal van den Regent, betreffende 's Resident's poging tot omkooping; ten minste Multatuli vertelt nu niet ‘dat de brave man doodsbleek was en moeite had te spreken.’ Gelukkig ook liet zijn gezond verstand hem niet in den steek, want hij antwoordde: ‘Dat weet ik niet. - Is hij vergiftigd?’ vroeg Havelaar. Als wij ons niet vergissen, heeft Multatuli in denzelfden Max Havelaar, den Gouverneur Michiels verweten, in de Si Pamaga-zaak pressie te hebben uitgeoefend op getuigen, om beklaagdes onschuld te bewijzen. We herinneren ons ten minste den regel: ‘Ik heb me tegen die... onnauwkeurigheid verzet’ (blz. 212). Het verhaal is wel, als altijd, absoluut onwaar (verg. bijv. Meerkerk, Vragen des Tijds van Okt. 1910), maar we weten dan toch, dat Multatuli zich tegen zulke ‘onnauwkeurigheden’ verzette... als het anderen zou hebben gegolden! De kontroleur bleef gelukkig verstandig en blijkbaar nog altijd onaandoenlijk voor uiterlijke invloeden. Hij antwoordde: ‘Dat weet ik niet.’ De duimschroeven werden hem nu aangedaan en wat aangedraaid, doch blijkbaar niet vast genoeg. ‘Spreek duidelijk, Verbrugge!’ luidde het. Maar de kontroleur, die ‘in veel schriftelijke rapporten niet altijd had kunnen vermijden de waarheid te zeggen, ook waar die soms gevaarlijk was. Hoe zou 't zijn als Havelaar daarvan gebruik maakte?’ (blz. 319) kon nú niet tot het spreken van de vereischte ‘waarheid’ geknepen worden. Hij bracht het | |
[pagina 68]
| |
niet verder dan tot ‘Ik ben overtuigd dat hij... zou vergiftigd geworden zijn als hij langer hier was geblevenGa naar voetnoot1.. ‘Schrijf dat op!’ klonk het bevel. ‘Verbrugge heeft die woorden opgeschreven. Zijn verklaring ligt voor mij’, zegt Multatuli. Laten we niet lachen, want het geldt een vergiftigingszaak: deze verklaring van den kontroleur Verbrugge dat hij overtuigd was, dat Carolus bij langer verblijf vergiftigd zou zijn geworden is het bewijsstuk van Multatuli, dat de ‘omgeving’ het er voor hield, dat Carolus vergiftigd was. Dat zijn twee vliegen in één klap! Intusschen zat Verbrugge nog steeds in de duimschroef. ‘Nog iets. Is 't wáár of is 't niet waar dat er gekneveld wordt in Lebak!’ vroeg Havelaar. Verbrugge antwoordde niet, maar zal bij zich zelven gedacht hebben: nou! die vraagt ook naar den bekenden weg! ‘Antwoord Verbrugge!’ werd hem toegedonderd. Verbrugge antwoordde: ‘Ik durf niet.’ ‘Schrijf 't op, dat je niet durft,’ bulderde Havelaar. En de kontroleur, die nu toch zeker wel bleek gezien zal hebben en niet zal hebben kunnen spreken, schreef dat hij niet durfde antwoorden op de vraag of er in Lebak al of niet gekneveld werd. Ook die verklaring ‘ligt voor mij’ zegt Multatuli. We willen een heel eenvoudige, voor de hand liggende vraag doen: Als er niet gekneveld werd in Lebak en Verbrugge was toevallig een echte struisvogel geweest, zou hij dan ook zijn kop in het zand hebben gestoken?... Maar nog was struisvogel-Verbrugge niet uit handen van den Lebakschen Vêerenplukker. ‘Nog iets, je durft niet antwoorden op de laatste vraag, maar je zei me onlangs, toen er spraak was van vergiftiging, dat je de eenige steun was van je zusters te Batavia niet waar? Ligt dáárin misschien de oorzaak van je vrees, de grond van wat ik halfheid noemde?’ De Generaal Michiels moet, dunkt mij, zich in zijn graf omgedraaid hebben als hij geweten heeft, dat het vroegere jonge controleurtje hem de baas bleek in ‘onnauwkeurigheid.’ ‘Ja’ stamelde het ‘eenige steun.’ ‘Schrijf dat op.’ | |
[pagina 69]
| |
‘Verbrugge schreef het op; zijn verklaring ligt voor mij!’ zegt Multatuli. Als Dr. Kuyper zijn vlugschrift den naam geeft van ‘Afgeperst’ had de ongelukkige Verbrugge wel een brochure mogen schrijven onder den titel: ‘Uitgeperst.’ ‘'t Is wel, vervolgt Multatuli, nu weet ik genoeg. En Verbrugge kon gaan.’ In 't kort; er is dus verklaard: ik Verbrugge, verklaar, dat ik niet durf verklaren, dat er in Lebak wel gekneveld wordt, omdat ik vrees vergiftigd te zullen worden. Ik vrees dit niet voor mij zelven, heelemaal niet, maar alleen en uitsluitend, omdat ik de eenige steun ben van mijne zusters te Batavia. Laten we ons herinneren, dat we in noot 68 van den Max Havelaar kunnen lezen, dat Multatuli in het bezit was van een briefje van Verbrugge, waarbij deze, bij eene vorige gelegenheid ‘Havelaar uitnoodigde, den Regent eens onder handen te nemen over de misbruiken.’ Dus ook Verbrugge was door Multatuli's logikazwakte deerlijk geinfecteerd geraakt. Het is inderdaad recht onpleizierig voor Verbrugge, dat hij in den Max Havelaar voorgesteld wordt, nu eens als doodsbleek, sprakeloos oud wijf, dan weder als opsnijerige struisvogel. Maar het zou trouwens hier niet bij blijven. In 1880 toch bleek de ongelukkige Verbrugge een soort waterig slangenmensch te zijn geworden, ten minste Multatuli beschrijft hem aan den heer Roessingh van Iterson aldus (Br. laatste periode blz. 138): ‘Toen hij mij (in 80?) zag, begon hij als 'n kind te schreien, en viel slap tegen mij aan. Hij huilde zoo dat ik 't niet van mij verkrijgen kon hem op kosten van krachts- of karakter-inspanning te jagen.’ Of zou hier de invloed van den ‘volstrekt niet onverdienstelijken’ en ‘in veel opzichten ver boven Bilderdijk’ gestelden Rhynvis Feith werken, waarvan Multatuli zegt (Laatste periode blz. 295). ‘Hij laat z'n helden en heldinnen schreien zonder dat iemand ter wereld begrijpen kan, waarom?’ Intusschen bleek Verbrugge te waterig en te slap om hem te kunnen gebruiken als ‘getuige’ ten behoeve van het voor de derde maal op touw te zetten nationale Multatuli-Huldeblijk. Al dien onzin over het verhoor moest de ‘europeesche lezer’ maar goedsmoeds slikken! Wat een maag! Wat een maag!... Toch was Multatuli met het maagsucces niet tevreden, want hij teekent speciaal aan (noot 149), dat ook van die verkla- | |
