De Tijdspiegel. Jaargang 70(1913)– [tijdschrift] Tijdspiegel, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 56] [p. 56] Storm. Elise Soer. Met bonzende schreden gaat de wind In reuzenvaart, langs 't eenzaam strand; De branding bruist; door storm gezweept, Beklimt de zee het lage land. Grauwzwarte wolken pakken saam In 't kwijnend licht; mat zongeglim, Bleek solfer gloort als verre brand, Als doovend vuur aan westerkim. Veel witte meeuwen fladderen wild, Nu hoog dan laag, nu hier dan daar; Zij schreeuwen in het stormgeloei, Doordringend schel... Prophetenmaar! Wild, hevig hijgend holt d'orkaan In dollen ren naar 't deinzend duin, En tiert en brult, en zweept de zee Tot bergen op, om Hollands tuin. De duinen weren 't woest geweld Van zee en storm, met stille kracht; Wie van hen sneeft, slaakt kreet noch zucht, Valt waar hij stond, als Sparta's wacht. [pagina 57] [p. 57] Maar dieper bijt het golvenheir Zich vast in 't weeke oeverzand; Als slangen kronkelend om hun prooi: Het stervend duin, 't verstikte strand.... Op vale vleugelen daalt de nacht.... 't Is of de storm nog woester gilt, De zee nog feller 't duin bespringt, En heel de kust in doodstuip trilt. Een bajert schijnt èn aarde èn zee.... Maar eindlijk 't oude scheppingswoord Uit grauwe, verre heemlen klinkt, Als weer een nieuwe morgen gloort. Een morgen, die 't ontstelde strand, Het zwaar gewonde duin belicht, Met vreemden glans, zooals een lach Van weemoed, op het bleek gezicht Eens stervende.... Tot met majesteit, De volle dag verschijnt op aard; De dag, die smart en dood verwint, De engel met het vlammend zwaard. Zijn blik gebiedt.... De storm deinst af Langs 't maatloos ruim. Met diep ontzag Begroeten hemel, aarde en zee Den eersten schoonen lentedag. Vorige Volgende