De Tijdspiegel. Jaargang 70(1913)– [tijdschrift] Tijdspiegel, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 280] [p. 280] Gedichten. J.H. van der Burg. Schemeruur. De vlakke landen liggen wijd gestrekt, In 't vage licht van schemergrauw, Te wachten tot de stille nacht hen dekt, Met 't zachte kleed van neveldauw. Een zwarte vogel zoekt in ijle vlucht, Nog zijn verlaten nest in hooge boomen; Niets breekt de stilte, dan het vaag gerucht Van vesperklanken, die van verre komen. Het is de stilte van den schemerstond, Het is de stilte na een moeden dag, Dit is het uur, waarin wie droefheid vond, Het nooit gekend geluk zich droomen mag. Reeds dekt een wazig grijs de groene wei, De nacht sluipt aan bij 't sterven van den dag, Een late schijn rust op de verre boomenrij, Het afscheid van de zon: haar laatste lach. [pagina 281] [p. 281] De stroom. Stil, langs het oude stadje glijdt de stroom.... De avond daalt - en met het zonnevluchten, Versterven lengskens alle stadsgeruchten; De schemer biedt zijn stilte aan den droom. Aan verre oeverkant wat lichten blinken, Verbreedend in den stroom hun rossen gloed; Een ranke boot doorsnijdt den effen vloed En hier en daar de eerste sterren pinken. De stilte na een warmen zomerdag, Is over alle dingen heengegaan; Niets klinkt dan 't even heffen van een spaan En even trilt een held're vrouwenlach. De schemer biedt ons weer den ouden droom: Wat oude vreugd, wat lang vergaan verdriet... De grijze toren zingt zijn keerend lied En langs het oude stadje glijdt de stroom. Vorige Volgende