[pagina 70]
| |
ringen (er schijnen er zelfs drie bestaan te hebben) van Verbrugge ‘nooit inzage gevraagd is.’ Mij dunkt hij moest het prettig gevonden hebben zoo geloofd te worden op zijn woord, dat men aan bewijzen geen behoefte had. Dat was juist zijn geluk, dat de ‘europeesche lezer’ hem zoo onvoorwaardelijk geloofde. Immers in den Max Havelaar (blz. 225), had hij gezegd, dat het zijn voornemen niet was in dàt boek bewijzen te leveren ‘schoon ik vertrouw dat men het niet uit de hand leggen zal zonder te gelooven dat ze bestaan.’ Gelooven aan het bestaan, maakt toch raadpleging ter overtuiging overbodig? Gelooven op gezag is echter een kwaad ding voor vrijdenkers, heeft Dr. Meyer ons geleerd (Gids, Mei 1910), maar... een vrijdenker kan daarom wel geloof op gezag van een ander eischen!... De ‘bewijsstukken’ zijn, zooals we weten, steeds beschikbaar gehouden voor ‘den nazaat’, die ze evenwel nooit ontving. Maar misschien vindt die ‘nazaat’ ze nog wel te eeniger tijd in originali in het Multatuli-museum!..
De brief van den Serangschen geneesheer viel niet mee. ‘Het antwoord was niet in den geest der vermoedens van de weduwe’. Immers, volgens den dokter was Carolus gestorven aan een absces in de lever. En dan vermoedens? Wij dachten dat de vergiftiging ook bij Mevrouw Carolus vaststond. Multatuli zelf was er zoo van overtuigd, dat hij niet eens het antwoord van den geneesheer afwachtte om zijn missive te verzenden waarin hij o.a. dadelijke verwijdering van den Regent verzocht, uit vrees voor vergiftiging. Multatuli laat zich echter niet uit het veld slaan door het antwoord. Wat kan hem feitelijk de dokter schelen nu deze niet naar wensch getuigt? In zijn kraam komt vergiftiging te pas, dus het zal en moet vergiftiging zijn! ‘Het is mij niet gebleken, - zegt hij recht gewichtig en deftig van het leverabsces, - of zoodanige kwaal (!) zich zoo kan openbaren op eenmaal en den dood veroorzaken in weinige uren. Ik geloof hier te moeten achtslaan op de verklaring van mevrouw Slotering, dat haar echtgenoot vroeger altijd gezond geweest was. Doch als men geen waarde hecht aan zoodanige verklaring, omdat de opvatting van 't begrip: gezondheid, vooral in de oogen van niet-geneeskundigen, zeer onderwerpelijk (?) is, blijft toch de gewichtige vraag bestaan, | |
[pagina 71]
| |
of iemand die heden sterft aan een absces in de lever zich gister kon te paard zetten met het doel om een bergachtige landstreek te inspekteeren, die in sommige richtingen twintig uren breed is? De arts, die Slotering behandelde kan een bekwaam geneesheer geweest zijn en zich niettemin vergist hebben in het beoordeelen van de verschijnselen der ziekte, onvoorbereid als hij was op het vermoeden van misdaad.’ Was dan dat wijzen op de maag en het roepen vuur! vuur! voor den dokter niet de minste ‘voorbereiding op 't vermoeden van misdaad’ vragen we? Jonges! Jonges! we beginnen een beetje te twijfelen, ook al laat Multatuli voor onze geruststelling, Mevrouw Carolus zeggen: ‘Ik durfde den dokter mijn vermoeden (??) niet meedeelen, omdat ik wegens mijn toestand voorzag deze plaats niet spoedig te kunnen verlaten en bevreesd was voor wraak’; k al begrijpen we, dat voor Mevrouw Carolus het ambtsgeheim van den dokter minder betrouwbaar was dan de stilzwijgendheid van Havelaar en Tine; ook al vinden we het heel natuurlijk, dat Multatuli Mevrouw Carolus een maand lang haar monomanie om alle inlanders ‘met hevige gebaren’ van zijn erf te jagen, zeer tot ongerief van Tine, die maar geen kippen, groenten enz. aan de deur kon koopen, deed botvieren, alvorens een onderzoek in te stellen naar de beweegredenen daarvan. Maar één omstandigheid begrijpen we niet, ondanks al de troostmiddelen voor 't ongeloof. Serang ligt 14 uur gaans van Rangkas Betoeng. Vóór dat de dokter geroepen was en deze te Rangkas Betoeng zijn kon, moet bijkans een etmaal verloopen zijn, want treinen liepen er toen, en ook heden nog niet; de communicatiemiddelen waren primitief en alles stond natuurlijk niet voor dadelijk gebruik gereed. Toch stierf Carolus onder dokters behandeling ‘weinige uren’ na zijn thuiskomst ja, ‘weinige oogenblikken daarna.’ Hoe kon dat? Is die onmogelijkheid Multatuli ook niet opgevallen, toen Mevrouw Carolus hem hare ‘vermoedens’ mededeelde? 't Is raar! heel raar! 't is net of de stralenkrans der waarheid den Poolnacht begint in te gaan!... Idee 34 leert: ‘Wie steeds naar z'n beste weten zegt wat hem voorkomt, waar te zijn, kan nooit met zich in tegenspraak komen.’ Akkoord. Dus wanneer Multatuli met zich zelf in tegenspraak komt zegt hij niet... Ziehier nog een Idee van Multatuli, maar ongenummerd: | |
[pagina 72]
| |
‘Göthe was onwaar en (als alle leugenaars) onbekwaam genoeg om zich te laten betrappen.’ (Laatste periode blz. 65).
