De Tijdspiegel. Jaargang 70(1913)– [tijdschrift] Tijdspiegel, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 347] [p. 347] Gedichten. A. Zelling. Kommervolle nacht. Mij bangt... dat ik 't geluid Van 't Hooge niet steeds hooren mag, Verdwaald en ziek, der wanhoop buit, Blind rondtast elken levensdag Aan luister vreemd, verscheurd van smart... O nacht, drup vrede mij op 't hart. Mijn bidden stijgt niet op ten hooge, De wil schiet in zijn kracht tekort, In twijfel ligt de moed gebogen, De bloesem mijner ziel verdort. O, help mij, leidgeest, breng mij rust Den vredesdauw, die matheid kust. Den ganschen dag, die met den avond deelt Eenzelfden schijn op vale, koude dingen, Zoek ik naar iets, naar iets dat heelt Gescherfd geloof van 't vreugdig zingen In jonge dagen, door liefde hoog geheiligd - Wien dat ontvalt gaat eeuwig onbeveiligd. [pagina 348] [p. 348] Moet ik mijn pelgrimstochten staken Nu 't oor werd doof en 't oog is blind getuurd? Moest niet de geest ook over krochten waken Waarin de ziel zoo felle pijn verduurt? Kan ik dan nòg aan u, mijn genius, gelooven? En toch - ik mòet - o, help mij - weer naar boven. Ja, 't is mij eens aanzegd in stille wanhoopsuren: ‘Gij kleingeloovig mensch, waant u toch niet alleen! Wij waren rond uw ziel - richt dan geen muren Van redeloos verdriet, van nutteloos geween: Wij zijn bij u, tot troost en hulp bereid Sta òp! van schuldenlast bevrijd.’ Heeft dan mijn hart zoo steenverstarden bodem, Dat levenszaad als dit er geenen wortel schiet? Breek door toch, zon, juich ook tot mij de oden, Die gij voor anderen zingt, maar nooit in mijn verdriet. Ik sta alleen - alleen in ongeloof, Voor sterren blind, voor inspraak stom en doof... [pagina 349] [p. 349] Hemelsche macht. Niet aldus geklaagd Niet aldus gekreten Wat voor 't oog vervaagt Sloeg onrust uit den Keten, Dien Scheppershand drie-eenig wond. In stil bezinnen voelt de mensch Zich aan den Oergeest hecht verknocht En heilbegeerig drijft zijn wensch Naar Hem, die 't Heelal samenvlocht Tot êên-zijn met Wie 't Al bestond. Al wat beneden Derft den vrede, Lijdt aan verleden Onzinnige smart. Richt hóóg uw bede Tijg uit de steden, Onzaalge reeden, Waar ge nog mart. Vrees dan geen zeeën, Draag alle weeën, Zoek in de starren - En niet bij menschen - Wat zij u ontwarren, Verhoort alle wenschen, Geeft u Gods zegen Op duistere wegen. Doch om dit te lezen Moet gij eerst wezen Rein van gemoed. Wil dan dit weten G' uw zonde moet vergeten 'Lijk uw Vader dat doet. Want in genade leven Is: zelfvergeven. Vorige Volgende