Naar aanleiding van het vergiftigingsverhaal in den Max Havelaar verscheen er in de Nieuwe Rotterdamsche Courant van 30 Januari 1861 het volgende stuk: Mijnheer de Redakteur. Waarde vriend: | |
[pagina 73]
| |
Boutmy, die bezig was zijn rapport op te maken. Hij raadde Carolus ten sterkste aan, zich onder geneeskundige behandeling te begeven; die raad werd opgevolgd. Dr. Bensen werd van Serang ontboden en verleende den lijder zijne hulp met die bereidwilligheid en dien ijver die ieder hem toekent. | |
[pagina 74]
| |
Is het hier niet iets dergelijks als met dat bericht uit de Courant, betreffende den moord, door een student van 20 jaar, met bruin haar, 's avonds om 10 uur op straat gepleegd op een meisje van 18 jaar, waarvan de rectificatie, den volgenden dag, luidde: het was geen student van 20 jaar met bruin haar, maar een slachter van 52 met kaal hoofd, die, niet 's avonds op straat om 10 uur een meisje van 18 jaar vermoordde, doch wel 's middags om 2 uur in het abattoir een varken van niet nauwkeurig te bepalen leeftijd, maar beslist beneden de 18 jaar, per schietmasker afmaakte?! ‘Overigens, stond er, is het verhaal juist.’ Zoo is het ook hier: Alles is onwaar, maar overigens is het verhaal juist. En met woorden van Dr. de Haan (Priangan blz. 227) kunnen we ook van Multatuli zeggen, dat ‘zijn adelaarsvlucht hem buiten de realiteit der dingen had gevoerd.’ ‘Ik schrijf geen leugens. Ik heb ze niet noodig. Gelijk ieder ander kan ik mij vergissen in de appreciatie, doch waar ik feiten vermeld, zijn ze waar,’ roept Multatuli in een Courant (Het Noorden) brutaal een oud-officier van het N.-I. leger toe, die opgekomen was tegen de ergerlijke beschuldiging den G.-G. Duijmaer van Twist door den eerste naar het hoofd geslingerd, naar aanleiding van de werving. (Br. Wiesbaden blz. 102). Het marktgeschreeuw van Multatuli betreffende zijn waarheidsliefde, hebben de bewonderaars, hebben tallooze lezers, zonder eenig onderzoek in te stellen, eenvoudig geloofd. Zijn praatjes hebben zij verspreid en zóó hebben de parasitische Multatuli-legenden kunnen voortwoekeren. Wil men bewijzen? De zooeven bedoelde, D.v.T. toegedichte handeling wordt niet bewezen en moet onwaar zijn, want zulk een smerige daad, zulk onwaardig gedraai heeft onmogelijk samen kunnen gaan met het eerlijke, strikt-rechtvaardige karakter van den heer D.v.T. Niettemin vindt de heer S. Kalff in zijn Indische menschen en dingen uit vroeger tijd, No. 42, (Feuilleton van de Nieuwe Courant) aanleiding, om frischweg te spreken van: ‘de manier waarop de Indische regeering de inlanders placht te rekruteeren, en waarvoor Multatuli het bestuur van den Gouverneur-Generaal Duijmaer van Twist brandmerkte.’ De heer Kalff vergist zich blijkbaar heel erg in de ligging van het brandmerk. Hij raadplege eens den brief van Lion. | |
[pagina 75]
| |
Evenzoo verklaarde Meerkerk, in navolging van den Meester, zonder blikken of blozen (Multatuli blz. 135): ‘Maar toch zijn de feiten door hem medegedeeld, waar hij ze geeft als feiten, volkomen juist.’ Er zijn echter wel een beetje verzachtende omstandigheden voor deze en andere bewonderaars, want wie kon nu vermoeden dat een Waarheidszoeker, een Onbevooroordeeld Denker, zoo'n ‘verkwikkenden afkeer van liegen’ had, dat het alle spuigaten uitliep! Het is verder een merkwaardig verschijnsel, hoe velen de leugens van Multatuli niet naderen, of zij maken vooraf een eerbiedige ‘sembah.’ Dit doet bijv. zelfs een zoo verstandig man als de heer Van Sandick, die toch met zulk een logischen zin zijn Leed en Lief uit Bantam schreef. Zie hier het bewijs. Fen waarheidszoeker, dit staat geloof ik vast, kan zich in eene opvatting vergissen, maar opzettelijke onwaarheid spreken doet hij natuurlijk niet. Nu zegt de heer Van Sandick in zijn even aangehaald werk (blz. 184): ‘Neen, voorwaar, het is een heilig recht, het recht der kritiek! Men handelt toch in den geest van Multatuli, als men ook hier de waarheid zoekt.’ En bij het zoeken naar de waarheid bij door den Waarheidszoeker vermelde waarheden, vischt de heer Van Sandick in het voorbijgaan een partijtje opzettelijke onwaarheden uit den Max Havelaar op. De heer Van Sandick dan constateert ter loops, dat Multatuli's beweringen: dat hij sedert jaren op Lebak het oog gehouden had; dat hij in zijn uitgestrekte afdeeling dorpen bezocht die 20 uren verwijderd waren, zonder dat Regent of Kontroleur het wisten; dat hij die dorpen geheel alleen, zonder geleide bezocht; dat hij de dorpelingen hoorde en hunne klachten onderzocht zonder helper, en dat nog wel, waar de klagers niet anders spraken dan het bizonder idioom der bergen, de basa goenoeng; ongeloofwaardig zijn, terwijl het beruchte ravijn niet bestond.
Van al het ter zake door Multatuli in den Max Havelaar verhaalde omtrent de vergiftiging en den dood van Carolus is dus zoo wat niets waar, zooals de Bantamsche tijdgenoot ons aantoont. En zijn, in dat boek met zooveel gewichtigheid voorgedragen argumenten: dat men te doen had gehad met een kwaal (!) die ‘zich op | |
[pagina 76]
| |
eenmaal’ openbaarde en den dood veroorzaakte ‘in weinige uren’; dat als men nog gister gezond te paard zat en heden sterft, dit geen leverabsces is; hebben niet de minste waarde, omdat ze op opzettelijke onwaarheden berusten.
Maar kan dit alles ons eigenlijk wel verbazen in iemand, die zulk een ‘verkwikkenden afkeer van liegen’ had en zoo ‘getoond had de waarheid zelve boven alles te schatten,’ dat hij eens schreef: ‘Wat drommel, 't is de schuld van de waarheid zelf, die er dan ook meestal zoo simpel en nuchter uit ziet, dat men een trappist moet wezen, om niet nu en dan haar te verwaarloozen voor een beetje opgeschikte leugen.’ (Br. aan Ds. Francken, Verspreide stukken blz. 7); die in den Max Havelaar (blz. 297) vraagt of het zijn schuld is ‘dat de waarheid om toegang te vinden zoo vaak het kleed moet borgen van de leugen’ en die beweerd heeft (Idee 527) dat een schrijver de waarheid niet geven mag ‘zooals ze is, eenvoudig en kort. Hij moet haar kleuren, opsieren, aankleeden... dat is, met één woord, hij moet haar tot leugen maken’. Vogel Rock, die leugens tot waarheden schreeuwde, wordt, zooals men ziet, bij wijze van zandlooper, soms omgedraaid en Multatuli ‘affecteert’ zelfs niet te weten, dat er onderscheid is tusschen leugen en fantasie!... Dit alles ter wille van het permanente zelfpleidooi!
Hoe verantwoordt Multatuli zich op die hem in het openbaar toegeworpen beschuldiging van ook ditmaal te hebben gelogen? Hij schreef een artikel in de Nieuwe Rotterdammer Courant van 21 Februari 1861 (en te vinden in de Brieven, deel Minnebrieven-tijd 1861 blz. 22 e.v.) Het luidt aldus: ‘Eerst voorgister was ik in gelegenheid... | |
[pagina 77]
| |
geweest zijn, en evenwel zich vergist hebben in de beoordeeling der verschijnselen bij Slotering's dood, onvoorbereid als hij was op het vermoeden van misdaad.’ Op zijn gewone wijze dus, praat Multatuli langs de zaak heen met phrases ronflantes, en krijgen we wêer geweldigen onzin te hooren. Geen enkel der in het stuk van zijn terechtwijzer gestelde feiten, welke al de zijne weerspreken, bestrijdt hij; alleen houdt hij, zonder eenig bewijs aan te voeren, zijne beschuldiging van vergiftiging vol. Hij erkent dus stilzwijgend, dat zoowat alles | |
[pagina 78]
| |
wat hij ter zake in den Max Havelaar schreef omtrent de omstandigheden waarop zijne beschuldiging berust, verzonnen is. En in plaats van den onbekenden schrijver, door tegenspraak, aan diens belofte te houden om zijn naam te noemen, wordt de gewezen Serangsche dokter Bensen door hem in stroop en honing geconfijt. Praatjes, niets dan praatjes krijgen we weer te hooren: de geloofwaardigheid van Dr. Bensen is bij hem ‘verheven boven allen twijfel’; hij heeft ‘thans meer dan ooit redenen (welke natuurlijk weer niet worden vermeld) om den voorganger van Havelaar voor vergiftigd te houden, - doch waarom (vraagt hij), heeft men het lijk niet opgegraven? een wetenschappelijk onderzoek zou misschien alle verschil van lezing over de geschiedenis der ziekte overbodig maken.’ Hierna wordt er iets besproken dat heelemaal niet aan de orde is, doch waarbij hij kans ziet zich zelven, als naar gewoonte, op te hemelen. Immers we vernemen den vervaarlijken onzin, dat hij ‘alle vroegere welwillende consideratiën omtrent den Regent van Lebak ter zijde stelde van het oogenblik af, dat er, hoe ongegrond dan ook (!!), sprake was van levensgevaar’; dat hij vroeger, toen hij meende de sterkste te zijn, tegenover den Regent zacht, toegevend en hulpvaardig was en, - men lette op de tegenstelling en de logika! streng en onverbiddelijk werd op grond van... een vermoeden van en inlandsche dame! Deze niet te slikken pil wordt verguld door de bijvoeging: ‘Havelaar was excentriek’. Op zijn vraag of hij ‘over het geheel’ (!!) onwaarheid kan hebben gesproken, tenzij er onwaarheid zij in de herhaalde betuiging: ‘dit of dat stuk ligt voor mij?’ moet het antwoord luiden: dat hij meer dan één Barbertje Waarheid onmeedogend vermoord heeft, zoodat we reden hebben heel voorzichtig te zijn en de vóór hem liggende stukken, zoo zij niet als ‘fancy’ ten tooneele verschenen, vermoedelijk niet bewijzen, hetgeen hij er uit bewezen wil hebben, referte bijv. aan de verklaringen van Verbrugge, omtrent de omkooping van den Regent van Lebak en aan ‘het gevoelen van de omgeving.’ Wij weten het toch, Multatuli heeft absoluut geen begrip van bewijs, althans ‘affecteert’ hij het. Verder doet hij in zijn stuk weer erg vogel-Rockerig, door ook thans te gillen: ‘Ik weet dat ik de waarheid heb gezegd.’ Meer gemoedelijk dus dan overtuigend! | |
[pagina 79]
| |
En hij, die zich niet ontzien heeft in den Max Havelaar openlijk te verklaren: ‘Carolus is vermoord’ en in dat boek allerlei onware omstandigheden te vermelden om toch maar te doen gelooven, dat diens ziektegeschiedenis vergiftiging was, zegt vervolgens (het is verbijsterend!): ‘De ziektegeschiedenis van Havelaars voorganger regardeert mij niet’, want hij (Multatuli) had, beweert hij, slechts te bewijzen: dat zijne omgeving Carolus voor vergiftigd hieldGa naar voetnoot1.; dat dit vermoeden in verband werd gebracht met zijn plichtsvervulling; dat de controleur Verbrugge zijn plicht deed met schroom, uit vrees voor vergiftigingGa naar voetnoot2.; dat havelaar integendeel met energie zijn plicht deed, juist toen en omdat er sprake was van vergiftiging.Ga naar voetnoot3.. ‘Maar dit alles roert men niet aan!’ roept hij verongelijkt uit. Er is met zulk een man eenvoudig niet te redeneeren!...
De meeste gevallen van gemis aan logika bij Multatuli werken prikkelend, soms zelfs tergend. Maar zie hier voor afwisseling er een dat tot vroolijkheid stemt. Multatuli was, zooals we weten, tot ver over de ooren verliefd op een 22jarig meisje. Hij zelf was 43. Dat was een vervelende omstandigheid, te meer omdat de laatste 7 jaren niet medegewerkt hadden om hem te verjeugdigen en te adoniseeren. Toch wilde hij bij het balzen gaarne jong schijnen, het doen voorkomen of hij best zijn partij kon medeblazen. Let eens op, hoe de logika den kurkentrekkervorm aanneemt! ‘In dat stuk, schrijft hij aan zijn geliefde, staat dat ik jong ben. Maar ook dàt is niet onwaar. Ik ben zoo jong als gij. Mijn gemoed is nieuw en fris als 't uwe. Mijn lichaam moge nader staan aan de ontbinding, - en nu krijgen we een sierlijke, oratorische krul, die ons in haar valse-vertigineuse-draai een oogenblik benevelt - 't is niet ouder dan toen ik korter geleefd had’. En doodleuk vervolgt hij: ‘wordt de lente oud omdat haar veel lentes voorafgingen? Is niet elke nachtegaal, weer de nachtegaal, de bode, dezelfde bode? Zou men kunnen zeggen, ‘ze worden oud die diertjes?’ | |
[pagina 80]
| |
Ach! ach wat een naïve man, die niet wist dat de nachtegaaltjes elk jaar één jaar ouder worden, net als... hij zelf, die op dat oogenblik 43 nachtegaaljaartjes telde! die niet wist dat een 43jarig nachtegaaltje niet meer zoo vief, niet meer zoo zanglustig is als het jeugdige nachtegaaltje, waarvan Boccacio ons in zijn Decamerone vertelt! (Nouvelle IV, cinquième Journée).
Multatuli zou het bij bovenstaande prachtige verdediging niet laten. Toen Busken Huet, na de aanvallen op den Max Havelaar, bij den schrijver daarvan aandrong op openlijke tegenspraak, had Multatuli de brutaliteit te antwoorden: ‘Wat moet ik betoogen, bewijzen? Één feit is weersproken (en ik denk terecht). Mijn voorganger is niet denzelfden dag, maar (ik meen) den volgenden morgen gestorven. Hierin heb ik mij vergist. Overigens is: 1e. Niemand opgekomen tegen mijne beweringen; 2e. De hoofdzaak toegestemd’. Dit slaat nb. op het boven geciteerde stuk uit de Nieuwe Rotterdammer, waarop Multatuli zich niet heeft kunnen verantwoorden; dat zijn waarheidsliefde op de meest pertinente wijze in twijfel trekt, en dat als doodsoorzaak van Carolus aangeeft lever-absces. Maar nog zou hij niet uitscheiden. In noot 151 van de uitgaaf van 1875 van den Max Havelaar, welke met den gewonen bluf begint: ‘ik meen te kunnen bewijzen dat het aantal vergiftigingen - ook in Europa schrikbarend groot isGa naar voetnoot1., doch ik bewaar dit treurig betoog voor een andere plaats’ (welke natuurlijk nooit aan de beurt komt!) geeft hij, naar gewoonte, een geheel verdraaid overzicht van de kwestie. En ofschoon hij geen enkelen grond aanvoert om te bewijzen dat het de officier van gezondheid Bensen zelf zou zijn geweest, die hem in de Nieuwe Rotterdammer zoo op de vingers tikte, (de gansche vorm van den brief toont | |
[pagina 81]
| |
daarentegen duidelijk aan dat Dr. Bensen er de schrijver niet van kan zijn), schrijft hij: ‘De officier van gezondheid Bensen heeft na het verschijnen van den Havelaar, in de N. Rotterdamsche Courant meegedeeld dat de heer Carolus na z'n terugkomst van Parang-Koedjang niet “weinige uren” geleefd had, maar nog - ik meen - twee dagen (altijd onwaarheid; het moet zijn minstens 9 dagen). Ik neem deze getuigenis van den heer Bensen, dien ik voor 'n achtenswaardig man houd, onvoorwaardelijk aan, en erken alzoo dat òf de weduwe zich vergist heeft, òf dat ik haar verkeerd had verstaan, òf dat in 1859 toen ik den Havelaar schreef, m'n geheugen mij bedroog. De terechtwijzing van den heer Bensen is mij te meer welkom, 1e omdat hij deze aanmerking makende op 'n zaak van ondergeschikt (!) belang stilzwijgend de juistheid staaft van m'n opgaven omtrent de hoofdzaken in het algemeen (!) 2e. omdat hij in een stuk, dat blijkbaar bestemd is de door mij behandelde voorvallen aan de stipte waarheid te toetsen niet terugkomt op 't leverabsces in 't bijzonder. (!? En het slot dan?) Indien ooit 'n dementi op z'n plaats ware, zou het hier geweest zijn!’ (!!) Het is gewoon verbijsterend! Doch weer is het Multatuli zelf die ons gelukkig te hulp komt. In Idee 302 lezen we: Er is geen eer te behalen aan een tegenstander zonder karakter.
Het vernietigend artikel van den tijdgenoot in de Nieuwe Rotterdammer zou later voor Multatuli weer eens een welkome aanleiding zijn om een achtenswaardig man een klad aan te wrijven. Ditmaal was de gelukkige uitverkorene Dr. Bleeker. In de Brieven, (Laatste periode blz. 147), vinden we een schrijven van Multatuli, waarin dit voorkomt: ‘Dr. Bleeker, hêt kommissielid (nl. van 't eerste der in het leven te roepen nationale Multatuli-huldeblijken. d. K.) dat mij op 't stuk van dien dokter gewezen had als zoo bezwarend, zei me, toen ik hem later sprak, dat de aanmerking van dien dokter eigenlijk op niets neerkwam. (“Op niets” wat de strekking van den Max Havelaar aangaat. Dat was zoo. Zelfs versterkte ze mijn bewering dat m'n voorganger vergiftigd was) (!!). Bleeker zei: Och je moet begrijpen, ieder spreekt nu van dat boek (nl. den Max Havelaar) zie je. En die Dr. Bensen wil nu graag ook eens genoemd worden. Zoo gaat het altijd. Ik heb terstond gezegd dat z'n aanmerking niets om 't lijf had. | |
[pagina 82]
| |
't Was om den man aan te vliegen.’ 't Is weer alles verdraaid. Niet alleen dat Dr. Bleeker, vermoedelijk evenmin als Multatuli, wist wie de schrijver van het artikel was, - welke schrijver overigens bereid was zijn naam te noemen, als men hem zou durven tegenspreken, - maar de waarschuwing van Dr. Bleeker gold niet het stuk van ‘dien dokter’, doch wel den moordenden brief van Lion, te vinden in mijne vorige bijdrage. Ook kan Dr. Bleeker onmogelijk later zoo iets van het artikel gezegd hebben, want dan zou hij, om een geliefkoosde uitdrukking van Multatuli te bezigen, een ‘hansworst’ zijn geweest. Dr. Bleeker daarentegen was een hoogst ernstig man. Het is de bekende ichtyoloog (van wien Multatuli natuurlijk weer schimpend beweert, dat hij alleen voor de visschen leefde), een kalm, bezadigd man, die van apothekersbediende zich zelven geheel gevormd heeft tot den bekenden geleerde; iemand dus, die den ernst des levens kende en te degelijk was om den kinderachtigen onzin te uiten, welken Multatuli hem in den mond gelieft te leggen. Dr. Bleeker is de schrijver van twee brieven aan Multatuli, in den tijd toen deze Havelaardol was. Het zijn toonbeelden van oprechtheid, van mannelijke, verstandige taal, van echt-vriendschappelijken zin (Bleeker was in zijn jongensjaren een makkertje van Multatuli). In die brieven zegt hij hem flink de waarheid, waardoor Multatuli's ijdelheid werd aangetast. Dus... we begrijpen waarom ‘'t was om den man aan te vliegen.’ De wedren der Multatuliaansche ‘gekleurde, opgesierde en aangekleede waarheden’ is niet bij te houden!
Multatuli's vragen, gedaan in zijn courantenartikel: waarom ‘men’ het lijk van Carolus niet heeft opgegraven? en in noot 173 van den Max Havelaar: waarom de Gouverneur-Generaal ‘Pahud het lijk niet heeft laten opgraven?’ alsook de in dat zelfde boek gedane beweringen, dat ‘men Havelaar den tijd niet gelaten heeft deze zaak tot klaarheid te brengen’ en dat het Havelaar's ‘voornemen was 't lijk van zijn voorganger te doen opgraven en wetenschappelijk onderzoeken, zoodra de Regent zou verwijderd zijn en diens aanhang onschadelijk gemaakt’, zijn de, bij Multatuli gebruikelijke, onwaardige insinuaties en telkens voorkomende tastbare onwaarheden. Hij | |
[pagina 83]
| |
wilde, zooals men weet, geen opening van zaken aan zijn chef den Resident doen, gelijk het zijn plicht was. Immers als de Resident tot Multatuli het volmaakt logische verzoek richtte (Max Havelaar blz. 320) om ‘de getuigen te doen oproepen die zijne beschuldigingen konden staven’ heet dit (blz. 324) ‘pogingen om Havelaar te bewegen tot het verraden van de arme lieden die op zijn grootmoedigheid vertrouwd hadden,’ en hij roept pathetisch, (met volkomen juiste weergeving der feiten zou Meerkerk zeggen): ‘Arme lieden, die u gewond hadt aan de doornstruiken in de ravijn, hoe angstig zouden uw harten geklopt hebben, als ge dezen eisch hadt kunnen hooren!’ (blz. 320). Multatuli bracht beschuldigingen voor, welke door geen voldoend onderzoek rijp, door geen enkel bewijs gestaafd, ja zelfs niet eens gepreciseerd waren. Het waren beschuldigingen in algemeene bewoordingen gesteld; geen enkel feit werd vermeld, ook niet dat der beweerde vergiftiging. Het niet vermelden van deze zaak in de officiëele missive van 24 Februari 1856 No. 88 spoed (bl. 304) wordt in den Max Havelaar voorgesteld als een opmerkenswaardige daad van ‘omzichtigheid,’ waarop door Multatuli speciaal de aandacht gevestigd wordt. We lezen daar (blz. 303): ‘Doch niet overbodig zal 't wezen daarbij zijn omzichtigheid te doen opmerken, die hem geen woord deed uiten over de pas gedane ontdekking (nl. der vergiftiging van Carolus) om niet het stellige (sic!!) zijner aanklacht te verzwakken, door onzekerheid omtrent een wel belangrijke, maar nog niet bewezen beschuldiging.’ (De rest was zeker wel bewezen, ook waar hij Regent en Demang van Paroeng Koedjang in zijn aanklachtmissive ‘verdenkt’ van misdrijf???) En dan krijgen we het praatje omtrent Multatuli's voornemen om het lijk van zijn voorganger te doen opgraven en wetenschappelijk onderzoeken. Toch niettemin wordt Duymaer van Twist, die door deze ‘omzichtigheid’ in zake deze ‘cause célèbre’ nooit iets van de vergiftiging heeft gehoord of kunnen hooren, een schelm genoemd, omdat ‘de moordenaars niet door hem gestraft zijn’! De bij deze tirade behoorende noot 152 is weer een prachtig staaltje van verkwikkenden afkeer van liegen en van verkeerde zakenvoorstelling ten behoeve van den ‘europeeschen lezer’. De Regent werd, zegt Multatuli, gestraft met kwijtschelding van genoten voorschot en, - doch dat weet hij niet zeker, wordt er | |
[pagina 84]
| |
aan toegevoegd, - met tractementsverhooging. Nu is echter bij ten vijfde van het Gouvernements besluit van 11 December 1856 No. 17, de den Regent opgelegde korting van f 150 's maands wegens genoten voorschot, uit billijkheidsredenen, welke niets te maken hebben met verkeerde handelingen in dienst, teruggebracht tot f 50 's maands, omdat de inhouding te groot en daardoor te bezwarend was voor den Regent. Er is dus niet alleen geen genoten voorschot kwijtgescholden, maar er is geheel gehandeld in Multatuli's geest, waar deze schreef (M.H. blz. 131): ‘Zie, ik wil gelooven dat hij (de Regent nl.) gaarne anders wilde, maar de nood dwingt hem gebruik te maken van zulke middelen.’ Verder! Als Multatuli zich op de hoogte had gesteld van Indische aangelegenheden, gelijk het iemand betaamt die poseert voor Indischen bolleboos, zou hij geweten hebben, dat de traktementsverhooging, den Regent van Lebak toegekend, niet was een persoonlijke gunst, dien inlandschen ambtenaar betoond, maar een gevolg van de algemeene verhooging van de traktementen der Regenten in de Residentie Bantam, verleend bij Koninklijke machtiging (Kabinetsrescript van den 3en November 1864 No. 58) - dus 8 jaar na Lebak! In het kort! er bestond dus niet alleen geen enkele aanwijzing dat er een misdrijf van vergiftiging gepleegd was, zoodat de vragen waarom ‘men’ en ‘Pahud’ het lijk niet hadden laten opgraven, geweldige onzin zijn, maar de verklaring van Dr. Bensen sloot elke gedachte aan misdrijf zelfs uit. Al zegt Multatuli dan ook in dezelfde noot 173, op de hem eigen brutale wijze ‘dat niemand in Lebak betwijfelde of zijn voorganger was vergiftigd’, waarbij hij toont niet te weten dat in het binnenland, vooral in vroeger jaren, praatjes over vergiftiging voortdurend voorkomen, hij zelf heeft geen kans gezien om zijne beschuldiging geloofwaardig, haar zelfs aannemelijk te maken. Opgravingen van lijken, dat wist Multatuli evengoed als wij, geschieden alleen naar aanleiding van feiten, of op grond van vermoedens, welke krachtiger moeten zijn dan het waterig soepje dat Multatuli opdischt; krachtiger dan de jaren later uit zijne hersens opdoemende verzinselen! Maar iets anders! In plaats van zijn onbewezen, ongeloofwaardige beschuldiging, gegrond op omstandigheden, welke tot verzinsels zijn gestempeld, later uit te spreken, waarom zelf niet in Lebak flink en ruiterlijk met zijne beschuldiging voor | |
[pagina 85]
| |
den dag gekomen? Hij vreesde immers geen vergiftiging zooals zijn collega's? Toen zou zijn aanklacht effekt gehad kunnen hebben. Zijn eisch dat vooraf de Regent verwijderd en diens aanhang onschadelijk gemaakt had moeten worden is, als gewoonlijk, onzin, want welken invloed toch hadden zij kunnen uitoefenen op het vergif, dat volgens Multatuli in het (op de begraafplaats te Serang liggend) lijk aanwezig moest zijn? Maar zelf dien onzin aanvaardende, rijst de vraag: waarom dan na zijn ontslagaanvrage niet dadelijk in geschrift die zaak, die latente cause célèbre gepubliceerd, in plaats van eerst 4 jaren te verboemelen als ‘losbandig levend avonturier?’ Men ziet het! nergens gedegen goud, overal schandelijk vervalscht alliage! Men kan het boek niet aanraken of een geweldige vonk leugen springt over! Zóó is het boek dat ‘den strijd aanbindt tegen de logen’ zóó is de man die de ‘als zeldzaam geprezen verdienste had van nooit te hebben gelogen’!... Intusschen kryschte Vogel-Rock er lustig op los: ‘Hij (Multatuli) die getoond had de waarheid zelve boven alles te schatten’ (Idee 533.)
De in den Max Havelaar uitgesproken beschuldiging van moord is meer dan ‘infaam’. Doch was het slechts bij die plaats gebleven. Maar gelijk zijn ‘waarheidszucht’ hem, volgens Dr. Meyer, rust noch duur liet, zoo ook liet zijn kwaad geweten hem niet met vrede. Telkens en telkens moest hij, al was het ook maar eventjes, terug naar de plaats der wandaad. De schandelijke beschuldiging van moord zou hij dan ook openlijk herhalen in Idee 533 waar we lezen: Mijn voorganger was, om te voorkomen dat hij zijn plicht deed, vermoord in November 1855.’ We vinden die beschuldiging terug in Idee 942; hij sprak haar ook uit in zijn aan Huet gerichte brieven van 19 October en 14 November 1867 (blz. 128 en 135.) We lezen haar in zijn brief van 5/6 Dec. 1862 aan Mr. W. Wintgens (Brieven, Wiesbaden blz. 90); we vinden haar terug in zijn brief aan den heer Roessingh van Iterson (Laatste periode blz. 144): ‘Erger dan het vermoorden van m'n voorganger kon het niet.’ En in de noot van 1865 van zijn brief aan den Gouverneur-Generaal in ruste. (Indrukken van den dag blz. 24) durft hij | |
[pagina 86]
| |
Duymaer van Twist toevoegen: ‘Die man is vermoord onder uw bestuur. De moordenaars zijn ongestraft gebleven onder uw bestuur.’ In de noot van 1875 (blz. 25) zou het crescendo gaan. Daar schrijft hij: ‘Zou niet die moord in elk ander land 'n cause célèbre geworden zijn? In Nederland is de invloed van schelmen als ze maar geld hebben, zoo groot, dat geen tijdschrift of 'n courant 'n woord van deernis aan 't overlijden van dien armen martelaar besteed heeft. De laaghartige van Twist had er belang bij dat de zaak gesmoord werd, en ze werd gesmoord!’ Het is meer dan ergerlijk! En dat alles wordt verteld, om zich zelven tot held te proklameeren en zijn collega's plichtverzaking te kunnen aanwrijven; dat alles zegt de man, die openlijk durfde spreken (Idee 533) van ‘'t weefsel van leugen en bedrog dat den Nederlandschen naam eerlang maken zal tot een walg der volken.’ Tot nog toe schikt het nogal met dien walg der volken. Maar wie heeft, vragen we, het meest gesponnen aan dat weefsel van leugen en bedrog?
Uit al het voorgaande blijkt, dunkt mij, afdoende, dat er geen enkele aannemelijke reden is, om te beweren dat Carolus vergiftigd zoude zijn. Verder weten we: dat Multatuli die den 22en Januari 1856 zijn ambt aanvaard had, eerst den 24en Februari d.a.v. van de weduwe vernam dat Carolus vergiftigd zoude zijn geworden, omdat hij zijn plicht had vervuld door knevelarij der Hoofden tegen te gaan; dat deze mededeeling Multatuli zoo aangreep, dat hij onmiddellijk daarop, nog denzelfden avond, zijne missive van 24 Februari, waarin hij den Regent aanklaagde, schreef en dit stuk per spoedbode dadelijk verzond, met de duidelijk gebleken bedoeling, om in het belang van eigen veiligheid, den Regent uit zijne omgeving verwijderd te krijgen, of zooals het dichterlijk in den Max Havelaar wordt gezegd: ‘omdat hij (Havelaar) omtrent zich zelven en de zijnen plichten te vervullen had.’ Dit schijnt een lapsus calami te zijn, want Multatuli heeft immers juist opgesneden dat hij zich onvervaard aan vergiftiging heeft blootgesteld en uit de dichterlijke uiting blijkt dat hij zich dekte! Uit het bovenstaande volgt dat Multatuli vóór dien zich niet bewust geweest is, dat hij bezig was zich een vergiftiging op den hals te halen. | |
[pagina 87]
| |
Na dien tijd heeft hij zich niet kunnen blootstellen aan vergiftiging ‘door het vervullen van zijn plicht’, want bij diens missive van 26 Februari 1856 La O. Geheim (de Bruyn Prince, Off. Bescheiden 1900 bl. 122) droeg de Resident hem nadrukkelijk op, zich van die soort plichtsvervulling te onthouden, totdat de Regeering, wier beslissing ingeroepen was, zich zou hebben uitgesproken. Het bovenstaande wordt door Multatuli zelven bevestigd, waar hij op blz. 322 van den Max Havelaar schrijft: ‘Zonder uitspraak te doen omtrent de gegrondheid van het vermoeden der weduwe Slotering, betreffende de oorzaak die haar kinderen tot weezen maakte, en alleen aannemende wat bewijsbaar is (?) dat er in Lebak nauw verband was tusschen plichtsbetrachting en gif - al bestond dan ook dit verband slechts in meening (??) - zal toch ieder inzien dat Max en Tine kommervolle dagen hadden door te brengen na 't bezoek van den Resident (ik curs.). Ik geloof niet noodig te hebben den angst te schetsen van een moeder die bij 't reiken van spijs aan haar kind, zich gedurig de vraag moet voorleggen of ze misschien haar lieveling vermoordt?’ Dus, niet tijdens het vervullen van zijn plicht dreigde er vergiftiging, maar ‘het trotseeren van den gifdood’ begon, toen hem juist verboden werd Multatuliaansch-plichtdoenerig op te treden, d.w.z. nadat de Resident Brest van Kempen bij zijn laatste bezoek, den Regent omkocht om Multatuli en gezin te vergiftigen, althans oorzaak was van het ontstaan van vergiftigingsgevaar! Als Multatuli dan ook schrijft: ‘dat - waar anderen hun plicht deden met schroom en uit vrees voor vergiftiging - Havelaar integendeel met energie zijn plicht deed, juist toen en omdat er sprake was van vergiftiging’ is zijn afkeer van liegen buitengewoon verkwikkend! En al schreeuwt Vogel Rock nog zoo luid Multatuli's woorden: (Idee 942). ‘Ik offerde alles wat 'n mensch offeren kàn, loopbaan, geld, eer, huiselijk geluk. Ik had niet meer! 't Was mijn schuld niet dat ik te Lebak in 't leven bleef. M'n voorganger was vermoord. Ik wist dit toen ik mij en de mijnen blootstelde aan een gelijk lot. Kon ik 't helpen dat ik niet bezweek onder de gevolgen van deze moeielijke plichtsvervulling, en dat alzoo mijn leven nog niet kan genoemd worden onder de gebrachte offers?’ toch is Rock ditmaal niet zoo gelukkig als in het geval Hassan, | |
[pagina 88]
| |
toen Multatuliaansche logika hem een leugen, door herhaling tot waarheid deed schreeuwen, want... de leugen blijft leugen.
Multatuli wist opperbest, dat de kroon van Lebaksch Martelaar en Eenig Plichtvervuller van klatergoud was en hem ook heel niet paste. Toch zette hij zich die op het hoofd. En zijn bewonderaars drukten het ding wat vaster aan, niet twijfelende, of de Meester deed alleen in zuiver goud. Tegelijkertijd lieten zij Vogel Rock los. Rock ging boven op de kroon zitten en krijschte al maar door: Zijn waarheid is driemaal grooter dan zij is. Hij spreekt de waarheid, altijd de waarheid. Hij is steeds vol waarheidswellust; hij heeft een verkwikkenden afkeer van liegen; hij en de Musset hebben nooit gelogen!... Dat alles is zeer ergerlijk, want de beschuldiging, het korps ambtenaren van het Binnenlandsch Bestuur in het gelaat geslingerd als verzaakte het zijn plicht uit vrees voor vergiftiging, is in haar algemeenheid perfide laster, eenig en alleen uitgedacht als zelfpleidooi voor de Lebaksche dwaasheid. Daarom heb ik weer de koudwaterspuit ter hand genomen en daarmede ditmaal de klatergouden kroon weggespoten. Vogel Rock kreeg ook een frisch straaltje en vloog weg. Hij zit nu op het dak van het Multatulimuseum en wordt gevoed uit het Max-Havelaarsfonds. Maar... de kost is schraaltjes! En dan!... Rock heeft een rokje uitgetrokken. Hij ziet er uit of hij aan het ruien is!... |
|